Home

Rechtbank Noord-Nederland, 21-06-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:4137, AWB LEE 13/1393

Rechtbank Noord-Nederland, 21-06-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:4137, AWB LEE 13/1393

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
21 juni 2013
Datum publicatie
8 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2013:4137
Zaaknummer
AWB LEE 13/1393

Inhoudsindicatie

KPN. Plaatsing vakwerkmast ten behoeve van mobiele telecommunicatie.

Uitspraak

Sector bestuursrecht

Procedurenummer: LEE AWB 13/1393

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2013 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

allen wonende in Nederland,

verzoekers,

gemachtigde: mr. R.R.E. Roosjen, advocaat te Amsterdam,

en

verweerder,

gemachtigden: M. Smit en de heer Petersen, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2012 heeft verweerder (het college) aan de besloten vennootschap KPN BV (KPN) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een vakwerkmast ten behoeve van mobiele telecommunicatie (de mast) op het perceel, kadastraal bekend gemeente Terschelling, sectie E, nummer 1524, plaatselijk bekend Duinweg Midsland te Midsland (het perceel). Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt.

Bij afzonderlijke besluiten van 17 april 2013 (de bestreden besluiten) zijn de bezwaarschriften van verzoekers [naam] en [naam] niet-ontvankelijk verklaard en zijn de bezwaren van de overige bezwaarmakers ongegrond verklaard.

Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Dit beroep staat geregistreerd onder nummer LEE AWB 13/1392. Tevens hebben verzoekers zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb met betrekking tot deze besluiten een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer LEE AWB 13/1393.

Het verzoek is ter zitting behandeld op 27 mei 2013. Van verzoekers is [naam] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. KPN is ter zitting vertegenwoordigd door mr. M.C. Steeman en de heer van Dijk.

Overwegingen

Toetsingskader verzoek voorlopige voorziening

1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

1.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Hoewel ter zitting is vast komen te staan dat de mast op 25 en 26 mei 2013 is geplaatst en dat de verwachting is dat de mast binnen 1 á 2 weken in gebruik genomen zal kunnen worden, hebben verzoekers desalniettemin belang bij schorsing van de omgevingsvergunning. Niet op voorhand is namelijk uit te sluiten dat verzoekers als gevolg van het gebruik van de mast de door hen gestelde (geluids-)hinder zullen ondervinden.

1.3 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat voor beantwoording van de vraag of de gevraagde voorziening, gelet op de betrokken belangen, toewijsbaar is mede van belang is, hoe groot de verwachting is dat de omgevingsgunning in beroep stand zal kunnen houden.

Feiten

2.1 De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

2.2 Van 28 oktober tot en met 8 december 2011 heeft het ontwerp-bestemmingsplan Midsland Noord ter inzage gelegen.

2.3 Op 6 maart 2012 heeft KPN voor het plaatsen van de mast op het perceel een omgevingsvergunning ingediend. Uit de bouwtekeningen blijkt dat de mast een hoogte heeft van 39,9 meter. Verzoekers zijn permanent woonachtig dan wel eigenaar van een recreatiewoning in de nabijheid van het perceel. De afstand van hun (recreatie-)woning tot de mast varieert van 40 meter tot 750 meter.

2.4 Bij besluit van 22 mei 2012 heeft het college ten behoeve van voormeld project een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en voor de activiteit strijd met een bestemmingsplan.

2.5 Bij besluit van 29 mei 2012 heeft de gemeenteraad van Terschelling het herziene bestemmingsplan Midsland Noord vastgesteld.

Ontvankelijkheid van het beroep van verzoekers en de ontvankelijkheid van hun (eventueel gemaakte) bezwaren

3

De voorzieningenrechter stelt vast dat enkele van verzoekers eigenaar zijn van een (recreatie-)woning op minder dan 100 meter afstand van de mast. Gelet op die afstand en hun kwaliteit als eigenaar heeft het college deze verzoekers terecht in hun bezwaar ontvangen. Nu de voorzieningenrechter niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan deze verzoekers niet in hun beroep ontvangen kunnen worden, zal naar verwachting in beroep op de beroepsgronden worden ingegaan. Dit betekent dat ook in de onderhavige procedure inhoudelijk op de zaak ingegaan moet worden. Om die reden zal de voorzieningenrechter uit oogpunt van proceseconomie de vraag of de overige verzoekers ook ontvangen kunnen worden in hun bezwaar en/of beroep niet beantwoorden.

Omgevingsvergunning voor de activiteit strijd met het bestemmingsplan

Planologisch regime ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning

4.1

Vast staat dat ten tijde van de aanvraag het toen geldende bestemmingplan, plaatsing van de mast op het perceel niet toestond. Op de bouwlocatie rustte de bestemming "Recreatieve opvangzone". Op grond van artikel 11, lid B, onder 6 van de planvoorschriften mochten op gronden met deze bestemming enkel bouwwerken, niet zijnde gebouwen, met een maximale hoogte van 4 meter worden opgericht.

4.2

Dit betekent dat het college op grond van artikel 3.3, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gehouden was de aanvraag aan te houden. Op grond van het derde lid kan in afwijking van die plicht die omgevingsvergunning toch verleend worden indien de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van het college aldus dat bij het primaire besluit de aanhoudingsplicht is doorbroken nu feitelijk met toepassing van artikel 2:12 lid 1, onder a, sub 2, van de Wabo en artikel 2:3 van het Besluit omgevingsrecht is afgeweken is van het toen in voorbereiding zijnde herziene bestemmingsplan Midsland Noord. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter verdraagt toepassing van die artikelen in dit geval niet met een redelijke toepassing van artikel 3.3 van de Wabo. Zoals ook de wetgever in de Memorie van Toelichting bij artikel 3.3 van de Wabo heeft opgemerkt, had het college in dit geval toepassing moeten gegeven aan artikel 2;12, lid 1 onder a, sub 3 van de Wabo (TK 2006/07, 30 844, nr. 3, p. 120-121). Bij die toepassing geldt namelijk de uitgebreide uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3:10 van de Awb en kan de omgevingsvergunning enkel worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierdoor gaan de waarborgen waarmee de wetgever de totstandkoming van een (herziend) bestemmingsplan heeft omkleed, bij het afwijken van een in voorbereiding zijnd bestemmingsplan, bij doorbreking van de aanhoudingsplicht niet verloren.

Planologisch regime ten tijde van de bestreden besluiten

4.3

De voorzieningenrechter stelt verder vast dat ten tijde van de bestreden besluiten de aanhoudingsplicht is beëindigd, zodat het college bij dat besluit de aanvraag diende te toetsen aan het herziene bestemmingsplan Midsland Noord. Dat ten tijde van de aanvraag dit bestemmingsplan nog niet van kracht was, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel. Naar vaste jurisprudentie moet bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag een bouwaanvraag worden getoetst aan het ten tijde van de indiening ervan nog wel, maar ten tijde van het besluit op de aanvraag dan wel het besluit op een daartegen ingediend bezwaar niet meer geldend bestemmingsplan, doch slechts indien ten tijde van de indiening van de aanvraag het bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was voor een bestemmingsplan, dan wel een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 22 september 2010, LJN BN7932). Die situatie doet zich hier niet voor.

4.4

Bij de bestreden besluiten heeft het college niet getoetst aan het herziene bestemmingsplan Midsland Noord noch daarmee rekening gehouden. Uit het bestreden besluit en het advies van de bezwaarschriftcommissie blijkt dat enkel rekening is gehouden met de beleidsnotitie "Telecommunciatie antennemasten Terschelling 2000" (de notitie), vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 28 juni 2000. Hierin is het beleid verwoord over de planologische inpassing van antenne-installaties.

4.5

Dit betekent dat de verleende omgevingsvergunning naar verwachting niet zonder nadere motivering in beroep stand kan houden. Gelet op de belangenafweging die de voorzieningenrechter bij zijn beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening dient te maken, zal hij daarom onderzoeken in hoeverre de verwachting bestaat dat het college, al dan niet met toepassing van een informele of formele bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb, dit gebrek kan herstellen. Daartoe wordt als volgt overwogen.

Mogelijkheden voor planologische medewerking ten behoeve van de mast

4.6

In de voormelde notitie zijn diverse beleidsuitgangspunten geformuleerd over planologische inpassing van antenne-installaties. In de eerste plaats is aangegeven dat bij een toename van het aantal antennes, deze zoveel mogelijk aan de bestaande masten dienen te worden bevestigd en dat de verschillende operators zoveel mogelijk gebruik moeten maken van elkaars masten (site-sharing). Daarnaast zijn beleidsafspraken geformuleerd over de plaats waarbinnen de gemeente Terschelling antenne-installaties voor commerciële telecommunicatie opgericht mogen worden. Onder meer is aangegeven dat bij plaatsing in het landelijk gebied en in bebouwd gebied het aspect visuele hinder bijzonder zwaar speelt; in elk geval moeten de in deze notitie opgenomen figuur 2 aangegeven visuele zichtlijnen worden ontzien. Voorts is in de notitie aangegeven dat de antenne-installatie zoveel mogelijk worden geweerd uit woongebieden vanwege de angst die een deel van de bevolking heeft voor lange termijn gezondheidseffecten. Daarmee wordt volgens het gemeentebestuur voorkomen dat het woongenot wordt aangetast.

4.7

De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bestemmingsplan Midsland Noord nadere regels zijn opgenomen over de mogelijkheden om in het plangebied zend-, ontvangst- en antennemasten op te richten. Het in de notitie neergelegde beleid is dus in dit bestemmingsplan nader uitgewerkt en geactualiseerd, al dan niet aangepast aan nieuwe beleidsinzichten en nieuw provinciaal en nationaal ruimtelijke regelgeving en beleid. Dit betekent dat bij de besluitvorming op de aanvraag het in het bestemmingsplan neergelegde ruimtelijke beleid leidend is. De notitie kan hierin hoogstens een aanvullende rol spelen.

4.8

Ingevolge het herziene bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming Bos. De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de elzensingels en elzenbossen met daaraan ondergeschikt onder meer infrastructurele voorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken. De bouwhoogte van bouwwerken, niet zijnde gebouwen en erf- en terreinafscheidingen, mogen ten hoogste 5 meter bedragen. Ingevolge 17 van de planvoorschriften mag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, et uitzondering van de oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% afwijken van die maten, afmetingen en percentages, mits de afwijking om bouwtechnische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk en aantoonbaar is. Ten slotte is in artikel 18, lid a, van de planvoorschriften een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het college kan op grond van dat voorschrift het plan wijzigingen in de zin dat enige bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten, mits:

1.

de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk;

2.

de mast radiografisch noodzakelijk is;

3.

bij plaatsing binnen de grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming de bouwhoogte van de mast ten hoogste 30,00 meter bedraagt;

4.

bij plaatsing binnen de grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming gelegen aan de weg, de bouwhoogte van de mast ten hoogste 15,00 meter bedraagt;

5.

het aantal masten binnen de gemeente niet meer bedraagt dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit.

4.9

Uit voormelde planvoorschriften volgt dat het herziene bestemmingsplan Midsland Noord het project niet toestaat. Dan staat voor het gemeentebestuur drie wegen ter beschikking om planologische medewerking verlenen voor het afwijken van dit bestemmingsplan ten behoeve van het project. Of door middel van het verlenen van omgevingsvergunning . Of door het vaststellen van een wijzigingsplan als bedoeld in de artikelen 18 van de planvoorschriften en 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en of door vaststelling van een partiële herziening van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro.

4.10

Het college stelt zich op het standpunt dat in dit geval in redelijkheid gebruik is gemaakt van de eerste mogelijkheid. Dit standpunt is door verzoekers gemotiveerd bestreden. Op grond van artikel 2:3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in samenhang gelezen met en artikel 4 van bij het Bor behorende bijlage is aan het college de bevoegdheid toegekend om een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan te verlenen voor een antenne-installatie kleiner dan 40 meter. Volgens de Bor-regelgever kan in dit geval volstaan worden met een lichte afwijkingsprocedure, omdat zo'n bouwwerk in de regel geen ingrijpende ruimtelijke gevolgen heeft voor de omgeving; er is sprake van een zogenaamde kruimelgeval. . De voorzieningenrechter ziet zich dus gesteld voor de vraag gesteld of het college in dit geval in redelijkheid van de in Bor neergelede bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

4.11

De voorzieningenrechter stelt voorop dat die bevoegdheid op zichzelf niet beperkt is tot planologisch ondergeschikte gevallen (kruimelgevallen). Steun voor dit standpunt vindt de voorzieningenrechter in de uitspraak van de AbRS van 26 oktober 2011, LJN BU1640.

4.12

Uit het bestemmingsplan Midsland Noord leidt de voorzieningenrechter af dat de planwetgever plaatsing van een antenne-installatie in het plangebied niet als een kruimelgeval beschouwd. De planwetgever stelt immers stringente voorwaarden aan plaatsing van antenne-installaties in het plangebied, die niet rechtstreeks binnen een bestemming vallen. Nu het bestemmingsplan in het ruimtelijk bestuursrecht het belangrijkste instrument is van gemeentelijk ruimtelijk beleid en in de Bor geen rekening is gehouden met de specifieke planologische omstandigheden van het concrete geval, is de voorzieningenrechter van oordeel dat bij de vraag of de onderhavige omgevingsvergunning verleend kan worden ook rekening moet worden gehouden met de door de planwetgever gestelde stringente voorwaarden, zoals verwoord in artikel 18, lid a, van de planvoorschriften.

4.13

Dat oordeel betekent niet dat het college vanwege bijzondere omstandigheden niet van die voorwaarden kan afwijken. De voorzieningenrechter verwacht niet dat die situatie in dit geval zich voordoet. Ten tijde van de voorbereiding van het herziene bestemmingsplan Midsland Noord was immers bekend dat in het verleden binnen het plangebied reeds, zonder succes, naar locaties voor antenne-installaties gezocht is, omdat in dit gebied de dekking voor mobiele telecommunicatie niet optimaal bevonden werd. Bovendien heeft die voorbereiding mede tijdens de voorbereiding van de onderhavige omgevingsvergunning plaatsgevonden. Die omstandigheden waren voor de planwetgever evenwel geen reden om binnen het plangebied mogelijkheden voor antenne-installaties van 39,9 meter onder minder stringente voorwaarden toe te staan.

4.14

Voor wat betreft de vraag of voldaan is aan (de ratio van) de in artikel 18, lid a van de planvoorschriften genoemde voorwaarden 1, 2 en 5 wordt het volgende overwogen.

4.14.1

De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bereik voor telecommunicatie in het gebied Midsland Noord en omgeving voor de telefoon communicatiedienst KPN (telefoonprovider KPN) verbeterd kan worden. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de mast dit bereik niet of onvoldoende verbeterd en subsidiair dat minder bezwarende oplossingen bestaan, bijvoorbeeld door plaatsing van antennes aan een bestaande zendmast in combinatie met plaatsing van kleine zendmasten. Onder verwijzing naar de bevindingen van KPN van door haar uitgevoerd onderzoek naar de verandering in de bereikbaarheid in dit gebied bij plaatsing van een antenne-installatie van 20 meter en van 39,9 meter, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat voldoende aannemelijk is dat plaatsing van de mast zorg draagt voor de noodzakelijker vereiste verbetering van de dekking voor diverse telefoonproviders in het gebied Midsland Noord, Midsland aan Zee en Paal 8 nu dan wel in de toekomst.

4.14.2

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voor beantwoording van de vraag of voldaan is aan de voorwaarden 1,2 en 5 specifieke deskundigheid vereist. Over die kennis beschikt het college niet. Daarom slaagt het betoog van verzoekers dat het college het bestreden besluit niet zonder een nader deskundig advies op de door KPN verschafte gegevens heeft kunnen nemen. Het college had zich namelijk ervan moeten vergewissen of de bevindingen van KPN juist en volledig waren.

4.15

De voorzieningenrechter acht niet uitgesloten dat het college dit gebrek kan herstellen.

4.16

De voorzieningenrechter overweegt dat het project strikt gesproken niet in strijd is met voorwaarde 2 en 3. Op het perceel rust immers geen woonbestemming. Dat laat onverlet dat het college bij het afwegen van alle betrokken belangen rekening dient te houden met de omstandigheid dat in de directe nabijheid van de mast woonbestemmingen en bestemmingen voor recreatief verblijf liggen en dat dus de mast feitelijk in een gebied ligt waar mensen geregeld verblijven. De voorzieningenrechter heeft in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd evenwel op voorhand geen aanwijzingen gevonden dat belangen van verzoekers zich verzetten tegen plaatsing van de mast op het perceel.

4.17

Naar vaste jurisprudentie bestaat tot op heden onvoldoende (sterk) wetenschappelijk bewijs dat een omgevingsvergunning uit voorzorg geweigerd dient te worden ter voorkoming van (ernstige) (toekomstige) gezondheidsklachten voor omwonenden (zie de recente uitspraken van de AbRS van 6 februari 2013, LJN BZ0703 en 31 januari 2013, LJN BY9217). Verzoekers hebben geen stukken overgelegd die aanwijzingen geven dat dit standpunt binnen de medische wetenschap breed onder druk staat.

4.18

Daarnaast heeft het college zich redelijk op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de omvang van de mast, zijn open constructie, de in de nabijheid aanwezige bomen en de afstand tot de (recreatie) woningen van verzoekers, verzoekers geen onaanvaardbare visuele hinder van de mast ondervinden. Verder is onweersproken gesteld dat de mast de visuele zichtlijnen, zoals bedoeld in de notitie, niet verstoort.

4.19

Verder hebben verzoekers hun stelling dat zij onaanvaardbare geluidsoverlast zullen ondervinden niet onderbouwd. De aard van het bouwwerk en zijn gebruik bieden hiertoe ook geen aanwijzingen.

4.20

Verzoekers hebben voorts betoogd dat het college onvoldoende deugdelijke onderzocht heeft of natuurwaarden zich verzetten tegen verlening van de omgevingsvergunning. Naar hun mening had het college zich niet kunnen baseren op de bevindingen van het ecologisch onderzoek verricht in het kader van de vaststelling van het herziene bestemmingsplan Midsland Noord, nu dit bestemmingsplan deze mast niet toestaat. Dit betoog treft geen doel. Gelet op de omstandigheid dat het Natura-gebied "Waddenzee" op ruime afstand van het bouwperceel ligt, alsmede gelet op de omvang van het bouwwerk en de aard van het gebruik, ziet de voorzieningenrechter geen reden voor aanvullend onderzoek. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat verzoekers geen feiten of argumenten hebben aangevoerd die ertoe leiden dat het uitgevoerde onderzoek niet zorgvuldig is geweest of de daaruit getrokken conclusies onjuist zijn.

Omgevingsvergunning voor bouwen

5.1

Verzoeker stellen zich op het standpunt dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. In de eerst plaats, omdat het welstandsadvies slechts een stempeladvies is. Daarnaast voldoet het bouwplan volgens verzoekers niet aan de welstandsnota Terschelling 2008, omdat hierin het volgende is bepaald:

" Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk van de omgeving groter is."

5.2

Dit betoog treft geen doel. Verzoekers hebben feiten noch argumenten aangedragen op grond waarom zal moeten worden aangenomen dat het welstandsadvies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In het welstandsadvies is daarentegen aangegeven dat op basis van de ingediende gegevens het bouwplan getoetst is aan het door de gemeenteraad vastgestelde welstandsbeleid. Verder bevat de passage van de welstandsnota waar verzoekers naar verwijzen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen criteria die zien op redelijke eisen van welstand. Redelijke eisen van welstand strekken namelijk niet zo ver dat een bouwwerk een positief bijdrage dient te leveren aan de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan. Het bouwwerk dient de omgeving uit oogpunt van welstand niet onaanvaardbaar aan te tasten. Voorts hebben verzoekers niet gesteld dan wel daartoe feiten of verklaringen van deskundigen aangedragen op grond waarvan het bouwwerk anderszins in strijd met redelijke eisen van welstand moet worden geacht.

Voorlopige voorziening

6.

Uit het vorengaande volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de verwachting bestaat dat de geconstateerde motiveringsgebreken in beroep door middel van een (informele) bestuurlijke lus kunnen worden hersteld. Daarnaast is de voorlopige voorzieningenrechter niet gebleken, zoals verwoord in rechtsoverweging 5.6, dat verzoekers door de aanwezigheid en het gebruik van de mast ernstig in hun belangen worden geschaad. Daarentegen is tussen partijen niet in geschil is dat de bereikbaarheid voor telecommunicatie in Midsland Noord en omgeving verbeterd moet worden en staat voor de voorzieningenrechter vast dat de vergunde mast daaraan bijdraagt. Om die reden ziet de voorzieningenrechter in de motiveringsgebreken geen aanleiding om de bestreden besluiten te schorsen. Hij wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.

Griffierecht en proceskosten

7

Nu aan het bestreden besluit aanzienlijke motiveringsgebreken kleven, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met gebruikmaking van de in artikel 8:82, vierde lid, van de Awb neergelegd bevoegdheid, te bepalen dat het college het betaalde griffierecht vergoed. Om gelijke reden veroordeelt de voorzieningenrechter het college met toepassing van artikel 8:75 in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van de Awb in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van € 944,- terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € € 472,-).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

-

wijst het verzoek af;

-

bepaalt dat het college het door verzoekers betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,-aan hen vergoedt;

-

veroordeelt het college in de door verzoekers gemaakte kosten tot een bedrag van

-

€ 944,-.

Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2013.

griffier rechter

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.

Afschrift aangetekend verzonden op:

fn 20