Home

Rechtbank Noord-Holland, 25-01-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:447, 21/178

Rechtbank Noord-Holland, 25-01-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:447, 21/178

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
25 januari 2022
Datum publicatie
1 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:447
Zaaknummer
21/178

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft in redelijk de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring kunnen afwijzen omdat er twee weigeringsgronden van toepassing zijn.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/178

(gemachtigde: L. Schotman)

en

(gemachtigde: P.H. Arnold).

Procesverloop

In het besluit van 10 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om urgentie bij de toewijzing van een sociale huurwoning voor haar en haar kinderen afgewezen.

Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.

In het besluit van 14 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door L. Schotman van [organisatie] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De beslissing

1. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijk de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring heeft kunnen afwijzen omdat er twee weigeringsgronden van toepassing zijn. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat eiseres ongelijk krijgt. Deze conclusie licht de rechtbank hieronder toe.

Achtergrond

2. Eiseres heeft een licht verstandelijke beperking. Zij is in 2020 gescheiden van haar ex-man. Eiseres heeft samen met hem twee kinderen, [naam 1] (11 jaar) en [naam 2] (6 jaar). Eiseres en haar ex-man hebben op 2 maart 2020 een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan ondertekend. In het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat eiseres €61.832,- krijgt als overbedeling van haar ex-man. Voorts is in het ouderschapsplan afgesproken dat [naam 1] het hoofdverblijf krijgt bij zijn vader en [naam 2] bij zijn moeder. Eiseres woonde, ook na de scheiding, samen met haar kinderen en ex-man in de woning aan de [woning] . Omdat dit spanningen met zich bracht, heeft eiseres een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend. In mei 2021 heeft eiseres de woning verlaten en sindsdien verblijft ze bij familie en vrienden.

Het bestreden besluit

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b en c van de Huisvestingsverordening Wormerland 2020 (de Huisvestingsverordening) van toepassing zijn. Aan toetsing aan artikel 2.6.8a van de Huisvestingsverordening, waarin een urgentie op sociaal medische gronden is geregeld, is verweerder daarom niet toegekomen.

Wettelijk kader

4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

Gronden

5.1

Eiseres voert aan dat het voor haar en de kinderen lichamelijk en geestelijk niet goed is om geen eigen woning te hebben. Het co-ouderschap is een bewuste keuze geweest omdat zij gezien haar geestelijke gezondheid niet in staat is om de volledige zorg voor de kinderen op zich te nemen. Zodra zij een eigen plek heeft kan de hulpverlening opgestart worden en kan zij weer aan haar toekomst werken. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij de kinderen nu alleen kan zien in het huis van haar ex en zij daardoor het co-ouderschap slecht kan invullen.

5.2

Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres stukken overgelegd van [organisatie] en het Jeugdteam [plaats] . [naam 3] van Jeugdteam [plaats] verklaart in de brief van december 2019 dat met name [naam 1] te lijden heeft onder de situatie waarbij tussen de ouders veel spanningen zijn. Uit de brief van [naam 4] van [organisatie] van 6 november 2019 volgt dat de huidige situatie nadelige gevolgen heeft voor de geestelijke gezondheid van eiseres en de mate waarin zij de gewenste structuur en opvoeding kan bieden aan de kinderen. De twee kinderen zitten al langere tijd in een onwenselijke thuissituatie waarbij sprake is van ruzie en onenigheid tussen de ouders. In de brief van [naam 5] van [organisatie] van 9 november 2019 staat dat eiseres vanwege haar beperking meer tijdig nodig heeft om dingen te begrijpen en taken uit te voeren. Voorts voorziet zij decompensatie, waarbij eiseres haar maatschappelijk functioneren als moeder en als winkelmedewerker niet meer kan uitvoeren. Haar klachten zullen verergeren tot ernstige psychiatrische problemen en haar verworven zelfstandigheid zal wegvallen. Mogelijk zullen de problemen leiden tot gedwongen opname. Zonder woning zullen ook [naam 1] en [naam 2] ernstig vastlopen.

Het standpunt van verweerder

6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. De urgentieregeling is niet bedoeld om na een echtscheiding op een gewenste manier uitvoering te geven aan het gezinsleven. De verdeling van de kinderen over de ouders volgens het ouderschapsplan is daarom geen reden voor urgentie. Voorts heeft eiseres recht op een aanzienlijke uitkoopsom en mag van haar worden verwacht dat zij dit bedrag inzet voor haar huisvesting. Verder ziet verweerder geen aanleiding om op grond van de hardheidsclausule de urgentieverklaring alsnog te verlenen.

De beoordeling door de rechtbank

7.1

Ter beoordeling ligt voor de weigering van verweerder om aan eiseres een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning te verstrekken. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor de beoordeling van het beroep de situatie op 14 december 2020 bepalend is. Dat is de datum waarop het bestreden besluit is genomen. De rechtbank begrijpt dat de situatie na 14 december 2020 is gewijzigd omdat eiseres inmiddels de woning heeft verlaten, echter kan deze nieuwe omstandigheid niet worden betrokken bij die beoordeling. Eventuele gewijzigde omstandigheden of nieuwe feiten kunnen wel aanleiding geven om bij verweerder een nieuwe aanvraag voor een urgentieverklaring in te dienen. Verweerder zal deze dan alsnog moeten betrekken bij de nieuwe aanvraag.

7.2

De rechtbank overweegt daarnaast dat verweerder in dit soort zaken beoordelings- en beleidsruimte toekomt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt ook dat een restrictief beleid van verweerder niet onredelijk is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is.1Uit de rechtspraak volgt dat als zich een algemene weigeringsgrond voordoet, geen plaats meer is voor toetsing van de vraag of een urgentie kan worden verleend voor een sociaal-medische urgentie.2

De algemene weigeringsgronden

8.1

De rechtbank overweegt dat uit de regelgeving volgt dat in beginsel geen urgentieverklaring wordt verstrekt als zich één van genoemde algemene weigeringsgronden voordoet. Verweerder heeft twee algemene weigeringsgronden aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, artikel 2.6.5, eerste lid, onder b en c van de Huisvestingsverordening.

8.2

De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem zoals bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b van de Huisvestingsverordening. Gelet op artikel 2.2, eerste lid, onder b van de beleidsregels is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem als de aanvrager gescheiden is maar nog met de (ex)partner in één woning woont. Ten tijde van het bestreden besluit woonde eiseres nog samen met haar ex-partner in één woning.

8.3

Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres alles in het werk heeft gesteld om andere woonruimte te verkrijgen zoals bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b van de Huisvestingsverordening. Hoewel eiseres ter zitting heeft verklaard op Facebook en met behulp van makelaars naar woningen te hebben gezocht, blijkt uit het dossier niet dat zij op woningen heeft gereageerd. Dit betekent dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden onder toepassing van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Huisvestingsverordening de urgentieverklaring heeft geweigerd.

8.4

De rechtbank merkt op dat in paragraaf 3.3.3.1 van de Regionale beleidsregels urgentie, waarin wordt beschreven hoe verweerder de in de Huisvestingsverordening opgenomen regels uitvoert, uitdrukkelijk is aangegeven onder welke voorwaarden een echtscheiding aanleiding kan zijn voor verlening van een sociaal-medische urgentieverklaring. Deze voorwaarden in paragraaf 3.3.3.1 zien niet op het verlenen van urgentie aan eiseres. Alleen in uitzonderlijke situaties kan ten behoeve van de kinderen urgentie worden verstrekt. Gelet op paragraaf 3.3.3.1, onder a wordt geen urgentieverklaring verleend in geval van co-ouderschap, wanneer de kinderen over tenminste één woning kunnen beschikken. In het ouderschapsplan is afgesproken dat [naam 1] het hoofdverblijf krijgt bij zijn vader en [naam 2] bij zijn moeder. Zowel [naam 1] en [naam 2] verblijven bij hun vader, ook ten tijde van het bestreden besluit. Uit de gedingstukken blijkt niet dat zij niet meer in de voormalige echtelijke woning kunnen blijven. De rechtbank begrijpt dat de situatie van eiseres de omgang met haar kinderen bemoeilijkt, maar ook dit is geen reden op grond waarvan verweerder een urgentieverklaring had moeten verlenen. Het is niet onmogelijk voor eiseres om haar kinderen te zien en ook hier geldt dat vele anderen na echtscheiding in een vergelijkbare situatie verkeren. Daarbij is van belang dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader hebben in een geschikte woning.

9. Eiseres heeft geen beroep gedaan op de hardheidsclausule. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de schrijnende situatie van eiseres bij het bestreden besluit is betrokken, maar dit geen aanleiding was voor het afwijken van de Huisvestingsverordening en de Beleidsregels. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom in redelijkheid de aanvraag kunnen weigeren. De beroepsgrond slaagt niet.

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2022.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Bijlage