Home

Rechtbank Noord-Holland, 13-01-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:10718, C/15/297638 / FA RK 19-7434 en C/15/299594 / FA RK 20-757

Rechtbank Noord-Holland, 13-01-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:10718, C/15/297638 / FA RK 19-7434 en C/15/299594 / FA RK 20-757

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
13 januari 2022
Datum publicatie
9 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:10718
Zaaknummer
C/15/297638 / FA RK 19-7434 en C/15/299594 / FA RK 20-757

Inhoudsindicatie

Huwelijksvermogensrecht, huwelijksvoorwaarden met een beperkte gemeenschap van goederen van gezamenlijke (en/of ) bankrekeningen. Partijen verschillen van inzicht over de wijze waarop de van toepassing zijnde huwelijksvoorwaarden met beperkte gemeenschap dienen te worden afgewikkeld en over de wijze waarop de eenvoudige gemeenschappen dienen te worden verdeeld alsmede wat de invloed is van voornoemde vraagstukken op de afwikkeling van het in de huwelijksvoorwaarden overeengekomen finaal verrekenbeding. Bedoeling van partijen bij het wijzigen van hun huwelijksvoorwaarden. Geschil met veel beslispunten.

Met de wijziging van de huwelijksvoorwaarden per 1 juli 2013 hebben partijen een beperkte gemeenschap van goederen tot stand gebracht, welke is beperkt tot de gezamenlijke en/of bankrekeningen en alle voer- en vaartuigen.

Ondanks deze door partijen aangebrachte beperking op de algehele gemeenschap van goederen, is ook op de via de huwelijksvoorwaarden overeengekomen beperkte gemeenschap Titel 7 Boek 1 BW (oud) van toepassing. Voor de vraag wat wel en wat niet tot die beperkte gemeenschap behoort is artikel 1:94 BW (oud) relevant.

Tussen partijen geldt de (beperkte) huwelijksgemeenschap en het finaal verrekenbeding. Het gaat om verschillende stelsels. Op de (beperkte) huwelijksgemeenschap is van toepassing Titel 7 van Boek 1 BW (oud), op het finaal verrekenbeding zijn met name van toepassing de huwelijksvoorwaarden van 1 juli 2013. Voor het antwoord op de vraag hoe beide stelsels zich ten opzichte van elkaar verhouden zoekt de rechtbank aansluiting bij het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2017, (ECLI:NL:HR:2017:156).

De beperkte gemeenschap van goederen en het finaal verrekenbeding zijn naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als twee verschillende stelsels. Het eindresultaat na afwikkeling van de goederen en schulden die worden beheerst door het ene stelsel, dient niet nog eens betrokken te worden bij de afwikkeling van het andere stelsel en omgekeerd. De rechtbank zal bij haar beslissingen dan ook als uitgangspunt nemen dat de uitkomst van de afwikkeling van de beperkte gemeenschap van goederen buiten de verrekening van het finaal verrekenbeding blijft.

Wat betreft de verhouding tussen de eenvoudige gemeenschappen en het finaal verrekenbeding is de rechtbank, onder verwijzing naar het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad van oordeel dat de goederen welke tot de eenvoudige gemeenschappen behoren in de afwikkeling van het finaal verrekenbeding betrokken dienen te worden. Daarbij is het uitgangspunt dat ieders aandeel in de eenvoudige gemeenschap bij zijn of haar privé vermogen wordt opgeteld.

Uitspraak

Familie en Jeugd

locatie Haarlem

zaaknummers: C/15/297638 / FA RK 19-7434 en C/15/299594 / FA RK 20-757

Tussenbeschikking van 13 januari 2022 betreffende de financiële afwikkeling van het huwelijk.

in de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats vrouw] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. I.E. van der Bijl, gevestigd te Haarlem,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats man] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. J.C.I. Veerman, gevestigd te Volendam.

1 De verdere procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de beschikking van deze rechtbank d.d. 3 maart 2021 en de in die beschikking genoemde stukken;

- de brief van de advocaat van de vrouw van 14 april 2021 met productie 131 t/m 169;

- de brieven van de advocaat van de man van 26 maart 2021 en 13 april 2021 met productie 96 t/m 110;

- de brief van de advocaat van de vrouw van 1 oktober 2021 met productie 170 t/m 184.

1.2.

De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 4 november 2021. Verschenen zijn de vrouw met mr. E. van der Bijl en de man met mr. J.C.I. Veerman.

Mr. Veerman heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

1.3.

De na afloop van de zitting van de advocaat van de vrouw ontvangen brief van 23 november 2021 en de reactie daarop van de advocaat van de man van 25 november 2021 heeft de rechtbank buiten beschouwing gelaten.

1.4.

Bij beschikking van 3 maart 2021 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De verzoeken met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de partnerbijdrage zijn aangehouden met opdrachten aan partijen. De rechtbank heeft in voornoemde beschikking ondermeer bepaald:

2.4.2.

De rechtbank heeft in verband met de complexiteit van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangegeven dat nog een nadere termijn zal worden gegeven om aanvullende stukken in te dienen en dat daarna de zaak wederom mondeling zal worden behandeld.

Van partijen wordt verwacht dat zij bij deze mondelinge behandeling, voor zover zij zich beroepen op een vergoedingsrecht en/of zaaksvervanging, duidelijk onderbouwde stellingen innemen en alle relevante stukken, met name bankafschriften, overleggen, waaruit in ieder geval de vermogensverschuivingen die partijen hebben gesteld, kunnen worden afgeleid. De rechtbank verwijst in dit kader naar het proces-verbaal van de zitting van 12 februari 2021.

1.5.

In het verkort proces-verbaal van de zitting van 12 februari 2021 is ondermeer opgenomen:

Partijen zijn ter zitting het volgende overeengekomen:

- zij zullen gezamenlijk makelaar Hoekstra & van Eck opdracht geven om de woning

aan het adres van [adres 1] te [woonplaats man] te taxeren.

Partijen zullen beiden bij de te verrichten taxatie aanwezig zijn. De taxatie zal voor

partijen bindend zijn. De kosten voor de taxatie zullen in eerste instantie bij helfte

verdeeld worden; indien de rechtbank uiteindelijk tot het oordeel komt dat de taxatie

nodeloos is verricht kan zij de kosten van de taxatie in het geheel voor rekening van

de vrouw brengen;

- aan de man wordt de Peugeot bromfiets toebedeeld en aan de vrouw de zaken

genoemd in bijlage 33 van haar verzoekschrift; deze laatst genoemde zaken zullen

zo spoedig mogelijk door de man aan de vrouw worden overgedragen.

De rechter heeft ter zitting bij wijze van voorlopig oordeel uiteengezet hoe de

vermogensrechtelijke relatie van partijen in grote lijnen dient te worden afgewikkeld:

- de goederen die partijen gezamenlijk in eigendom hebben dienen verdeeld te

worden; hiertoe behoren in ieder geval:

-de woning te [woonplaats man] ,

-de gemeenschappelijke bankrekeningen,

-de voer- en vaartuigen,

-de zaken bedoeld in artikel 2 van de huwelijksvoorwaarden.

-de goederen die tot het vermogen van een van beide partijen behoren, vallen in

beginsel onder het finale verrekenbeding ex artikel 11 van de

huwelijksvoorwaarden; hiertoe behoren in ieder geval:

-30 % van de WOZ-waarde in het jaar van verkoop van de woning

te [plaats] ,

-de huurpenningen welke zijn verkregen tijdens het huwelijk.

-in artikel 11 lid 8 HV worden veel (privé)goederen van het finale verrekenbeding

uitgesloten.

- indien partijen privé-middelen hebben geïnvesteerd in een privé-goed van de andere

partij of een gemeenschappelijk goed, hebben zij in beginsel recht op vergoeding

van hun investering op grond van artikel 4 HV; de stel- en bewijsplicht van deze

investering ligt bij de investeerder, van deze mag verwacht worden dat hij/zij

gedocumenteerd met stukken (bankafschriften, facturen) de betreffende

vermogensverschuiving in kaart brengt.

- een vergoedingsrecht mbt goederen die worden omvat door het finale

verrekenbeding is niet mogelijk.

Ter zitting is gebleken dat de geschilpunten van partijen met name (de hoogte van)

eventuele vergoedingsrechten betreffen. In verband met (vooral) de omvang en

onoverzichtelijkheid van het dossier was het voor de rechter (tot wiens taak uitdrukkelijk

geen boekhoudkundige werkzaamheden behoren) niet mogelijk om eventuele

vergoedingsrechten op eenvoudige wijze in kaart te brengen.

Partijen hebben daarom de gelegenheid gekregen hun vorderingen, voorzover deze

vergoedingsrechten betreffen, nader te onderbouwen en toe te lichten. De rechtbank

verwacht van hen in ieder geval dat zij de door hem/ haar gestelde

vermogensverschuivingen op overzichtelijke wijze en onderbouwd met relevante stukken zoals bankafschriften en facturen, goed voor goed, presenteren.

1.6.

De echtscheidingsbeschikking is op 31 maart 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

1.7.

De vrouw heeft bij brief van 14 april 2021 haar verzoeken nogmaals geformuleerd. Die verzoeken komen in de plaats van eerder door haar geformuleerde verzoeken.

Ter zitting heeft de vrouw haar verzoeken aangepast aldus dat steeds waar in haar verzoeken de woorden “te bepalen dat … wordt toebedeeld” dan wel “te bepalen” zijn opgenomen, zij de rechtbank verzoekt “de wijze van verdeling te gelasten” op de door haar voorgestelde wijze.

1.8.

De verzoeken van de man zijn opgenomen in zijn processtuk van 12 februari 2020 (verzoeken a t/m d), in zijn brief van 28 januari 2021, inhoudende een wijziging en aanvulling van de verzoeken en in zijn brief van 13 april 2021 inhoudende een aanvulling van de verzoeken.

1.9.

De vrouw heeft 184 producties overgelegd, de man 110.

1.10.

Partijen verschillen van inzicht over de wijze waarop de van toepassing zijnde huwelijksvoorwaarden dienen te worden afgewikkeld en over de wijze waarop de eenvoudige gemeenschappen dienen te worden verdeeld alsmede wat de invloed is van voornoemde vraagstukken op de afwikkeling van het in de huwelijksvoorwaarden overeengekomen finaal verrekenbeding. De verzoeken van partijen hebben betrekking op het voorafgaande.

1.11.

Verder heeft de vrouw de rechtbank verzocht om:

II. Een bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen van € 2.236,-- per maand per datum indiening verzoekschrift, althans een bijdrage en ingangsdatum zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen;

III. Te bepalen dat de man, indien de partnerbijdrage niet op een eerder moment wordt vastgesteld dan op de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw vanaf 1 mei 2019 de helft van de woonlasten van [woning] dient te vergoeden, zijnde een bedrag van € 16.952,--, althans een bedrag en ingangsdatum zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen.

1.12.

Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.

2 Algemene bespreking van de juridische vraagstukken

2.1.

De rechtbank zal in het navolgende (overwegingen 2.2. t/m 2.30.) eerst bespreken op welke wijze de verschillende juridische vraagstukken in deze zaak zich tot elkaar verhouden. Daarna zal de rechtbank vanaf overweging 3.1. concreet ingaan op de specifieke verzoeken van partijen.

2.2.

Het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage vast te stellen (haar verzoeken onder II en III) zal in deze tussenbeschikking niet wordt besproken. De beslissing op dit verzoek zal worden aangehouden. De vragen omtrent behoefte en draagkracht kunnen naar het oordeel van de rechtbank pas worden beantwoord nadat duidelijk is op welke wijze partijen tot de financiële afwikkeling van hun huwelijk dienen te komen.

2.3.

Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd onder het maken van huwelijksvoorwaarden, inhoudende een koude uitsluiting.

2.4.

Partijen hebben bij notariële akte van 1 juli 2013 de huwelijksvoorwaarden gewijzigd.

In de akte huwelijksvoorwaarden van 1 juli 2013 is – voor zover relevant- het navolgende bepaald:

“-dat gemelde huwelijkse voorwaarden niet meer voldoen aan hun wensen en dat zij daarom gemelde huwelijke voorwaarden wijzigen;

-dat zij derhalve de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk met ingang van de dag na heden regelen door de navolgende:

HUWELIJKSE VOORWAARDEN

Uitsluiting

Artikel 1

Tussen de echtgenoten bestaat een beperkte gemeenschap van goederen van:

- alle voer- en vaartuigen in het bijzonder een motorzeiler type Merrmaid 35 met bouwjaar negentienhonderd acht en zeventig, welk vaartuig (…) een registratiecode heeft van 2209195718041950;

-de gezamenlijke (en/of) bankrekeningen welke ten naam zijn gesteld op de

verschenen persoon onder 1 en de verschenen persoon onder 2.

De echtgenoten sluiten elke andere gemeenschap van goederen uit.

(…)

Geschil met betrekking tot goederen

Artikel 3

Tussen de echtgenoten kan een geschil bestaan met betrekking tot de vraag aan wie van hen roerende zaken of rechten aan toonder toebehoren, die niet onder de werking van —een bewijsovereenkomst vallen. Indien geen van hen zijn rechten op die goederen kan -bewijzen, worden deze geacht aan ieder van de echtgenoten voor de helft toe te behoren.

Vergoedingsrechten

Artikel 4

1. Een echtgenoot heeft, met inachtneming van hetgeen hierna in lid 14 is bepaald, een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking voor zover hierna niet anders is bepaald.

2. Indien een bedrag of waarde aan het vermogen van een echtgenoot is onttrokken in verband met de verkrijging van een goed door de andere echtgenoot, ontstaat ten behoeve van de echtgenoot aan wiens vermogen het bedrag is onttrokken een vergoedingsrecht dat afhangt van de waarde van het goed.

3. Dit vergoedingsrecht geeft, indien het bedrag of de waarde is onttrokken ter voldoening van het geheel of een deel van de tegenprestatie die door de andere echtgenoot in verband met de verkrijging van het goed is verschuldigd, recht op een deel van de waarde van het goed op het tijdstip dat het vergoedingsrecht wordt

voldaan. Dit deel wordt vastgesteld door het bedrag dat of de waarde die aan het vermogen van de echtgenoot is onttrokken te delen door de gehele tegenprestatie die in verband met de verkrijging is verschuldigd.

4. Indien een bedrag of waarde aan het vermogen van een echtgenoot is onttrokken ter voldoening van aflossing en/of rente van een lening die door de andere echtgenoot is aangegaan in verband met de verkrijging van een goed tijdens het huwelijk, ontstaat ten behoeve van de echtgenoot aan wiens vermogen het bedrag of de waarde is onttrokken een vergoedingsrecht dat recht geeft op een deel van de waarde van het goed op het tijdstip dat het vergoedingsrecht wordt voldaan. Dit deel wordt vastgesteld door het bedrag dat aan het vermogen van een echtgenoot is onttrokken te delen door het geheel van de in lid 3 bedoelde tegenprestatie, vermeerderd met het aan rente betaalde bedrag. Betaalde rente wordt bij de berekening van het vergoedingsrecht niet in aanmerking genomen, indien de rente wordt aangemerkt als kosten van de huishouding.

5. Onder tegenprestatie in de leden 3 en 4 wordt verstaan de koopsom vermeerderd met de kosten die ter verkrijging van het goed moeten worden gemaakt, zoals overdrachtsbelasting en notariskosten.

6. Indien een bedrag of waarde aan het vermogen van een echtgenoot is onttrokken in verband met de verbouwing of verbetering van een aan de andere echtgenoot toebehorend goed, ontstaat ten behoeve van de echtgenoot aan wiens vermogen het bedrag of de waarde is onttrokken een vergoedingsrecht dat afhangt van de waarde van het goed. Dit vergoedingsrecht wordt vastgesteld op de wijze als hiervoor in de leden 3 en 4 aangegeven, met dien verstande dat voor tegenprestatie wordt gelezen; de waarde van het goed onmiddellijk na de verbouwing of verbetering.

7. Indien in het geval bedoeld in de leden 4 en 6 met het oog op de aflossing van de lening een kapitaalverzekering is afgesloten, wordt de waarde van die polis, voor zover de premies zijn voldaan uit het vermogen van de echtgenoot tot wiens vermogen het goed niet behoort, in plaats van de betaalde premies geacht aan het vermogen van die echtgenoot te zijn onttrokken.

8. Indien een bedrag of waarde aan het vermogen van een echtgenoot is onttrokken zonder diens toestemming, heeft die echtgenoot tenminste recht op vergoeding van het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking. Dit geldt alleen indien de echtgenoot die het bedrag heeft onttrokken hierover feitelijk het beheer voerde en aannemelijk is dat hij hierover niet zonder toestemming van de andere echtgenoot mocht beschikken.

9. Een vergoedingsrecht is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen die opeisbaarheid verzetten.

10. Over een vergoedingsrecht als bedoeld in de leden 3, 4 en 6 is geen rente verschuldigd. Over andere vergoedingsrechten is rente verschuldigd, nadat het bedrag in rechte is gevorderd, in welk geval vanaf het tijdstip dat een echtgenoot in gebreke is met de voldoening daarvan de wettelijke rente is verschuldigd.

11. Bij vervreemding van een goed wordt de omvang van de vergoedingsrechten die in verband met de financiering daarvan bestaan, vastgesteld. Indien de opbrengst wordt aangewend ter verkrijging van een goed, wordt dit goed geacht te zijn gefinancierd met behulp van hetgeen aan een echtgenoot op grond van zijn vergoedingsrecht toekomt.

12. In alle gevallen waarin de omvang van een vergoedingsrecht niet duidelijk vaststaat, wordt dit geschat.

13. De echtgenoten kunnen bij schriftelijke overeenkomst van het in de vorige leden bepaalde afwijken.

14. Een vergoedingsrecht ontstaat niet indien sprake is van de voldoening aan een natuurlijke verbintenis, indien een bedrag of waarde op grond van een overeenkomst aan de andere echtgenoot ter beschikking wordt gesteld of indien als gevolg van die onttrekking de waarde van een aan de andere echtgenoot toebehorend goed op grond van artikel 9 geheel of gedeeltelijk verrekend moet worden.

15. in achtneming van hetgeen in artikel 4 lid 13 van de huwelijkse voorwaarden is vermeld, komen de echtgenoten het volgende overeen: aan de betaling van een zaak van de persoon onder 1 genoemd heeft de verschenen persoon onder 2 genoemd een bedrag ad tien duizend euro (€ 10.000,00) voldaan, tengevolge

waarvan de verschenen persoon onder 2 genoemd een nominale vordering heeft op de verschenen persoon onder 1 genoemd thans ter grootte van tien duizend (€10.000,00).

Deze vordering draagt geen rente en is eerst opeisbaar bij de beëindiging van het huwelijk of bij scheiding van tafel en bed, alsmede wanneer de verschenen persoon onder 1 genoemd failleert, surséance van betaling aanvraagt; aan hem een schuldsanering wordt verleend, zij onder curatele wordt gesteld of anderszins het vrije beheer over haar vermogen geheel of gedeeltelijk verliest en ingeval van opeising van enige andere schuld van de verschenen persoon onder 1 genoemd door haar schuldeiser(s).

Het voormelde bedrag van tien duizend euro (€ 10.000,00) wordt jaarlijks telkens op één januari geïndexeerd met het prijs indexcijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze indexering vangt aan op één januari tweeduizend veertien.

(…)

Kosten van de huishouding

Artikel 7

1. Partijen zullen in nader onderling overleg bepalen hoeveel ieder van partijen van hun inkomen zullen bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.

2. Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen, de premies voor de gebruikelijke verzekeringen, de kosten van vakanties, de huurprijs van de

echtelijke woning en rente van geldleningen die verband houden met de aanschaf van de echtelijke woning en de vakantiewoning.

Tevens behoren daartoe de kosten van aanschaf van de inboedel en van de voor het gezin bestemde auto’s en vaartuigen.

3. Indien de echtgenoten in onderling overleg niet samenwonen, worden de gezamenlijke kosten van de afzonderlijke huishoudens, waaronder begrepen de kosten die verband houden met de huisvesting van de echtgenoten, gedragen op de wijze als in lid 1 is bepaald.

(…)

Verrekening bij het einde van het huwelijk door echtscheiding of bij scheiding van tafel en bed

Artikel 11

1.Indien het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding of bij scheiding van tafel en bed zal tussen de echtgenoten worden afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd.

2. Binnen acht maanden na de ontbinding van het huwelijk of acht maanden na de echtscheiding van tafel en bed wordt in verband met deze verrekening het vermogen van ieder van de echtgenoten beschreven. Daarbij wordt rekening gehouden met vergoedingsrechten die kunnen bestaan tussen het vermogen van een echtgenoot dat niet in de verrekening wordt betrokken en het vermogen van de echtgenoten dat wel in de verrekening wordt betrokken.

3. Onder het vermogen van een echtgenoot wordt verstaan het saldo van de bezittingen en schulden die wel en die niet in de verrekening worden betrokken.

4. De beschrijving van de vermogens van de echtgenoten en de waardering van de daartoe behorende bezittingen en schulden geschiedt bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding en bij scheiding van tafel en bed op het tijdstip waarop het verzoek daartoe is ingediend. De waardering van de goederen en schulden vindt plaats in onderling overleg en bij gebreke daarvan door een of meer deskundigen, te benoemen door de kantonrechter genoemd in artikel 679 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

5. De verrekening vindt plaats doordat de ene partij aan de andere partij een zodanig bedrag uitkeert dat na de uitkering ieders vermogen gelijk is aan de helft van de gezamenlijke vermogens van de echtgenoten die in de verrekening moeten worden betrokken.

6. De uitkering vindt plaats in geld binnen een jaar na de echtscheiding of een jaar na de scheiding van tafel en bed, tenzij partijen anders overeenkomen of de eisen van redelijkheid en billijkheid anders meebrengen.

7. (…)

8. In de verrekening worden niet betrokken:

-de goederen die ten huwelijk zijn aangebracht, met uitzondering van de woning met erf, grond, ondergrond en alle verdere aanhorigheden, staande en gelegen te [postcode] , [adres 2] , kadastraal bekend —

[gemeente] , sectie C nummer 4227, groot vijf are en 4 centiare,

-de goederen die door de echtgenoten krachtens erfrecht of schenking zijn of zullen worden verkregen alsmede de op die verkrijgingen drukkende schulden en de wegens die verkrijgingen geheven belastingen, zoals erf- en schenkbelasting;

- de banktegoeden ten naam gesteld op de verschenen persoon genoemd onder 1;

- waarden van polissen van levensverzekeringen, koopsompolissen, bankspaarpolissen, spaarhypotheken, spaarverzekeringen en waarden van lijfrentes ten naam gesteld op de verschenen persoon genoemd onder 1;

- de banktegoeden ten naam gesteld op de verschenen persoon genoemd onder 2;

- waarden van polissen van levensverzekeringen, koopsompolissen, bankspaarpolissen, spaarhypotheken, spaarverzekeringen en waarden van lijfrentes ten naam gesteld op de verschenen persoon genoemd onder 2;

- al hetgeen krachtens zaaksvervanging voor bovengenoemde goederen in de plaats is getreden; en

-de opbrengst van goederen die van de verrekening zijn uitgesloten;

- de nominale vordering welke staat vermeld in artikel 4 lid 15 van de huwelijkse voorwaarden;

- het gedeelte van het vermogen van de verschenen persoon onder 1 genoemd dat de waarde van dertig (30%) procent van de WOZ-waarde van het jaar waarin het huwelijk is ontbonden van voormeld registergoed staande en gelegen te [postcode] , [adres 2] , overschrijdt. Mocht de woning zijn verkocht, dan betreft het een gedeelte van het vermogen van de verschenen persoon onder 1 genoemd gelijk aan dertig (30%) procent van de WOZ-waarde van het jaar waarin de woning verkocht is.

In de verrekening worden uitdrukkelijk wel betrokken de huurpenningen welke zijn verkregen tijdens het huwelijk.

De standpunten van partijen terzake de financiële afwikkeling van het huwelijk

2.5.

Gedurende het huwelijk van partijen, en met name in de periode na de wijziging van de huwelijksvoorwaarden per 1 juli 2013, hebben er verschuivingen plaatsgevonden van de privévermogens van zowel de man als de vrouw naar gezamenlijke en/of bankrekeningen van partijen. De en/of bankrekeningen maken deel uit van de in de huwelijksvoorwaarden door partijen overeengekomen beperkte gemeenschap van goederen. Vanuit de en/of bankrekeningen van partijen zijn weer betalingen gedaan ten behoeve van de privévermogens van partijen.

2.6.

Ten tijde van het wijzigen van de huwelijksvoorwaarden, op 1 juli 2013, hadden partijen geen gezamenlijke en/of bankrekeningen. Pas in de loop van 2015 hebben partijen gezamenlijke en/of bankrekeningen geopend, dan wel hebben zij de tenaamstelling van bankrekeningen die eerst op naam van enkel de man of enkel de vrouw stonden, gewijzigd in een en/of tenaamstelling.

2.7.

De man heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen tot zijn privévermogen behoorde, van hem privé is gebleven, ook als privévermogen van hem in de beperkte gemeenschap van de gezamenlijke en/of bankrekeningen terecht is gekomen.

Het gaat bij dit privévermogen met name om de verkoopopbrengst van de woning te [plaats] gelegen aan het [adres 2] , en om de verkoopopbrengst van de onderneming van de man. Naar de visie van de man dienen partijen de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk enkel te laten lopen via de afwikkeling van het in artikel 11 van de huwelijksvoorwaarden opgenomen finaal verrekenbeding.

2.8.

De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen tot een verdeling van de beperkte gemeenschap dienen te komen en dat hetgeen uit deze beperkte gemeenschap is gevloeid ten behoeve van privévermogen van de man of de vrouw aan de beperkte gemeenschap dient te worden vergoed. Daarnaast dienen volgens de vrouw de eenvoudige gemeenschappen te worden verdeeld en dienen partijen daarna het finaal verrekenbeding af te wikkelen.

Bedoeling van partijen bij het wijzigen van de huwelijksvoorwaarden en het aangaan van de beperkte gemeenschap van goederen

2.9.

Partijen zijn het er over eens dat het wijzigen van de huwelijksvoorwaarden in juli 2013 was ingegeven vanuit de wens om de huwelijksvoorwaarden voor de vrouw ‘warmer’ te maken. Volgens de man is dit tot uitdrukking gekomen door het in de huwelijksvoorwaarden in artikel 11 opnemen van het finaal verrekenbeding, en dan met name door lid 8 van artikel 11 op te nemen. Op grond van die bepaling heeft de vrouw een aanspraak gekregen op een deel van de waarde van de woning te [plaats] , gelegen aan het [adres 2] , welke woning in eigendom van enkel de man was.

2.10.

Ter zitting van 4 november 2021 is de rechtbank met partijen nader ingegaan op de vraag wat destijds de aanleiding is geweest om bij de wijziging van de huwelijksvoorwaarden de beperkte gemeenschap van goederen overeen te komen.

2.11.

De man heeft op dit punt verklaard dat partijen dit hadden afgesproken om te waarborgen dat de vrouw gebruik kon maken van het saldo op de gezamenlijke en/of bankrekeningen in het geval de man iets noodlottigs zou overkomen. De vrouw zou in dat geval met haar eigen pinpas van de en/of bankrekening geld voor haar levensonderhoud kunnen opnemen en in dat geval zou de familie van de man de vrouw daarin niet kunnen dwarsbomen. Een andere bedoeling was er volgens de man niet. Het aangaan van de beperkte gemeenschap van goederen had volgens de man niets te maken met het voor de vrouw ‘warmer’ maken van de huwelijksvoorwaarden.

2.12.

De vrouw heeft ter zitting verklaard dat de beperkte gemeenschap van de gezamenlijke en/of bankrekeningen was overeengekomen vanuit de gedachte dat partijen een volwaardig huwelijk zouden krijgen, ook op economisch vlak. Partijen zouden van het vermogen op de gezamenlijke en/of bankrekeningen gaan leven en mede daarom zouden op deze bankrekeningen ook de huurpenningen worden gestort van door partijen verhuurde (privé) objecten.

2.13.

De vrouw geeft verder in de stukken -onbetwist- aan dat het 1e huwelijksjaar van partijen turbulent is geweest. Reeds in september 2012, 6 maanden na de huwelijkssluiting, is er volgens de vrouw vanwege het gedrag van de man een voor de vrouw grillige en intimiderende situatie ontstaan waarin de man de vrouw heeft aangegeven te willen scheiden, aldus de vrouw. De vrouw voelde zich onveilig en heeft toen ingestemd met de door de man toen geuite wens om te komen tot een echtscheiding. Kort daarna bood de man evenwel zijn excuses aan en schreef hij de vrouw op 5 september 2012 onder meer:

Het spijt mij oprecht dat ik mij zo onbehoorlijk heb gedragen.

Weet dat ik heel veel van je hou en ik wil niets liever dan de rest van mijn leven met je doorbrengen. Deze bos bloemen bied ik je aan als zoenoffer opdat je je thuis zult voelen in ons huis

In een e-mail van 12 september 2019 schrijft de man de vrouw onder meer:

Op 12-3-2012 heb ik ervoor gekozen mijn leven met jou te delen, voor je te zorgen en je te beschermen. Die keuze staat nog steeds.

2.14.

De vrouw heeft naar haar zeggen in september 2012 de man zijn gedrag vergeven, daarbij heeft zij echter wel haar zorg uitgesproken dat zij zich in een kwetsbare positie bevond. Indien de man wederom woedeaanvallen zou krijgen zou hij de vrouw op straat kunnen zetten en had de vrouw niets. Partijen hebben er volgens de vrouw toen voor gekozen hun leven samen op te bouwen, ook in economische zin, waarbij partijen in de woning te [plaats] zouden blijven wonen, de vrouw minder zou gaan werken en zich zou richten op de organisatie van de Bed & Breakfast welke partijen in de woning te [plaats] aanhielden.

2.15.

Het voorafgaande heeft volgens de vrouw gemaakt dat de huwelijksvoorwaarden zijn gewijzigd waarbij partijen onder meer de beperkte gemeenschap van gezamenlijke en/of bankrekeningen zijn overeengekomen. Het in de loop van het huwelijk openen van gezamenlijke en/of bankrekeningen dan wel het omzetten van bankrekeningen in en/of bankrekeningen is het gevolg van het aangaan van de beperkte gemeenschap van goederen.

Oordeel rechtbank over de beperkte gemeenschap van goederen

2.16.

De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en uit de toelichting van partijen volgt dat partijen, met het wijzigen van de huwelijksvoorwaarden en met het daarmee overeenkomen van de beperkte gemeenschap van goederen, niet enkel hebben beoogd om de vrouw in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van het saldo op een en/of bankrekening in het geval de man iets noodlottigs zou overkomen. Voor die situatie hadden partijen ook een andere – meer voor de hand liggende- oplossing kunnen bedenken, zoals het openen van een en/of rekening die niet in de beperkte gemeenschap van goederen zou vallen.

2.17.

Verder blijkt uit al hetgeen partijen hebben gesteld en aan stukken hebben overgelegd onder meer dat het inkomen van de vrouw op gezamenlijke en/of bankrekeningen is overgemaakt, dat de huurpenningen grotendeels op de gezamenlijke en/of bankrekeningen zijn gestort en dat de kosten van de huishouding grotendeels zijn voldaan vanaf de gezamenlijke en/of bankrekeningen.

Gevolgen van het aangaan van de beperkte gemeenschap van goederen -algemeen

2.18.

Met de wijziging van de huwelijksvoorwaarden per 1 juli 2013 hebben partijen een beperkte gemeenschap van goederen tot stand gebracht, welke is beperkt tot de gezamenlijke en/of bankrekeningen en alle voer- en vaartuigen.

Ondanks deze door partijen aangebrachte beperking op de algehele gemeenschap van goederen, is ook op de via de huwelijksvoorwaarden overeengekomen beperkte gemeenschap Titel 7 Boek 1 BW (oud) van toepassing. Voor de vraag wat wel en wat niet tot die beperkte gemeenschap behoort is artikel 1:94 BW (oud) relevant.

Bestaat tussen echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een goed toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt dat goed als gemeenschapsgoed aangemerkt, aldus lid 6 van artikel 1:94 BW (oud).

2.19.

De beperkte gemeenschap omvat wat de baten betreft de goederen van de echtgenoten bij aanvang van de beperkte gemeenschap aanwezig of nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, verkregen, voorzover dit de benoemde en/of rekeningen en voer- en vaartuigen betreft. Geen van de echtgenoten heeft tijdens het bestaan van de beperkte gemeenschap het recht van beschikking over zijn aandeel in de gehele gemeenschap of in haar afzonderlijke bestanddelen.

2.20.

Partijen zijn het er over eens dat er op 1 juli 2013 geen gezamenlijke en/of bankrekeningen bestonden. Onder verwijzing naar de omschrijving van de omvang van de beperkte gemeenschap van goederen in de huwelijksvoorwaarden, heeft de man zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat de na 1 juli 2013 geopende gezamenlijke en/of bankrekeningen niet in de beperkte gemeenschap van goederen vallen. De rechtbank volgt de man niet in deze stelling, immers uit de wet volgt reeds dat de beperkte gemeenschap van goederen omvat hetgeen bij aanvang aanwezig is of nadien wordt verkregen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het overeenkomen van de beperkte gemeenschap van gezamenlijke en/of bankrekeningen zinledig is als er geen gezamenlijke en/of bankrekeningen zijn. Verder strookt de stelling van de man niet met zijn verklaring ter zitting dat de beperkte gemeenschap van goederen is overeengekomen voor de (toekomstige) situatie dat de man iets noodlottigs zou overkomen en de vrouw dan gebruik zou kunnen maken van en/of bankrekeningen.

2.21.

Uit het voorafgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank het uitgangspunt dat hetgeen vanuit de privévermogens van partijen op de gezamenlijke en/of bankrekeningen terecht is gekomen vanwege boedelmening deel is gaan uitmaken van de door partijen bij huwelijksvoorwaarden overeengekomen wettelijk gemeenschap.

2.22.

De man heeft niet gesteld – en overigens is ook niet gebleken- dat hetgeen vanuit zijn privévermogen binnen de reikwijdte van de wettelijke gemeenschap is gekomen, is verkregen onder uitsluitingsclausule dan wel is verknocht dan wel op een andere -wettelijke dan wel overeengekomen- grond buiten de wettelijke gemeenschap dient te blijven.

2.23.

In de beschikking van 3 maart 2021 heeft de rechtbank in punt 2.4.2. overwogen dat partijen – voor zover zij zich beroepen op een vergoedingsrecht en/of zaaksvervanging duidelijk onderbouwde stellingen moeten innemen.

2.24.

De rechtbank is van oordeel dat de man, ook na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, zijn stellingen nog altijd onvoldoende heeft onderbouwd. Weliswaar heeft de man in zijn brief van 13 april 2021 onder verwijzing naar bijlagen uitgebreid uiteengezet wat er met zijn vermogen is gebeurd, de man heeft niet uiteengezet welke feiten en omstandigheden maken dat hetgeen tot zijn privévermogen behoorde, privé van hem is gebleven ook al is zijn privévermogen binnen de reikwijdte van de beperkte gemeenschap gekomen.

Voorzover de man heeft gesteld dat hij een vergoedingsrecht heeft ten laste van de beperkte gemeenschap (ook wel genoemd reprise) dan heeft de man naar het oordeel van de rechtbank niet uiteengezet welke feiten en omstandigheden maken dat dit vergoedingsrecht aanwezig is. Bovendien heeft de man terzake een reprise geen verzoeken geformuleerd.

2.25.

Uit artikel 1:96 lid 4 BW (oud) volgt dat indien gemeenschapsgoederen worden aangewend om een privéschuld te voldoen, er dan een vergoedingsrecht ontstaat ten behoeve van de gemeenschap (ook wel genoemd récompense). In onderhavige zaak kan dit kort gezegd betekenen dat hetgeen vanuit de gezamenlijke en/of bankrekeningen door iedere partij is aangewend ten behoeve van zijn of haar privévermogen, door hem of haar aan de gemeenschap dient te worden vergoed.

2.26.

De rechtbank stelt vast dat partijen geen beroep hebben gedaan op de werking van artikel 1:87 BW. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat partijen van mening zijn dat zij met artikel 4 lid 1 t/m 15 van de huwelijksvoorwaarden zijn afgeweken van artikel 1:87 BW lid 1 t/m 3.

Verhouding tussen de beperkte gemeenschap van goederen en het finaal verrekenbeding

2.27.

Partijen verschillen van visie over de vraag hoe de beperkte gemeenschap van goederen zich verhoudt tot het finaal verrekenbeding. De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.

2.28.

Tussen partijen geldt de (beperkte) huwelijksgemeenschap en het finaal verrekenbeding. Het gaat om verschillende stelsels. Op de (beperkte) huwelijksgemeenschap is van toepassing Titel 7 van Boek 1 BW (oud), op het finaal verrekenbeding zijn met name van toepassing de huwelijksvoorwaarden van 1 juli 2013. Voor het antwoord op de vraag hoe beide stelsels zich ten opzichte van elkaar verhouden zoekt de rechtbank aansluiting bij het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2017, (ECLI:NL:HR:2017:156). In de zaak die tot dit arrest heeft geleid ging het weliswaar om de vraag wat de verhouding was tussen het wettelijk deelgenootschap en een eenvoudige gemeenschap, het arrest biedt ook richting in de thans voorliggende vraag.

2.29.

De beperkte gemeenschap van goederen en het finaal verrekenbeding zijn naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als twee verschillende stelsels. Het eindresultaat na afwikkeling van de goederen en schulden die worden beheerst door het ene stelsel, dient niet nog eens betrokken te worden bij de afwikkeling van het andere stelsel en omgekeerd. De rechtbank zal bij haar beslissingen dan ook als uitgangspunt nemen dat de uitkomst van de afwikkeling van de beperkte gemeenschap van goederen buiten de verrekening van het finaal verrekenbeding blijft.

Verhouding tussen de eenvoudige gemeenschap van goederen en het finaal verrekenbeding

2.30.

Naast de beperkte gemeenschap van goederen bestaan er tussen partijen ook eenvoudige gemeenschappen. Het gaat hierbij met name om de woning aan [adres 1] te [woonplaats man] . Wat betreft de verhouding tussen de eenvoudige gemeenschappen en het finaal verrekenbeding is de rechtbank, onder verwijzing naar het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad van oordeel dat de goederen welke tot de eenvoudige gemeenschappen behoren in de afwikkeling van het finaal verrekenbeding betrokken dienen te worden. Daarbij is het uitgangspunt dat ieders aandeel in de eenvoudige gemeenschap bij zijn of haar privé vermogen wordt opgeteld.

3 Bespreking en beoordeling van de verzoeken

3.1.

De rechtbank zal in het navolgende de verzoeken van partijen bespreken en -voorzover dat thans al kan – voorlopig beoordelen. Dit zal de rechtbank doen aan de hand van de door de vrouw in haar processtuk van 14 april 2021 aangebracht volgorde (verzoeken I t/m XXXVIII).

De rechtbank zal bedragen afronden op hele euro’s.

Verzoeken terzake de motorzeiler

3.2.

De vrouw heeft terzake de motorzeiler onder IV. t/m VIII de volgende verzoeken geformuleerd:

IV. Te bepalen dat de motorzeiler Mermaid 35 aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 45.000,--, althans een waarde zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, waarbij hij een bedrag van € 22.500,--, althans een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, aan de vrouw dient te voldoen;

V. Te bepalen dat de man, indien hij de motorzeiler Mermaid 35 niet over wenst te nemen, mee dient te werken aan de verkoop van de motorzeiler Mermaid 35 aan een derde, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft;

VI. Te bepalen dat de man, indien hij niet meewerkt aan de verkoop van de motorzeiler Mermaid 35 aan een derde, de originele sleutels en het originele eigendomsbewijs aan de vrouw dient af te geven,op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft;

VII. Te bepalen dat de vrouw, indien de man niet meewerkt aan de verkoop van de motorzeiler Mermaid 35, vervangende toestemming krijgt om over te gaan tot verkoop van de motorzeiler Mermaid 35;

VIII. Te bepalen dat partijen, indien de motorzeiler Mermaid 35 wordt verkocht aan een derde, de verkoopopbrengst bij helfte dienen te delen;

3.3.

De man verzoekt om de motorzeiler aan hem toe te delen zonder dat hij iets aan de vrouw is verschuldigd (punt 126 van zijn processtuk 12 februari 2020). De man beroept zich op een vergoedingsrecht.

3.4.

Op 17 mei 2013 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten inzake de aanschaf van de motorzeiler voor een bedrag van € 12.000. De man stelt dat hij vanuit privé vermogen in totaal € 12.000 heeft overgemaakt aan de verkoper en dat hij tot en met 5 augustus 2020 voor een bedrag van € 20.295 heeft geïnvesteerd in de boot. De man stelt dat hij terzake de motorzeiler een vergoedingsrecht heeft van totaal € 32.295.

3.5.

De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. De motorzeiler is per 1 juni 2013 onderdeel geworden van de (beperkte) huwelijksgemeenschap. De man heeft bij het aangaan van de beperkte gemeenschap van goederen geen voorbehoud gemaakt ter zake door hem gemaakte kosten ten behoeve van de verkrijging van de motorzeiler.

3.6.

Voor zover de man thans met een beroep op de werking van artikel 1:95 lid 1 BW stelt dat de motorzeiler buiten de gemeenschap blijft overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de man met het overeenkomen van de beperkte gemeenschap van goederen per 1 juli 2013- derhalve na de aanschaf van de motorzeiler- de werking van artikel 1:95 lid 1 BW, van welk artikel kan worden afgeweken, buiten werking heeft gesteld en dat hij daar geen beroep op kan doen. De motorzeiler is mede op initiatief van de man tot de beperkte gemeenschap gaan behoren en een grondslag voor vergoeding door de vrouw aan de man van de aankoopprijs is niet aanwezig.

3.7.

Wat betreft de door de man gestelde investering in de motorzeiler van € 20.295

heeft de vrouw er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat partijen in de huwelijksvoorwaarden zijn overeengekomen dat onder de kosten van de huishouding tevens behoren de kosten van de voor het gezin bestemde auto’s en vaartuigen. Ook wat betreft deze kosten ziet de rechtbank geen grondslag voor een vergoeding aan de man.

3.8.

Het verzoek van de man om de motorzeiler aan hem toe te delen zonder dat hij iets aan de vrouw is verschuldigd zal de rechtbank op grond van het voorafgaande bij eindbeschikking afwijzen.

3.9.

Nu ook de man toedeling van de motorzeiler aan hem wenst zal de rechtbank bij eindbeschikking als wijze van verdeling gelasten dat de motorzeiler aan de man wordt toebedeeld, dan wel dat de motorzeiler moet worden verkocht. De rechtbank zal zich thans niet uitlaten over de waarde van de motorzeiler per datum verdeling, dit om partijen in de gelegenheid te stellen om op dit punt alsnog overeenstemming te bereiken en de rechtbank nader te informeren.

Verzoek ter zake de Suzuki Baleno

3.10.

De vrouw heeft ter zake de Suzuki Baleno onder IX verzocht:

IX. Te bepalen dat de auto van het merk Suzuki Baleno met kenteken [nummer] aan de vrouw wordt toebedeeld tegen een waarde van € 10.000,--, althans een waarde zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, waarbij zij een bedrag van € 5.000,--, althans een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, aan de man dient te voldoen;

3.11.

De man heeft gesteld dat de auto destijds is betaald via de gezamenlijke en/of rekening van partijen bij de KNAB bank. Deze rekening is volgens de man enkel gevoed met zijn privé vermogen. Hij stelt daarom een vergoedingsrecht te hebben op de vrouw ter grootte van de waarde van de auto.

3.12.

De rechtbank volgt de man niet in zijn betoog. De auto is een voertuig en maakt deel uit van de beperkte gemeenschap van goederen. Het saldo op de gezamenlijke en/of rekening van partijen bij de KNAB bank was gemeenschappelijk vermogen van partijen behorende tot de beperkte gemeenschap van goederen. De aanschaf van een gemeenschappelijk goed uit gemeenschappelijk vermogen biedt geen grondslag voor het door de man gestelde vergoedingsrecht.

3.13.

De man heeft geen verweer gevoerd tegen toedeling van de auto aan de vrouw. Verder heeft hij geen verweer gevoerd tegen de door de vrouw voorgestelde waarde.

De rechtbank zal bij eindbeschikking dan ook als wijze van verdeling gelasten dat de auto aan de vrouw wordt toebedeeld voor een bedrag van € 10.000 waarbij zij de man € 5.000 dient te vergoeden.

Verzoeken terzake

-betaalrekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [1]

-spaarrekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [2]

-betaalrekening bij de KNAB bank met nummer [3]

-spaarrekening bij de KNAB bank met nummer [4]

3.14.

De vrouw heeft ter zake deze gezamenlijke en/of bankrekeningen onder X en XI de volgende verzoeken gedaan:

X. Als wijze van verdeling te gelasten dat partijen de saldi van de gezamenlijke betaalrekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [1] en spaarrekening met nummer [2] bij helfte dienen te delen, dan wel middels een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen verdeelsleutel, en daarna mee dienen te werken aan opheffing van die rekeningen;

XI. Als wijze van verdeling te gelasten dat partijen de saldi van de gezamenlijke spaarrekening bij de Knab bank met nummer [4] en betaalrekening met nummer [3] bij helfte dienen te delen, dan wel middels een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen verdeelsleutel, en daarna mee dienen te werken aan opheffing van die rekeningen;

3.15.

De man heeft met betrekking tot de in verzoek X en XI genoemde bankrekeningen gelijkluidende verzoeken geformuleerd met dien verstande dat hij de rekening [2] wil overnemen en op zijn naam wil voortzetten. Daar heeft de vrouw geen verweer tegen gevoerd.

3.16.

De rechtbank zal bij eindbeschikking als wijze van verdeling gelasten dat de onder X en XI genoemde bankrekeningen door partijen dienen te worden verdeeld op de wijze zoals zij hebben verzocht.

Opname vrouw € 70.000 op 30 mei 2019.

3.17.

Ter zake de gezamenlijke rekening van partijen bij de ABN AMRO met nummer [1] heeft de man onbetwist gesteld dat de vrouw op 30 mei 2019 een bedrag van € 70.000 heeft opgenomen en overgemaakt naar de enkel op haar naam gestelde bankrekening bij de ING met nummer [X] .

De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw op dit punt een bedrag van € 60.730 dient te betalen aan de man.

3.18.

Uit productie 52 van de vrouw blijkt dat zij vanaf haar eigen rekening een bedrag van totaal € 41.585 heeft teruggestort naar de gezamenlijke en/of rekening van partijen bij de KNAB Bank. De vrouw heeft bij de terugstortingen vermeld “terugboeking in de gemeenschap voor gezamenlijk levensonderhoud”. In een e-mail van de man aan de vrouw van 6 december 2019 schrijft de man “wat voor je pleit is dat je, over het afgelopen half jaar, terugbetalingen hebt gedaan”.

3.19.

De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw van het opgenomen bedrag van € 70.000 een bedrag van € 41.585 heeft vergoed aan de gemeenschap. Dan resteert er nog een door de vrouw aan de gemeenschap te vergoeden bedrag van € 28.415.

Effectenportefeuille Theodoor Gilissen Bankiers

3.20.

De vrouw heeft ter zake de bankrekening en de effectenportefeuille bij Theodoor Gilissen Bankiers onder XII verzocht:

XII. Als wijze van verdeling te gelasten, dat partijen het saldo van de gezamenlijke bankrekening bij Theodoor Gilissen Bankiers N.V. met nummer [x] en de waarde van de Effectenportefeuille bij Theodoor Gilissen Bankiers N.V. met nummer [xx] bij helfte dienen te delen, dan wel middels een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen verdeelsleutel, en daarna mee dienen te werken aan opheffing van die rekening en portefeuille;

3.21.

De man heeft gesteld dat de effectenportefeuille volledig is opgebouwd met zijn privévermogen. De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de effectenportefeuille aan hem worden toebedeeld, waarbij de vrouw dient mee te werken aan de naamswijziging zonder dat de man aan de vrouw iets dient te vergoeden.

3.22.

Met betrekking tot het verzoek van de vrouw hebben partijen ter zitting, mede aan de hand van productie 152 van de vrouw, vastgesteld dat de door de vrouw genoemde bankrekening bij Theodoor Gilissen Bankiers N.V. met nummer [x] geen en/of bankrekening van partijen is. Deze rekening betreft de (verzamel) bankrekening van de bank zelf. Klanten van de bank die hun vermogen bij de bank beleggen maken een bedrag over naar deze (verzamel)bankrekening, dit onder vermelding van hun eigen rekening/accountnummer. Vervolgens wordt het in te leggen bedrag door de bank vanaf de (verzamel)bankrekening ondergebracht op de eigen rekening van de klant.

Het verzoek van de vrouw onder XI om het saldo van de bankrekening bij Theodoor Gilissen Bankiers N.V. met nummer [x] tussen partijen te delen zal gelet op het voorgaande bij eindbeschikking worden afgewezen.

3.23.

Op 15 juni 2017 is op beider naam bij Theodoor Gilissen Bankiers de rekening/account met nummer [xx] geopend. Uit productie 153 van de vrouw blijkt dat het een effectenportefeuille betreft. De waarde van deze effectenportefeuille bedroeg op 26 maart 2021 € 419.828,-.

Behoort de effectenportefeuille tot de beperkte gemeenschap van goederen?

3.24.

Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat de op beider naam gestelde effectenportefeuille met rekening/accountnummer [xx] deel uit maakt van de beperkte gemeenschap van gezamenlijke en/of bankrekeningen. De man heeft dit betwist. Volgens de man moet de omschrijving van de in de huwelijksvoorwaarden overeengekomen beperkte gemeenschap van goederen zo beperkt mogelijk worden uitgelegd.

3.25.

De rechtbank is het met de man eens. Uit de omschrijving in artikel 1 van de huwelijksvoorwaarden van de beperkte gemeenschap van goederen (“de gezamenlijke (en/of) bankrekeningen”) , blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat partijen hebben beoogd ook andere financiële producten dan de gezamenlijke en/of bankrekeningen, tot de beperkte gemeenschap te rekenen. Een dergelijke ruime uitleg volgt ook niet uit de door partijen beschreven redenen om de beperkte gemeenschap aan te gaan.

3.26.

Nu de effectenportefeuille met rekening/accountnummer [xx] naar het oordeel van de rechtbank niet behoort tot de beperkte gemeenschap van goederen, maar wel op beider naam is gesteld, dient te worden nagegaan in hoeverre partijen al dan niet gerechtigd zijn in de waarde van de effectenportefeuille.

Met wiens vermogen is de effectenportefeuille opgebouwd? Samenhang met de KNAB en/of rekeningen

3.27.

Om inzicht te krijgen in de geldstromen richting de op beider naam gestelde effectenportefeuille met nummer [xx] bespreekt de rechtbank eerst de gang van zaken rondom de en/of rekeningen van partijen bij de KNAB bank.

3.28.

Partijen hebben op 14 juni 2017 een en/of betaalrekening geopend bij de KNAB bank met nummer [3] . Op 24 juli 2017 hebben partijen bij de KNAB Bank een en/of spaarrekening geopend met rekeningnummer [4] .

3.29.

Deze bankrekeningen maken naar het oordeel van de rechtbank per resp. 14 juni 2017 en 24 juli 2017 onderdeel uit van de beperkte gemeenschap van goederen.

3.30.

De man heeft vanuit zijn privévermogen bedragen overgemaakt naar de gezamenlijke en/of KNAB betaalrekening van partijen. Die bedragen zijn vervolgens weer overgemaakt naar de en/of KNAB spaarrekening. Het gaat om een bedrag van totaal € 125.000, afkomstig uit de verkoopopbrengst van de woning te [plaats] . Dit bedrag heeft de man in eerste instantie laten overmaken naar de enkel op zijn naam gestelde rekening [rekeningnummer man] . Vanaf die rekening heeft de man op 7 augustus 2017 5 x € 25.000,- overgemaakt naar de en/of KNAB betaalrekening van partijen.

3.31.

Verder is op de en/of KNAB betaalrekening op 9 augustus 2018 vanuit [rekeninghouder 1] een bedrag ontvangen van € 6.529 onder vermelding van:

“Automatische reset [rekeningnummer 1] Deelbetaling lening Durfkapitaal conform brief 24 juli 2018. Dossier 15222”.

3.32.

Eveneens op 9 augustus 2018 werd op voornoemde rekening vanuit [rekeninghouder 2] ontvangen een bedrag van € 43.473 onder vermelding van:

“beslagen huurpenningen D33069i4137807”.

3.33.

Op 5 september 2018 is vanuit [notariskantoor] een bedrag ontvangen van € 239.320 onder vermelding van:

“betaling conform vaststellingsovereenkomst [naam B.V.] , Transactie 2”.

3.34.

Zoals reeds genoemd, is op 15 juni 2017 bij Theodoor Gilissen Bankiers de effectenportefeuille met rekeningnummer [xx] op beider naam geopend, hetgeen blijkt uit de door de man als productie 105 overgelegde “verklaring van aanvaarding van voorwaarden”. Deze verklaring is zowel door de man als door de vrouw ondertekend. In de verklaring is ondermeer opgenomen:

“Voor het beleggingsbeleid geldt de volgende beleggingsdoelstelling: gericht op het genereren van zowel vermogensgroei als inkomen.”

3.35.

De man heeft op 24 juli 2017 € 1 en op 25 juli 2017 4 x € 25.000 overgemaakt van een enkel op zijn naam gestelde bankrekening bij Van Lanschot Bankiers met nummer [rekeningnummer man] naar de verzamelrekening bij Theodoor Gilissen Bankiers, dit onder vermelding van “ [xx] ” en daarmee ten behoeve van de belegging in de effectenportefeuille. Dit bedrag was privé van de man en blijft naar het oordeel van de rechtbank privé.

3.36.

Op 26, 27 en 29 november en op 3 december 2018 is er in totaal een bedrag van € 250.000 (10 x € 25.000) overgemaakt van de en/of KNAB betaalrekening naar de verzamelrekening bij Theodoor Gilissen Bankiers, dit onder vermelding van “ [xx] ” en daarmee ten behoeve van de investering in de effectenportefeuille. Het bedrag van € 250.000 was afkomstig van een en/of bankrekening die deel uitmaakte van de beperkte gemeenschap van goederen en was daarmee gemeenschappelijk vermogen.

Aan de hand van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de effectenportefeuille mede is opgebouwd met gemeenschappelijk vermogen van partijen.

3.37.

Omdat de effectenportefeuille naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval voor een bedrag van € 100.001 is opgebouwd uit privévermogen van de man dienen partijen zich nader uit te laten over de vraag op welke wijze de waarde van de effectenportefeuille dient te worden betrokken in de afwikkeling en tegen welke peildatum.

Rekeningen bij de TEB Bank

3.38.

De vrouw heeft ter zake de bankrekeningen bij de TEB Bank onder XIII verzocht:

XIII. Als wijze van verdeling te gelasten dat de man aan de vrouw een bedrag van € 34.357,--, dan wel € 7.000,40, althans een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, dient te vergoeden inzake de opheffing van de gezamenlijke bankrekening bij de TEB Bank;

Met betrekking tot dit verzoek heeft de vrouw gesteld en is door de man erkend dat partijen tijdens het huwelijk een gezamenlijke bankrekening met nummer [I] bij de TEB Bank te Turkije hebben geopend. Daarnaast had de man een enkel op zijn naam gestelde bankrekening bij de TEB Bank met nummer [II] . Terzake de geldstromen rondom de rekeningen bij de TEB Bank kan de rechtbank het volgende vaststellen.

-De man heeft op 15 februari 2010 een vakantiewoning in Turkije gekocht. Deze woning is op 12 juli 2013 verkocht voor een bedrag van € 76.000. De man heeft verklaard dat van deze verkoopopbrengst een bedrag van € 71.000 op 12 augustus 2013 is gestort op de op zijn naam gestelde bankrekening bij de TEB Bank.

-Op 21 oktober 2013 heeft de man vervolgens van zijn eigen rekening bij de TEB Bank een bedrag van € 68.000 overgemaakt naar de gezamenlijke bankrekening van partijen bij de TEB Bank. Met deze handeling is het bedrag van € 68.000 binnen de reikwijdte gekomen van de beperkte gemeenschap van goederen en daarmee is het bedrag gemeenschappelijk geworden.

-Medio augustus 2014 heeft de man van de gezamenlijke TEB Bank rekening een bedrag van € 68.934 laten overboeken naar zijn eigen rekening bij de TEB Bank. Vervolgens heeft de man het bedrag van € 68.934 weer overgeboekt naar de enkel op zijn naam gestelde bankrekening bij Van Lanschot Bankiers met nummer [rekeningnummer man] .

-De man heeft vervolgens op 24 november 2014, 2 december 2014 en 5 december 2014 een bedrag van totaal € 68.700 overgemaakt naar de enkel op zijn naam gestelde bankrekening bij Evi met rekeningnummer 110115. Dit bedrag is door de man deels gebruikt ten behoeve van de financiering van de woning te [woonplaats man] .

-Uit productie 98 van de man alsmede uit zijn toelichting bij die productie volgt dat het saldo van de Evi bankrekening op naam van de man volledig is gevormd door het vermogen afkomstig van de rekening van de man bij de TEB Bank, derhalve met het bedrag dat is terug te voeren op het bedrag van € 68.000 dat binnen de reikwijdte is gekomen van de beperkte gemeenschap van goederen.

3.39.

Bij de bespreking van de verzoeken van de vrouw ter zake de woning te [woonplaats man] (punt 3.68. en verder) zal de rechtbank nader in gaan op het saldo op de Evi bankrekening.

Verzoek ter zake tijdens het huwelijk gemaakte proceskosten

3.40.

De vrouw heeft onder XIV ter zake tijdens het huwelijk door de man gemaakte proces/advocaatkosten verzocht:

XIV. Te bepalen dat de man de helft van de proceskosten inzake de procedure(s) tegen zijn zoon,

ad € 42.923,--, althans een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen,

aan de vrouw dient te vergoeden;

3.41.

Als een van de privé schulden van de man die met bedragen afkomstig van en/of bankrekeningen zijn voldaan, noemt de vrouw de proces/advocaatkosten van totaal € 85.237, welke kosten zijn gemaakt ten behoeve van door de man gevoerde procedures. Als productie 111 en 112 heeft de vrouw een overzicht met onderliggende facturen overgelegd van de door haar gestelde kosten. Hier blijkt volgens de vrouw uit dat deze kosten zijn voldaan van en/of bankrekeningen van partijen.

3.42.

De rechtbank stelt vast dat ook de man van oordeel is dat juridische kosten van door hem gevoerde procedures, hem enkel in privé aangaan. De man betwist evenwel dat de kosten volledig zijn voldaan van en/of bankrekeningen.

3.43.

De rechtbank overweegt dat indien van en/of bankrekeningen van partijen proces/advocaatkosten ten behoeve van de man in privé zijn voldaan, er dan een vergoedingsrecht ten behoeve van de beperkte gemeenschap van goederen ontstaat. Partijen hebben de rechtbank op dit punt evenwel onvoldoende geïnformeerd. Partijen dienen zich daarom nader uit te laten over de vraag welke facturen ter zake de door de man gemaakte proces/advocaatkosten zijn voldaan van en/of bankrekeningen van partijen dan wel van privé rekeningen van de man, dit middels een deugdelijk overzicht onder verwijzing naar bankafschriften en data van betaling.

Verzoek ter zake tijdens het huwelijk ontvangen huurinkomsten

3.44.

De vrouw heeft onder XV ter zake tijdens het huwelijk ontvangen huurinkomsten verzocht:

XV. Te bepalen dat de man de helft van de huurinkomsten inzake de B&B, zijnde € 158.541,50,

dan wel een ander bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, aan de

vrouw dient te vergoeden;

3.45.

De rechtbank begrijpt uit het processtuk van de vrouw van 14 april 2021, pagina 10, 7e alinea, dat dit een voorwaardelijk verzoek betreft. Voorwaardelijk voor zover de rechtbank zou beslissen dat aan de man de gehele waarde van de effectenportefeuille toekomt. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar punt 3.37. nu reeds dat de rechtbank bij eindbeschikking naar verwachting niet zal beslissen dat de gehele waarde van de effectenportefeuille aan de man toekomt. Ten overvloede overweegt de rechtbank ter zake de huurpenningen evenwel nu reeds als volgt.

3.46.

De vrouw heeft gesteld dat de beperkte gemeenschap van de gezamenlijke en/of bankrekeningen in de huwelijksvoorwaarden is opgenomen, onder meer om op die rekeningen de huurpenningen te ontvangen waarvan partijen dan zouden kunnen leven. In haar processtukken en ter zitting heeft de vrouw verklaard dat de huurpenningen inderdaad met name op de gezamenlijke en/of bankrekeningen zijn ontvangen. Dat heeft de man ook bevestigd. In totaal gaat het volgens de vrouw om een bedrag van € 317.083. De vrouw heeft niet gespecificeerd welk deel van dit bedrag wel en welk deel niet op een gezamenlijke en/of bankrekeningen is ontvangen. Gelet op haar stellingname gaat de rechtbank er vanuit dat het gehele bedrag op de gezamenlijke en/of bankrekeningen is ontvangen. Door de ontvangst van de huurpenningen op de gezamenlijke en/of bankrekeningen, zijn deze bedragen binnen de reikwijdte gekomen van de beperkte gemeenschap van goederen. Er is daarmee geen grond meer om nog apart tot een afrekening te komen van ontvangen huurpenningen.

Verzoek op grond van artikel 4 lid 5 huwelijksvoorwaarden.

3.47.

De vrouw heeft onder XVI verzocht:

XVI. Te bepalen dat de man aan de vrouw, inzake de vordering van de vrouw op de man vastgelegd in de gewijzigde huwelijkse voorwaarden in artikel 4 lid 15, een bedrag van € 11.170,-- dient te voldoen, althans een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen;

3.48.

De vrouw verwijst ter onderbouwing van haar verzoek naar artikel 4 lid 15 van de huwelijksvoorwaarden. De man heeft de vordering van de vrouw op dit punt erkend (processtuk man 12 februari 2020, punt 134), zodat de rechtbank bij eindbeschikking dit verzoek zal toewijzen.

Verzoek ten aanzien van de verrekening van de woning te [plaats] aan het [adres 2]

3.49.

De vrouw heeft onder XVII verzocht:

XVII. Te bepalen dat de man een bedrag van € 210.000,--, dan wel een bedrag zoals door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, ten aanzien van de verrekening van de woning aan het [adres 2] aan de vrouw dient te vergoeden;

3.50.

Middels artikel 11 lid 8 van de huwelijksvoorwaarden hebben partijen een afspraak gemaakt ten behoeve van het voor de vrouw ‘warmer’ maken van de huwelijksvoorwaarden. Deze afspraak komt er op neer dat een deel van de waarde van de woning te [plaats] ten behoeve van de vrouw kan worden betrokken in de afwikkeling van het finaal verrekenbeding. Uit voornoemd artikel valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat in de verrekening niet wordt betrokken het gedeelte van de waarde van de woning dat de waarde van 30 % van de WOZ waarde van het jaar waarin de woning is verkocht, overstijgt. In de verrekening wordt dus wel betrokken 30 % van de WOZ waarde van het jaar van verkoop. Het jaar van verkoop is 2017. Partijen zijn het er over eens dat de WOZ waarde in 2017 € 593.000 bedroeg. 30% van dit bedrag is € 177.900. Dit bedrag dienen partijen in de afwikkeling van het finaal verrekenbeding te betrekken, hetgeen dit bedrag overstijgt niet.

3.51.

Met de regeling van artikel 11 lid 8 heeft de vrouw geen separate vordering op de man gekregen. Partijen dienen de uitkomst van de regeling van artikel 11 lid 8 in de afwikkeling van het finaal verrekenbeding te betrekken.

Overige verzoeken ter zake de woning te [plaats] aan het [adres 2] .

3.52.

Ter zake de woning te Volendam heeft de vrouw onder XVIII en XIX verder nog verzocht:

XVIII. Te bepalen dat de man de helft van de aflossingen die hij op de hypothecaire geldlening ten aanzien van het [adres 2] van de gezamenlijke rekening heeft voldaan aan de vrouw dient te vergoeden, zijnde € 4.500,--, althans een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen;

XIX. Te bepalen dat de man de investeringen van de vrouw ad € 16.500,--, althans een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, inzake het [adres 2] aan de vrouw dient te vergoeden;

Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank onder punt 6.1. zal gaan overwegen laat de rechtbank de bespreking van deze verzoeken vooralsnog achterwege.

Verzoeken terzake de woning te [woonplaats man] aan [adres 1]

3.53.

Ter zake de woning te [woonplaats man] heeft de vrouw onder XX t/m XXX verzoeken geformuleerd. In de kern komen deze verzoeken er op neer dat de woning dient te worden getaxeerd waarna de woning aan de man kan worden toebedeeld waarbij hij de vrouw een bedrag van € 255.797 dient te vergoeden. Indien de man de woning niet kan overnemen dient de woning te worden verkocht.

3.54.

De man heeft verweer gevoerd. Ook de man is van mening dat de woning dient te worden getaxeerd. Voor zover de rechtbank heeft begrepen wenst de man dat de woning aan hem wordt toebedeeld. De man is evenwel van mening dat de woning volledig is gefinancierd vanuit zijn privévermogen zodat de vrouw geen aanspraak heeft op enige vergoeding ter zake deze woning.

3.55.

De rechtbank stelt vast dat de woning op 11 september 2015 aan partijen is geleverd. De woning vormt een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW en partijen hebben ieder een gelijk aandeel in deze gemeenschap. De koopsom bedroeg € 335.000.

3.56.

Ten behoeve van de financiering van de woning is op 11 september 2015 ten laste van de man en de vrouw een overbruggingshypotheek van € 265.000 bij Van Lanschot Bankiers afgesloten onder nummer [IX] .

Op 3 juli 2017 is de overbruggingshypotheek afgelost. Dit wordt door de bank aan de man bevestigd in een brief d.d. 5 juli 2017 (productie 101).

3.57.

De man heeft gesteld dat het bedrag van € 265.000,- waarmee de overbruggingshypotheek is afgelost, afkomstig is uit de verkoopopbrengst van de woning te Volendam en dat het daarom privévermogen van hem betreft.

3.58.

Partijen zijn het er over eens dat de woning te [plaats] aan het [adres 2] behoorde tot het privévermogen van de man. Op 30 juni 2017 is de woning geleverd aan derden voor een bedrag van € 600.000.

3.59.

Als productie 102 heeft de man de -enkel op zijn naam gestelde- notariële afrekening d.d. 30 juni 2017 ter zake de woning te [plaats] overgelegd. Hier blijkt onder meer de verkoopsom van € 600.000 uit. Voorts blijkt uit deze afrekening dat de man een bedrag van € 91.435 heeft afgelost ter zake: “Van Lanschot (restant) hoofdsom”.

Verder blijkt dat de man vanuit de verkoopsom een bedrag van € 267.491 heeft afgelost ter zake: “Van Lanschot (restant) hoofdsom”. De man heeft onbetwist gesteld dat dit de aflossing betreft van de overbruggingshypotheek die was afgesloten ter financiering van de woning te [woonplaats man] .

3.60.

Het restant van de koopsom, zijnde € 230.080 is door de notaris overgemaakt naar de privérekening van de man bij Van Lanschot Bankiers met nummer [rekeningnummer man] onder vermelding van “verkoop [adres 2] te [plaats] ”.

3.61.

Uit het voorafgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de man in ieder geval met een bedrag van € 265.000 uit privévermogen heeft bijgedragen aan de financiering van de woning te [woonplaats man] .

3.62.

De koopsom van de woning te [woonplaats man] bedroeg € 335.000. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank € 265.000 gefinancierd uit privévermogen van de man.

3.63.

Resteert van de aankoopsom van € 335.000 derhalve een bedrag van € 70.000 waarvan het de vraag is hoe dit is gefinancierd. De man stelt hierover onder verwijzing naar bankafschriften dat hij op 31 maart 2015 € 10.000 van zijn Evi bankrekening heeft overgemaakt naar een privé rekening bij Van Lanschot Bankiers. Vanaf deze rekening heeft de man vervolgens op 2 april 2015 € 10.000 overgemaakt naar de notaris onder de titel “ [beschrijving] ”.

3.64.

Zoals de rechtbank hierboven onder punt 3.38. reeds heeft overwogen is het saldo op de Evi bankrekening van de man geheel gevormd met vermogen afkomstig uit de beperkte gemeenschap van goederen. Het bedrag van € 10.000 waarmee de man de borgsom heeft voldaan is naar het oordeel van de rechtbank dan ook afkomstig uit het vermogen van de beperkte gemeenschap.

3.65.

Verder is op 2 april 2015 vanaf spaarbankrekening [2] een bedrag van € 23.500 overgemaakt naar privébankrekening [1] . Vervolgens is het bedrag op 2 april 2015 vanaf laatst genoemde rekening overgemaakt naar de notaris onder de titel “ [beschrijving] ”.

3.66.

Partijen zijn het er over eens dat voornoemde twee rekeningen op 2 april 2015 zijn omgezet van rekeningen enkel op naam van de man naar gezamenlijke en/of bankrekeningen. Deze wijziging van de tenaamstelling blijkt uit productie 151 van de vrouw.

3.67.

Partijen twisten over de vraag of de betaling van € 23.500 ten behoeve van de borgsom nog gedaan is op het moment dat de rekening enkel op naam stond van de man dan wel of de betaling is gedaan op het moment dat de rekening een en/of rekening is geworden.

De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. De rekeningen zijn op 2 april 2015 omgezet in en/of rekeningen. 2 april 2015 is begonnen in de nacht van 1 op 2 april 2015, om 00.00 uur. De man heeft niet onderbouwd dat de bancaire transacties welke op 2 april 2015 vanaf 00.00 zijn verricht niet vallen onder de rekeningen waarvan in de loop van 2 april 2015 de tenaamstelling is gewijzigd in en/of. Naar het oordeel van de rechtbank moet de betaling van het bedrag van € 23.500 ten behoeve van de borgsom dan ook worden aangemerkt als een betaling gedaan vanaf de en/of rekening. Daarmee betreft het een betaling gedaan vanuit het gemeenschappelijk vermogen van de beperkte gemeenschap van goederen.

3.68.

Vervolgens heeft de man op 31 augustus 2015 vanaf zijn Evi bankrekening een bedrag van € 59.000 overgemaakt naar een privé rekening van hem bij Van Lanschot Bankiers. Vanaf die rekening heeft de man vervolgens op 1 september 2015 2 x € 25.000 overgemaakt naar de notaris onder de titel “ [beschrijving] ”.

Zoals de rechtbank hierboven onder punt 3.38 reeds heeft overwogen is het saldo op de Evi bankrekening van de man naar het oordeel van de rechtbank geheel gevormd met vermogen afkomstig uit de beperkte gemeenschap van goederen. Het bedrag van € 50.000 dat de man op 1 september 2015 aan de notaris heeft overgemaakt is naar het oordeel van de rechtbank dan ook afkomstig uit het vermogen van de beperkte gemeenschap.

3.69.

Aan de hand van het voorafgaande stelt de rechtbank vast dat de woning te [woonplaats man] voor een bedrag van € 265.000 is gefinancierd met privévermogen van de man en voor een bedrag van € 70.000 met vermogen afkomstig uit de beperkte gemeenschap van goederen.

3.70.

Aan de hand voor voornoemde vaststelling van de rechtbank dienen partijen zich nader uit te laten met betrekking tot de vraag op welke wijze de (waarde van de) woning te [woonplaats man] dient te worden betrokken in de financiële afwikkeling.

3.71.

Partijen dienen zich uit te laten over de vraag tegen welke peildatum en voor welke waarde de woning te [woonplaats man] in afwikkeling dient te worden betrokken. Indien partijen zonder taxatie geen overeenstemming kunnen bereiken over de waarde, dan dienen zij de rechtbank ex. artikel 22 Rv. op dit punt nader te informeren middels het overleggen van een in opdracht van beide partijen opgesteld taxatierapport, uitgaande van de waarde per datum taxatie. Vervolgens dienen partijen zich uit te laten over de vraag op welke wijze de waarde van de woning dient te worden betrokken in de afwikkeling, dit rekening houdende met overweging 3.69.

De rechtbank wijst er op dat partijen ter zitting van 12 februari 2021 wat betreft de taxatie van de woning reeds het volgende hadden afgesproken:

- zij zullen gezamenlijk makelaar Hoekstra & van Eck opdracht geven om de woning aan het adres van [adres 1] te [woonplaats man] te taxeren. Partijen zullen beiden bij de te verrichten taxatie aanwezig zijn. De taxatie zal voor partijen bindend zijn. De kosten voor de taxatie zullen in eerste instantie bij helfte verdeeld worden; indien de rechtbank uiteindelijk tot het oordeel komt dat de taxatie nodeloos is verricht kan zij de kosten van de taxatie in het geheel voor rekening van de vrouw brengen;

3.72.

De vrouw heeft verder nog de navolgende op zich zelf staande verzoeken geformuleerd:

XXXI. Te bepalen dat de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding dient te voldoen inzake het gebruik van de echtelijke woning ter hoogte van € 852,66 per maand vanaf 1 mei 2019, dan wel een bedrag en ingangsdatum zoals door Uw Rechtbank in goede Justitie te bepalen;

XXXII. Te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 160,--, dan wel een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, dient te voldoen inzake de kosten van de slotenmaker om de goederen van de vrouw op de overeengekomen datum te verkrijgen;

XXXIII. Te bepalen dat de man aan de vrouw de wasbak met kan en het horloge met Hebreeuwse cijfers afgeeft binnen drie dagen na de af te geven beschikking,

op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft;

XXXIV. Te bepalen dat de inboedel aan de man wordt toebedeeld waarbij hij een bedrag van € 4.988,-- aan de vrouw dient te voldoen, althans een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen;

XXXV. Te bepalen dat de man de helft van de afschrijvingen van zijn VISA kaart van de gezamenlijke rekeningen, zijnde € 6.815,50, althans een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, aan de vrouw dient te vergoeden;

XXXVI. Te bepalen dat de man een bedrag van € 52.173,--, althans een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, aan de vrouw dient te vergoeden inzake de opbouw van het prive vermogen van de man ten tijde van het huwelijk wat is voldaan van vermogen dat op de gezamenlijke rekeningen stond;

XXXVII. Te bepalen dat de man de bromfiets van het merk Peugeot met kenteken [nummer 2] binnen drie dagen na afgifte van de te wijzen beschikking aan de vrouw afgeeft tezamen met de originele sleutels en het originele eigendomsbewijs,

op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft;

XXXVIII. Te bepalen dat de man de helft van de belastingenaanslagen inzake het vermogen ad € 3.740,50, althans een bedrag zoals door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, aan de vrouw dient te vergoeden

Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank onder punt 6.1. zal gaan overwegen laat de rechtbank de bespreking van deze verzoeken vooralsnog achterwege.

Verzoeken van de man ter zake woning van de vrouw aan [adres 3] te [woonplaats vrouw] – hypotheek bij Argenta Spaarbank en lening bij SVN

3.73.

De vrouw is eigenaar van de woning aan [adres 3] te [woonplaats vrouw] . Partijen zijn het er over eens dat de woning behoort tot het voorhuwelijkse vermogen van de vrouw. De woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening en een spaarverzekering bij Argenta Spaarbank N.V. Voorts heeft de vrouw een “corporatie starterslening” afgesloten bij SVN.

3.74.

De man heeft onder punt 144 en 145 van zijn processtuk van 12 februari 2020 gesteld dat er op 30 augustus 2017 vanuit zijn privévermogen een bedrag van € 11.545 is overgemaakt naar de Argenta Spaarbank, dit ten behoeve van een enkel op naam van de vrouw gestelde spaarhypotheek bij Argenta.

Verder stelt de man dat op 17 oktober 2018 € 10.000 vanuit zijn privé vermogen € 10.000 is afgelost op de hypotheek van de vrouw. De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw voornoemde bedragen aan de man dient te vergoeden.

3.75.

De vrouw heeft niet betwist dat voornoemde overboekingen zijn gedaan. Zij stelt echter – zo begrijpt de rechtbank- dat de betalingen zijn gedaan vanuit haar privévermogen en dat de man op dit punt geen vergoedingsrecht op haar heeft.

3.76.

De rechtbank stelt vast dat de bedragen van € 11.545 en € 10.000 op 30 augustus 2017 en op 17 oktober 2018 zijn overgemaakt naar de Argenta Spaarbank vanaf de en/of betaalrekening van partijen bij de KNAB Bank. Deze rekening maakt onderdeel uit van de beperkte gemeenschap van goederen en het vermogen was gemeenschappelijk. De rechtbank stelt dan ook vast dat de betalingen van € 11.545 en € 10.000 zijn gedaan vanuit gemeenschappelijk vermogen ten behoeve van de vrouw in privé. De vrouw dient niet de man voornoemde bedragen te vergoeden, maar de vrouw dient de beperkte gemeenschap van goederen voornoemde bedragen te vergoeden.

3.77.

Voor zover de vrouw zich, onder verwijzing naar artikel 7 lid 3 van de huwelijksvoorwaarden, op het standpunt stelt dat voornoemde betalingen moeten worden aangemerkt als kosten van de huishouding dan volgt de rechtbank de vrouw daarin niet. Immers, niet blijkt dat partijen conform lid 1 van voornoemd artikel gedurende het huwelijk in nader onderling overleg hebben bepaald hoeveel ieder van partijen van hun inkomen zullen bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.

Onderhoudskosten € 4.333 woning vrouw

3.78.

De man heeft onder punt 146 van zijn processtuk van 12 februari 2020 gesteld dat er vanuit zijn privé vermogen een bedrag van € 4.333 is betaald ten behoeve van onderhoud aan de woning van de vrouw. Het betreft de betaling van facturen van Technisch Installatiebedrijf [naam bedrijf] . Op de facturen staat als werkadres [adres 3] te [woonplaats vrouw] , dit betreft de woning van de vrouw.

3.79.

De vrouw betwist de betaling van de facturen niet. Zij stelt evenwel dat de man zonder haar toestemming en buiten haar medeweten om de opdracht heeft gegeven aan het installatiebedrijf om werkzaamheden te verrichten aan haar woning te [woonplaats vrouw] .

3.80.

De rechtbank laat thans in het midden of de man al dan niet zonder toestemming van de vrouw opdracht heeft gegeven aan Installatiebedrijf [naam bedrijf] . De rechtbank stelt wel vast dat ook de betalingen van totaal € 4.333 zijn verricht vanaf de en/of betaalrekening van partijen bij de KNAB Bank, en daarmee gedaan vanuit gemeenschappelijk vermogen ten behoeve van de vrouw in privé. De vrouw dient aan de beperkte gemeenschap van goederen voornoemde bedrag te vergoeden.

4 Afwikkeling finaal verrekenbeding

5 Opdrachten aan partijen

6 De verdere voortgang

7 De beslissing