Home

Rechtbank Noord-Holland, 01-07-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:6223, 15/700186-11 en 15/710437-12

Rechtbank Noord-Holland, 01-07-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:6223, 15/700186-11 en 15/710437-12

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
1 juli 2014
Datum publicatie
3 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2014:6223
Zaaknummer
15/700186-11 en 15/710437-12

Inhoudsindicatie

Onderzoek Echo.

Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna een jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van de exploitatie van een hennepstekkenkwekerij met een bedrijfsmatig dan wel beroepsmatig karakter. Het betrof een grootschalige, professioneel ingerichte hennepstekkenkwekerij, die mede door het handelen door verdachte werd onderhouden. Verdachte had tot taak het personeel van en naar de kwekerij te brengen en voorts zorg te dragen dat het hennepafval werd afgevoerd. Verdachte vormde door haar betrokkenheid bij de hennepplantage een belangrijke schakel in de teelt van hennep. Verdachte maakte in die periode aldus deel uit van een criminele organisatie, waarin zij en haar mededaders ieder een eigen rol speelden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf

Locatie Haarlem

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/700186-11 en 15/710437-12 (gevoegd ter terechtzitting) (P)

Uitspraakdatum: 1 juli 2014

Vonnis

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 en 17 juni 2014 in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [woonadres].

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. S. van Brakel en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.C.A Geerts, advocaat te Oirschot, naar voren hebben gebracht.

1. Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:

(parketnummer 15/700186-11)

Feit 1:

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 1]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (waaronder in elk geval 1434 hennepplanten en/of 34.695 hennepstekken), in elk geval een

hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

Feit 2:

zij in of omstreeks 1 april 2008 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen

goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, en/of verbreking door die stroom buiten de meter om af te nemen;

(parketnummer 15/710437-12 )

Feit 1:

Zij in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk en/of te Utrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,

immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten dat/die geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl zij wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig

was/waren uit enig misdrijf (te weten onder andere uit hennephandel en/of hennepteelt);

Feit 2:

zij in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk en/of Utrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (bestaande onder meer uit [medeverdachte 1]

[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of

[medeverdachte 5]) die tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig bereiden/verwerken/bewerken/telen van een grote hoeveelheid hennep en/of het afleveren/verkopen/verstrekken/vervoeren van een grote hoeveelheid hennep, althans in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel vermeld op de

bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.

2.1. Beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdediging steeds in haar belangen is geschaad. De raadsvrouw stelt dat het openbaar ministerie informatie heeft achtergehouden en op haar toegezonden brieven, waarin werd verzocht om stukken, niet heeft gereageerd. Pas in augustus 2012 is het dossier aan de verdediging verstrekt.

De rechtbank overweegt het volgende.De rechtbank zal het beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie reeds daarom verwerpen omdat deze sanctie op enig vormverzuim als genoemd in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering uitsluitend is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen daarin bestaande dat met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekort gedaan. Daarvan is in casu geen sprake.

De raadsvrouw had, nu zij stelt dat de officier van justitie niet heeft gereageerd op haar verzoeken om stukken te verstrekken, daartoe middels artikel 30 lid 2 Sv. de rechter-commissaris kunnen verzoeken een termijn te stellen waarop de officier van justitie processtukken dient te verstrekken aan de verdediging.

De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat er sprake is van een drastische overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 25 februari 2011 aangehouden terwijl de zaak eerst op 10 juni 2014, ruim 3 jaar later voor de rechtbank dient.

De rechtbank stelt vast dat ingevolge bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad heeft te gelden dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen.

Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3. Bewijs

3.1. Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder parketnummer 15/700186-11 als feit 2 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder parketnummer 15/700186-11 als feit 1 en onder parketnummer 15/710437-12 als feiten 1 en 2 ten laste gelegde feiten.

3.2. VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 15/700186-11 als feit 2 ten laste is gelegd en moet zij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat voor dit feit slechts één bewijsmiddel (de aangifte namens Liander) voorhanden is, dat niet wordt ondersteund door enig ander bewijs. De aangifte, niet zijnde een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.), is, gelet op artikel 344 lid 1 sub 5 Sv. onvoldoende voor een bewezenverklaring. Weliswaar wordt gerelateerd over de diefstal van energie in de loods aan de [adres 1] te Beverwijk in het proces-verbaal aantreffen hennepstekkenkwekerij d.d. 29 juni 2012 (ordner 2, dossierpagina 104, 105), maar dit is slechts een verwijzing naar het onderzoek door een medewerker van Liander, weergegeven in de aangifte van Liander d.d. 7 maart 2011 (ordner 2, dossierpagina 134-136) en betreft geen eigen waarneming van de politie.

3.3. Redengevende feiten en omstandigheden1

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder parketnummer 15/700186-11 als feit 1 en onder parketnummer 15/710437-12 als feiten 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.

Op 25 februari 2011 werd er in [adres 1] te Beverwijk een hennepstekkenkwekerij aangetroffen. In totaal werden er 1.434 moederplanten en 34.695 hennepstekken aangetroffen.2 Het ging hier om hennepplanten als bedoeld in lijst II van de Opiumwet.3 Het opzetten van de kwekerij was een gezamenlijk plan van medeverdachten [medeverdachte 5], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], waarbij zij alledrie een bedrag investeerden en deelden in de opbrengst. De loods werd in 2007 op naam van [medeverdachte 3] gehuurd. Vervolgens zijn drie zeecontainers gekocht die door [medeverdachte 5] en een zekere [medeverdachte 9] werden verbouwd tot kweekruimten.4 Vlak voordat de kweek een aanvang nam, in oktober 2008, werd het huurcontract op verzoek van [medeverdachte 5] tegen betaling van € 3.000 per maand op naam van medeverdachte [medeverdachte 6] gezet5. Eind 2008 is de eerste oogst door [medeverdachte 5] verkocht6. Nadien raakten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] meer en meer betrokken bij de kwekerij en deelden in de opbrengst. Het was hun idee om hennepstekken te gaan kweken. De opbrengsten werden aanvankelijk door [medeverdachte 5] en later door [medeverdachte 1] verdeeld. [medeverdachte 4] hield zich in die periode onder meer bezig met het aansturen van de mensen die in de loods werkten en [medeverdachte 2] met de verkoop van de stekken.7

De kwekerij was zeer professioneel opgezet.8 Mede gelet op de omvang en de opzet van de kwekerij ontstond gaandeweg een continue productieproces waarbij per week ongeveer 17.347 stekken beschikbaar kwamen voor de verkoop.9

Vlak voor de inval op 25 februari 2011 werden verdachte en een viertal Brazilianen aangehouden terwijl zij met een wit busje, Mercedes Vito, de loods wilden inrijden, alwaar de Brazilianen zouden gaan werken.10 Verdachte was eerder op 2 februari 2011 gecontroleerd toen zij in datzelfde busje reed. Er werden toen in het busje vuilniszakken met hennepafval aangetroffen.11 [medeverdachte 2] gaf opdrachten aan verdachte. Aan [beambte], een afvalverwerker bij de gemeente Utrecht, had [medeverdachte 2] gevraagd of verdachte hennepafval bij hem mocht storten. Verdachte kwam vervolgens vanaf de zomer 2010 elke twee weken met 6 a 7 zakken hennepafval bij deze [beambte]. Hij werd hiervoor betaald door [medeverdachte 2].121314 Het was daarnaast de taak van verdachte het personeel op te halen.15

Verdachte heeft op de telefoon met imei-nummer [imei-nummer] die is aangetroffen in de auto die door haar bestuurd werd tijdens de controle op 2 februari 2011 en op 25 februari 2011 en onder haar in beslag is genomen16 verschillende berichten ontvangen van [medeverdachte 2] met betrekking tot het wegbrengen van het hennepafval en het afleveren van hennepstekken. Op 15 maart 2010 heeft verdachte een sms-bericht ontvangen van [medeverdachte 10], een van de mensen die bij haar in de auto zaten op 25 februari 2011, met de volgende tekst: “We are almost ready. [medeverdachte 10]”. 17 Op 12 mei 2010 ontving zij het volgende bericht van [medeverdachte 2]: “Alles inpakken en dan naar pikeen. Daarvandaan 37 gewoon 2 btjes en atjes mee naar mij”.18

[medeverdachte 2] heeft verklaard dat als hij in sms berichten over a-tjes en b-tjes praat, hij met de a-tjes verwijst naar de hennepsoort Amnesia waar ongeveer € 3,00 voor werd gevraagd, terwijl met de b-tjes de gewone bedoeld worden waar ongeveer € 2,25 voor wordt gevraagd.19

[medeverdachte 2] heeft op 7 juni 2010 een sms bericht naar verdachte gestuurd met de tekst:

“7 juni 2010; Goeiemoggel, kan je 14n en een half doosje gewoon voor me meenemen aub. Tot straks”.20

Op 13 juli 2010 ontving verdachte van [medeverdachte 2] het bericht: “Goeiemoggel, zou je aan [medeverdachte 9] kunnen vragen of hij alle 19 blanco probeert in te pakken. EN WIL JIJ DAAR even op wachten/ bedankt”.21

Op 29 december 2010 ontving verdachte van [medeverdachte 2] het bericht: “Totaal 16 knappe dozen voor me meenemen”.22

Op 7 januari 2011 ontving verdachte van [medeverdachte 2] het bericht: “Goeiemorgen. Aub vuil mee. [adres 2] wacht [beambte] om 8 uur. Hij maakt hem leeg. X werkze [telefoonnummer 1] tel van [beambte]”.23

Met haar werkzaamheden voor de kwekerij verdiende verdachte € 650,- per week.24 Uit onderzoek blijkt dat er geen loongegevens van verdachte bekend waren bij de belastingdienst over de jaren 2009 en 2010 en dat vanaf 23 juni 2010 contante bedragen zijn gestort op haar rekening , zijnde een totaalbedrag van € 4.499,-.25

3.4. Bewijsoverweging

De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de verklaring van [medeverdachte 2] van het bewijs moet worden uitgesloten. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdediging haar ondervragingsrecht jegens deze getuige niet heeft kunnen uitoefenen.

De rechtbank verwerpt dit betoog en overweegt daartoe als volgt. Hoewel de verdediging inderdaad geen gebruik heeft kunnen maken van haar recht om getuige à charge [medeverdachte 2] te ondervragen, leidt zulks in het onderhavige geval niet tot bewijsuitsluiting. Immers, slechts indien de betreffende getuigenverklaring het ‘sole or decisive’ bewijsmiddel is, kan het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht onder omstandigheden tot uitsluiting van die verklaring nopen. In het geval van verdachte is echter ruimschoots ander bewijsmateriaal voorhanden, zoals hiervoor is weergegeven. In het bijzonder wijst de rechtbank op het feit dat [beambte] de verklaring van [medeverdachte 2] onderschrijft en op het feit dat verdachte achter het stuur van de Mercedes Vito met de Brazilianen is aangetroffen.

Er is voorts geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van met name de gebezigde verklaringen van [medeverdachte 2] en [beambte], die immers met name ook zichzelf belasten in hun op de hoofdpunten gelijkluidende verklaringen.

Ten aanzien van de in de auto op 25 februari 2011 aangetroffen telefoon heeft de raadsvrouw betoogd dat deze telefoon niet van verdachte was en de aangetroffen sms-berichten niet voor haar bestemd waren. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit de inhoud van de voor het bewijs gebezigde sms-berichten, in combinatie met de verklaringen van [medeverdachte 2] en [beambte] volgt dat de sms-berichten aangetroffen op deze telefoon wel degelijk voor verdachte bestemd waren. Daarnaast is de telefoon aangetroffen in de auto waar verdachte in reed, aan haar zijde op het dashboard en heeft zij geen verklaring gegeven van wie de telefoon dan zou zijn.

Dat verdachte met het rijden in de Vito slechts een incidentele vriendendienst verrichtte acht de rechtbank niet geloofwaardig, reeds omdat verdachte weigert om de naam van de beweerdelijke vriendin/kennis te noemen. Voorts blijkt uit het genoemde sms verkeer dat van incidentele dienstverlening geen sprake was.

De rechtbank kwalificeert de rol van verdachte als medeplegen, gelet op haar actieve betrokkenheid. Zij werkte bewust en nauw samen met in ieder geval [medeverdachte 2].

Ten aanzien van de verdenking van gewoontewitwassen overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte had, gelet op het vorenoverwogene, inkomsten uit misdrijf. Met name gezien de contante stortingen op haar rekening met haar bankpas - een naar het oordeel van de rechtbank verhullende omzettingshandeling – acht de rechtbank bewezen dat zij dit geld heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Verdachte heeft voor de herkomst van genoemde geldbedragen geen verifieerbare of niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring gegeven.

De rechtbank overweegt ten slotte dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte deel uitmaakte van de criminele organisatie die de hennepstekkenkwekerij runde. Zij was daarin geen volwaardige, winstdelende partner, maar had wel een actieve betrokkenheid door belangrijke klussen uit te voeren, zoals het wegbrengen van het afval, het klaarzetten van doosjes met stekken en het vervoeren van de Brazilianen die werkzaam waren in de kwekerij. Verdachte deed dit opzettelijk, hetgeen onder meer volgt uit het feit dat zij een aanmerkelijke beloning kreeg voor genoemde activiteiten.

3.5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 15/700186-11 als feit 1 en onder parketnummer 15/710437-12 als feiten 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat

(parketnummer 15/700186-11)

Feit 1:

zij in de periode van 15 maart 2010 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of verkocht in een pand aan [adres 1] een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (waaronder in elk geval 1434 hennepplanten en/of 34.695 hennepstekken), telkens zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

(parketnummer 15/710437-12)

Feit 1:

zij in de periode van 15 maart 2010 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk en/of te Utrecht en/of elders in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, voorwerpen, te weten geldbedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf (te weten onder andere uit hennephandel en/of hennepteelt);

Feit 2:

zij in de periode van 15 maart 2010 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk en/of Utrecht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (bestaande onder meer uit [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]) die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig telen van een grote hoeveelheid hennep en het verkopen van een grote hoeveelheid hennep, telkens zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.

Hetgeen aan verdachte onder parketnummer 15/700186-11 als feit 1 en onder parketnummer 15/710437-12 als feiten 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:

(parketnummer 15/700186-11)

Feit 1:

Medeplegen van in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

(parketnummer 15/710437-12)

Feit 1:

Gewoontewitwassen.

Feit 2:

Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5. Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6. Motivering van de sanctie

6.1. Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderdnegenendertig (139) dagen, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht.

6.2. Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna een jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van de exploitatie van een hennepstekkenkwekerij met een bedrijfsmatig dan wel beroepsmatig karakter. Het betrof een grootschalige, professioneel ingerichte hennepstekkenkwekerij, die mede door het handelen door verdachte werd onderhouden.

Verdachte had tot taak het personeel van en naar de kwekerij te brengen en voorts zorg te dragen dat het hennepafval werd afgevoerd. Verdachte vormde door haar betrokkenheid bij de hennepplantage een belangrijke schakel in de teelt van hennep.

Verdachte maakte in die periode aldus deel uit van een criminele organisatie, waarin zij en haar mededaders ieder een eigen rol speelden. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] regelden de locatie en zorgden vervolgens dat de huurovereenkomst van deze locatie op naam van een katvanger, [medeverdachte 6], werd gezet. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] hielden zich met de bouw van de kwekerij bezig en [medeverdachte 2] regelde de verkoop van de hennep. [medeverdachte 4] had de dagelijkse leiding over de mensen die in de kwekerij aan het werk waren. De afvalverwerking was in handen van verdachte en [beambte].

Het kweken van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat in het algemeen overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij (langdurig) gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Bovendien betreft het in deze zaak een kwekerij van bijzonder grote omvang en behelst de periode van kweken meerdere jaren. Het kweken van hennep wordt daarnaast vaak omgeven door andere vormen van criminaliteit.

Verdachte heeft een gewoonte gemaakt van het witwassen van de aanmerkelijke opbrengsten van de kwekerij. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het is bovendien een essentieel onderdeel van de georganiseerde criminaliteit rond illegale handelsactiviteiten, zoals de handel in verdovende middelen; zonder het witwassen van de opbrengsten zou deze handel niet kunnen bestaan.

De rechtbank acht dit dan ook een ernstig feit. Voornoemd handelen van verdachte bevordert het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbare legale herkomst van criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.

De rechtbank houdt rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft en zij na de onderhavige feiten geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.

De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor hennepkwekerijen.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten kennelijk anders beoordeelt dan de officier van justitie. .

7. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

artikel 47, 57, 140, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

artikel 3, 11, 11a van de Opiumwet.

8. Beslissing

De rechtbank:

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 (parketnummer 15/700186-11) is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 (parketnummer 15/700186-11), 1 en 2 (parketnummer 15/710437-12) ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 (parketnummer 15/700186-11), 1 en 2 (parketnummer 15/710437-12) meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.

Bepaalt dat de onder 1 (parketnummer 15/700186-11), 1 en 2 (parketnummer 15/710437-12) bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) MAANDEN.

Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. A.E. van Montfrans-Wolters, voorzitter,

mr. E.L. Grosheide en mr. D. Gruijters, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2014.