Home

Rechtbank Midden-Nederland, 29-05-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2039, AWB - 19 _ 3946

Rechtbank Midden-Nederland, 29-05-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2039, AWB - 19 _ 3946

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
29 mei 2020
Datum publicatie
10 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2020:2039
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3946

Inhoudsindicatie

WW. MK. Weigering uitbetaling WW-uitkering. Door eigen toedoen geen passende arbeid behouden. Juridische grondslag in bob is onduidelijk, daarom beroep gegrond, rechtsgevolgen in stand gelaten.

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 19/3946

(gemachtigde: E. Smit),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiseres haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) niet wordt uitbetaald.

Bij besluit van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Door de uitbraak van het Coronavirus heeft de Rechtspraak besloten om vanaf dinsdag 17 maart 2020 de gerechten te sluiten en alleen zittingen voor urgente zaken door te laten gaan. Partijen hebben vervolgens de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder dat een zitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 29 april 2020.

Overwegingen

De feiten

1. Eiseres was op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werkzaam bij [bedrijfsnaam] B.V. (de ex-werkgever). Haar arbeidsovereenkomst liep van rechtswege af op 15 juni 2019. Op 11 juni 2019 heeft zij een WW-uitkering aangevraagd. Op 18 juni 2019 heeft het Uwv deze uitkering toegekend met ingang van 17 juni 2019. Vervolgens heeft het Uwv bij het primaire besluit genomen. Dit besluit is in bezwaar bij het bestreden besluit gehandhaafd.

Het geschil

2. Het geschil gaat over de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd om de WW-uitkering van eiseres uit te betalen. Verweerder stelt zich bij het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op uitbetaling van haar WW-uitkering, omdat zij bij haar werkgever heeft aangegeven haar dienstverband te willen beëindigen wegens emigratie naar [naam eiland] . Eiseres is daarom verwijtbaar werkloos volgens het Uwv. Het Uwv heeft dit standpunt onderbouwd met nadere informatie die hij bij de ex-werkgever heeft opgevraagd en verschillende e-mails van eiseres, de ex-werkgever en een klant van de ex-werkgever.

Eiseres vindt dat zij wel recht heeft op een WW-uitkering, omdat ze haar arbeidscontract niet heeft opgezegd. Daar is ook geen bewijs voor aangedragen door het Uwv. Het initiatief voor de beëindiging van het dienstverband lag volledig bij de werkgever.

Juridische grondslag van het bestreden besluit

3. De rechtbank constateert dat in het bestreden besluit staat dat het Uwv de WW-uitkering niet uitbetaalt omdat eiseres verwijtbaar werkloos is, maar dat verweerder niet duidelijk maakt wat de juridische grondslag daarvoor is. Dat is een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank zal aan het eind van deze uitspraak bezien wat de gevolgen hiervan zullen zijn voor het bestreden besluit, dus nadat zij heeft vastgesteld welke regels van toepassing zijn in deze zaak en hoe zij die moet toetsen, en nadat zij heeft beoordeeld of verweerder terecht heeft besloten dat de WW-uitkering van eiseres niet wordt uitbetaald.

Hoe moet de rechtbank toetsen?

4. In de WW staat dat de werknemer de verplichting heeft te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt of dat hij werkloos is of blijft, bijvoorbeeld doordat hij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt1. De werknemer is verwijtbaar werkloos als het dienstverband is beëindigd door of op verzoek van de werknemer en aan de voortzetting van het dienstverband niet zodanige bezwaren waren verbonden, waardoor voortzetting redelijkerwijs van hem kon worden gevergd2. In deze gevallen wordt de WW-uitkering blijvend geheel geweigerd, tenzij het de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden of gebleven3. De criteria om verwijtbare werkloosheid vast te stellen (art 24, tweede lid, sub b WW) gelden in dezelfde mate voor de beoordeling of een werknemer door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden4.

5. Uit de Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006 (de Beleidsregels) en uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)5volgt dat in de situatie dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt en de werkgever de werknemer eenzelfde arbeidsovereenkomst aanbiedt die door de werknemer wordt geweigerd, gesteld kan worden dat door eigen toedoen geen passende arbeid is behouden. Ook volgt uit de vaste rechtspraak van de CRvB dat aan het criterium ‘door eigen toedoen geen passende arbeid behouden’ in grote lijnen dezelfde invulling is gegeven als aan de verplichting voor de werknemer om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt.

6. In dit geval is geen sprake van beëindiging van het dienstverband door of op verzoek van eiseres maar was er een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege is geëindigd op 15 juni 2019. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de uitbetaling van de WW-uitkering alleen kan worden geweigerd indien geoordeeld wordt dat eiseres werkloos is of blijft doordat zij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt. Omdat het hier gaat om een belastend besluit, is het aan het Uwv om aannemelijk te maken dat daar sprake van is.

Is eiseres werkloos doordat zij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt?

7. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met het overleggen van de hiervoor genoemde e-mails en de nadere informatie van de werkgever voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het aan eiseres te wijten is dat de arbeidsovereenkomst na 15 juni 2019, ondanks bereidheid hiertoe door de ex-werkgever, niet is voortgezet wegens haar geplande vertrek naar [naam eiland] . Het handelen van eiseres kan dan ook worden aangemerkt als door eigen toedoen geen passende arbeid behouden. Dat legt de rechtbank hierna uit.

8. Uit een e-mailwisseling van 6 februari 2019 tussen eiseres en een klant kan worden afgeleid dat eiseres al lang voordat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd afliep van plan was naar [naam eiland] te verhuizen. In antwoord op de vraag van de klant waar ze Nederland voor gaat inruilen antwoordt eiseres namelijk: ‘ik ruil het in voor [naam eiland] . Denk hier al ruim 6 jaar over dus nu is het tijd!’ Vervolgens heeft zij in een e-mail van 15 april 2019 aan de ex-werkgever verzocht of zij een vrije dag mag opnemen, omdat ze naar de ambassade van [naam eiland] in Den Haag moet. Dat eiseres al langer plannen had om te emigreren wordt bevestigd door de heer [A] , werkzaam bij de ex-werkgever. In een e-mail van 5 juli 2019 schrijft hij aan het Uwv dat eiseres al in december 2010 (de rechtbank veronderstelt dat is bedoeld 2018) bij de ex-werkgever heeft aangegeven naar [naam eiland] te willen emigreren en dat de ex-werkgever naar aanleiding daarvan contact heeft gehad met Randstad over de vervanging van eiseres. In het dossier zit ook een e-mail van Randstad van 10 juli 2019, waarin zij bevestigt dat de ex-werkgever in januari (2019) een vacature bij Randstad heeft uitgezet in verband met het vertrek van een medewerker naar het buitenland. Deze gang van zaken maakt het aannemelijk dat eiseres geen verlenging van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wilde vanwege haar vertrek naar [naam eiland] . Uit de e-mail van de heer [A] namens de ex-werkgever aan het Uwv van 5 juli 2019 blijkt dat eiseres wel een nieuwe arbeidsovereenkomst zou hebben gekregen als zij dat had gewild.

9. Dat het aannemelijk is dat eiseres geen verlenging van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wilde vanwege haar vertrek naar [naam eiland] blijkt ook uit andere informatie die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. In een e-mailwisseling van 9 april 2019 tussen eiseres en [A] namens de ex-werkgever staat dat eiseres de ex-werkgever heeft verzocht om mee te werken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden en dat de ex-werkgever daar niet aan heeft willen meewerken, omdat dit in strijd is met de wet. De rechtbank maakt hier uit op dat eiseres, vanwege haar emigratie naar [naam eiland] , niet langer in dienst wilde blijven bij de ex-werkgever en vervolgens haar rechten heeft willen veiligstellen door aan de ex-werkgever voor te stellen om het dienstverband te beëindigen met wederzijds goedvinden.

10. Verweerder heeft met de verschillende e-mails en de informatie namens de ex-werkgever voldoende onderbouwd dat de arbeidsovereenkomst met de ex-werkgever niet is voortgezet omdat eiseres dat niet wilde. Daarmee heeft verweerder voldaan aan de op hem rustende bewijslast, die geldt bij een belastend besluit zoals hier aan de orde is.

11. Eiseres heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat ze geen nieuwe arbeidsovereenkomst wenste. Eiseres kan, in het licht van de e-mails en andere informatie waarmee verweerder zijn standpunt heeft onderbouwd, niet volstaan met de enkele stelling dat de ex-werkgever haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet wilde verlengen, zoals zij in beroep heeft gedaan. In het bezwaarschrift, waar eiseres in beroep naar verwijst, stelt zij zich nog op het standpunt dat er geen enkel bewijs is dat het dienstverband op haar initiatief is geëindigd, maar zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat juist wel genoegzaam uit de e-mailcorrespondentie en andere informatie die zich in het dossier bevindt. Verder wijst eiseres er in bezwaar op dat, voor zover zij zelf al zou hebben gesproken over beëindiging van haar arbeidsovereenkomst, er geen sprake is van de vereiste ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke mededeling en dat er door de ex-werkgever nooit een aanbod is gedaan om de arbeidsovereenkomst te verlengen. Een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst is echter niet vereist als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, zoals in dit geval. En dat de ex-werkgever feitelijk geen nieuwe arbeidsovereenkomst heeft aangeboden valt te verklaren uit het feit dat eiseres al in december 2018 heeft aangegeven geen nieuwe arbeidsovereenkomst te willen wegens haar vertrek naar [naam eiland] . De informatie van Randstad dat de werkgever in januari 2019 een vacature bij Randstad heeft uitgezet in verband met het vertrek van een medewerker naar het buitenland sluit in tijd daarop aan. Dat geldt ook voor de uitlatingen van eiseres in de e-mails aan de eerder bedoelde klant. Dat de e-mail van Randstad, zoals eiseres in bezwaar aanvoert, pas van 10 juli 2019 dateert betekent daarom niet dat het Uwv daaraan geen waarde mag hechten. De rechtbank ziet ook voor het overige geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de werkgever dat eiseres een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden zou hebben gekregen als ze dat zou hebben gewild.

12. Ook zijn er geen aanknopingspunten om te oordelen dat de werkloosheid eiseres niet in overwegende mate kan worden verweten.

Gevolgen voor het bestreden besluit

13. Dit oordeel brengt de rechtbank vervolgens bij de vraag wat het geconstateerde gebrek over de juridische grondslag van het bestreden besluit (zie overweging 3) betekent voor het bestreden besluit. Uit de voorgaande inhoudelijke overwegingen volgt dat verweerder bij het bestreden besluit wel de juiste wettelijke grondslag voor ogen heeft gehad. Gelet daarop is aannemelijk dat eiseres door het gebrek in het bestreden besluit niet in haar belangen is geschaad, zodat de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeert.

Conclusie

14. De conclusie is dat eiseres door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden. Verweerder heeft daarom terecht besloten de WW-uitkering van eiseres niet uit te betalen. Het beroep is ongegrond.

15. Wegens het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit draagt de rechtbank verweerder op aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep ongegrond;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.

Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2020 door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. N.M.H. van Ek, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier.

Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel