Home

Rechtbank Midden-Nederland, 01-03-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2305, C/16/422371 / HL ZA 16-243

Rechtbank Midden-Nederland, 01-03-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2305, C/16/422371 / HL ZA 16-243

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
1 maart 2017
Datum publicatie
29 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2017:2305
Zaaknummer
C/16/422371 / HL ZA 16-243

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkheid advocaat voor beroepsfout afgewezen, beroep op klachtplicht slaagt.

Uitspraak

vonnis

Civiel recht

handelskamer

locatie Lelystad

zaaknummer / rolnummer: C/16/422371 / HL ZA 16-243

Vonnis van 10 mei 2017

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. G.J. Knotter te Utrecht,

tegen

[gedaagde]

wonende te [woonplaats 2]

gedaagde,

advocaat mr. M.E. Beeker te Zwolle.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenvonnis van 30 november 2016 en de daarin genoemde stukken,

-

de brief van 6 maart 2017 van de zijde van [eiser] met producties 6 tot en met 10b,

-

de brief van 10 maart 2017 van de zijde van [gedaagde] met producties 16 en 17,

-

het proces-verbaal van comparitie van 22 maart 2017 en het naar aanleiding daarvan ontvangen faxbericht van 3 april 2017 van de zijde van [gedaagde] en het faxbericht van 4 april 2017 van de zijde van [eiser] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] was sinds 1 mei 1978 krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst werkzaam voor de coöperatieve vereniging Verenigde Bloemenveilingen Aalsmeer B.A., thans geheten: Flora Holland (VBA), laatstelijk in de functie van medewerker crediteurenadministratie.

2.2.

Op de arbeidsovereenkomst van [eiser] was een pensioenregeling van toepassing, welke aanvankelijk was ondergebracht bij pensioenuitvoerder Centraal Beheer en vanaf 2009 bij AZL N.V. (AZL).

2.3.

[eiser] heeft zich per 18 februari 1999 ziek gemeld ten gevolge van RSI-klachten. Per 18 februari 2000, nadat de wachttijd van een jaar was verstreken, heeft [eiser] een uitkering ontvangen ingevolge de (toen geldende) Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35%. De WAO-uitkering van [eiser] is door VBA gedurende twee jaar aangevuld tot 70% van zijn loon.

2.4.

Omstreeks september 2000 heeft [eiser] zich tot [gedaagde] , destijds als advocaat werkzaam voor [advocatenkantoor] te [woonplaats 2] gewend om zich te laten bijstaan inzake een arbeidsgeschil tussen [eiser] en VBA. Bij brief van 2 oktober 2000 heeft [gedaagde] de opdracht aan [eiser] bevestigd.

2.5.

Per 18 augustus 2001 is het arbeidsongeschiktheidspercentage van [eiser] in het kader van de WAO-uitkering op 35 tot 45% bepaald.

2.6.

Bij brief van 9 december 2002 heeft [eiser] aan [gedaagde] onder meer geschreven:

“(…) De insteek die nu verwoordt in uw brief van vijf december 2002 , waarin u het o.a. heeft over de nieuwe wet Poortwachter en een baan beter is dan een lumpsum bedrag, begrijp ik dan ook niet! Dat is nooit onze insteek geweest en zal het ook niet zijn.

(...)”

2.7.

Per 17 juli 2003 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een (nieuwe) ziekmelding van [eiser] geregistreerd. Omdat VBA reeds aan de loondoorbetalingsverplichting had voldaan, kreeg [eiser] vanaf dat moment een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) in aanvulling op de eerder toegekende gedeeltelijke WAO-uitkering.

2.8.

Bij verzoekschrift van 5 september 2003 heeft [gedaagde] namens [eiser] de kantonrechter te Amsterdam verzocht om de arbeidsovereenkomst op grond van een gewichtige reden te ontbinden onder toekenning van een factor C=2. Bij beschikking van 30 januari 2004 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] VBA met ingang van 1 maart 2004 ontbonden, onder toekenning van een vergoeding van € 35.350,- bruto (C=0,5) aan [eiser] . [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het ontbindingsverzoek binnen veertien dagen na de beschikking in te trekken en derhalve is de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en VBA met ingang van 1 maart 2004 geëindigd.

2.9.

AZL heeft de premievrije pensioenopbouw van [eiser] bevroren op het percentage arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2004.

2.10.

Op 27 april 2004 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:

“(…) De uitkeringsafdeling zal daarom geadviseerd worden u per nieuwe einde wachttijd in aanmerking te laten komen voor een uitkering behorende bij een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100 % in de zin van de WAO.

(…)”

2.11.

Per 15 juni 2004 is het arbeidsongeschiktheidspercentage van [eiser] in het kader van de WAO-uitkering op 80 tot 100% bepaald.

2.12.

In de brief van 28 september 2012 schrijft AZL aan [eiser] onder meer het volgende:

“(…) Wij bieden onze excuses aan dat wij tot nu toe niet in staat zijn geweest om u een Uniform pensioen Overzicht (UPO) te sturen. (…) Vanaf nu krijgt u jaarlijks een UPO. Hierin staat hoeveel pensioen er is bij de FloraHolland Pensioenverzekering voor u en uw eventuele nabestaanden.

(…) Bijlage: Uniform Pensioenoverzicht”

2.13.

In de e-mail van 18 november 2016 schrijft AZL aan (de advocaat van) [eiser] onder meer het volgende:

“(…) De bepalingen inzake arbeidsongeschiktheid in het Pensioenreglement B 2002 geven slechts beperkte informatie over de premievrije opbouw van het pensioen bij arbeidsongeschiktheid. In het Pensioenreglement B 2006 is de feitelijke werkwijze concreet omschreven.

(…) Per brief van 29 oktober 2012 hebben wij de heer [eiser] reeds geïnformeerd waarom hij geen recht heeft op de verhoging van de premievrije opbouw. (…)”

2.14.

Bij brief van 17 februari 2016 heeft (de advocaat van) [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor pensioenschade.

2.15.

De verzekeraar van [gedaagde] heeft bij e-mail van 3 mei 2016 de aansprakelijkheid van [gedaagde] van de hand gewezen.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de pensioenschade van [eiser] , met veroordeling van [gedaagde] zo mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot vergoeding van de door [eiser] geleden en nog te lijden pensioenschade, met inbegrip van kosten en rente, zulks ter bepaling van de rechtbank met inachtneming van een daartoe op te maken actuariële berekening door een actuarieel (reken)deskundige, te benoemen door de rechtbank op kosten van [gedaagde] , tevens met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 1.359,56, alsmede in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente na twee weken na dit vonnis.

3.2.

[eiser] legt – kort samengevat – aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt door niet te handelen zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. [eiser] verwijt [gedaagde] dat hij het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend, zonder rekening te houden met de gevolgen voor de pensioenopbouw van [eiser] . [gedaagde] heeft verder nagelaten [eiser] te informeren over de mogelijke gevolgen voor zijn recht op (premievrijgestelde) pensioenopbouw indien zijn mate van arbeidsongeschiktheid zou toenemen na het einde van het dienstverband, terwijl hij wist dat een nieuwe WAO-beoordeling zou plaatsvinden vanwege toegenomen klachten. [eiser] stelt ten gevolge van deze beroepsfout (pensioen)schade te hebben geleden en te zullen lijden. De omvang van deze schade wordt bepaald door het verschil aan [eiser] toegekende premievrijgestelde pensioenopbouw op basis van 25% arbeidsongeschiktheid en, in de fictieve situatie, volledig premievrijgestelde pensioenopbouw bij een mate van 80 -100% arbeidsongeschiktheid, waarbij de schade moet worden berekend over de periode van 15 juli 2004 tot 1 juli 2019. [eiser] geeft verder aan dat zijn schade in causaal verband staat tot de beroepsfout van [gedaagde] , aangezien [eiser] – indien hij volledig zou zijn geïnformeerd – zou hebben gewacht met het indienen van het ontbindingsverzoek tot na 15 juli 2004 (de datum van de hernieuwde WAO-beoordeling).

3.3.

[gedaagde] betwist – kort samengevat – de vordering van [eiser] . [gedaagde] voert aan dat de vordering van [eiser] tot schadevergoeding op grond van artikel 3:310 BW is verjaard, althans [gedaagde] meent dat [eiser] te laat heeft geklaagd, zodat [eiser] niet aan zijn verplichtingen uit artikel 6:89 BW heeft voldaan. Daarnaast betwist [gedaagde] dat hij een beroepsfout heeft gemaakt en tot slot betwist hij dat [eiser] schade heeft geleden, althans voert hij aan dat geen causaal verband bestaat tussen de beroepsfout en de schade.

4 De beoordeling

5 De beslissing