Home

Rechtbank Limburg, 26-10-2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:9633, C/03/225872 / HA RK 16-198

Rechtbank Limburg, 26-10-2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:9633, C/03/225872 / HA RK 16-198

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
26 oktober 2016
Datum publicatie
16 november 2016
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2016:9633
Zaaknummer
C/03/225872 / HA RK 16-198

Inhoudsindicatie

Feiten en omstandigheden waren op 10 augustus 2016 al bekend geworden.

Wraking d.d. 13 september 2016 – niet tijdig – niet ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing

Zittingsplaats Maastricht

Burgerlijk recht

Zaaknummer / rekestnummer: C/03/225872 / HA RK 16-198

Datum uitspraak: 26 oktober 2016

Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken

op het verzoek van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

dat strekt tot wraking van mr. B.R.M. de Bruijn, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1 De procedure

Bij een op 13 september 2016 om 18:16 uur ter griffie van de rechtbank binnengekomen faxbericht heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter ingediend, dit naar aanleiding van de gang van zaken in de procedure tussen [naam eisende partij] als eisende partij en verzoeker als gedaagde partij over het al dan niet bestaan van een overeenkomst tussen partijen.

De rechter heeft op 14 september 2016 de wrakingskamer bericht dat hij niet in het verzoek berust en dat hij gehoord wenst te worden.

Op 15 september 2016 heeft de wrakingskamer verzoeker bericht dat het verzoek niet mede is ondertekend door zijn advocaat hetgeen het verzoek, gelet op de verplichte procesvertegenwoordiging in de procedure, onvolledig maakt. Verzoeker is daarbij de mogelijkheid geboden het verzuim te herstellen.

Op 4 oktober 2016 is verzoeker uitgenodigd voor de behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op 12 oktober 2016 waarbij verzoeker opnieuw is gewezen op het verzuim. Verzoeker is de mogelijkheid geboden tot uiterlijk 12 oktober 2016 bij de aanvang van de zitting het verzuim te herstellen, hetgeen verzoeker heeft gedaan.

Op 12 oktober 2016 heeft de behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Ter zitting zijn verzoeker en de rechter verschenen.

2 Wrakingsgrond

Verzoeker is in een civiele procedure betrokken door de heer [naam eisende partij] . Op 22 juni 2016 heeft een comparitiezitting tussen partijen plaats gevonden. Uit het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal blijkt dat partijen een verschil van mening hebben over het al dan niet bestaan van een overeenkomst.

Verzoeker stelt dat de rechter, die niet de comparitiezitting voorzat maar vanuit de zaal instructies gaf aan de voorzittende RIO (rechter in opleiding), in het voorbijgaan tegen verzoeker gezegd zou hebben: “Ik zou maar snel gaan betalen, des te eerder is het beslag er af.” Voorts is door verzoeker gesteld dat de rechter aan het einde van de comparitiezitting een voorlopig oordeel heeft gegeven luidend: De vorderingen van [naam eisende partij] worden toegewezen en die van [verzoeker] afgewezen.

Als de zaak op 3 augustus 2016 voor beraad partijen wordt gezet vraagt verzoekers advocaat een akte te mogen nemen. Verzoeker stelt dat de rechter dit op 10 augustus 2016 ten onrechte heeft geweigerd. Wanneer de zaak daarna op 17 augustus 2016 voor vonnis wordt gezet wordt de door de advocaat ingediende akte opnieuw geweigerd.

Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting van de wrakingskamer aangegeven dat de weigering van de rechter op 10 augustus 2016 aan de advocaat van verzoeker om een akte te mogen nemen, bezien in het licht van de eerdere gedragingen van de rechter tijdens de comparitiezitting, de grond vormt voor het verzoek tot wraking.

3 De beoordeling

Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) - toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.

Ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in relatie tot artikel 37 Rv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aan verzoeker bekend zijn geworden.

Alvorens de wrakingskamer kan toekomen aan de beoordeling van de vraag of vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd geacht kan worden, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of het verzoek tijdig is ingediend.

Voorop staat dat het bepaalde in artikel 37 Rv meebrengt dat het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra daartoe redengevende feiten of omstandigheden tot wraking aan verzoeker bekend zijn geworden.

Ter zitting van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken heeft verzoeker aangevoerd dat hij op meerdere momenten aan het indienen van een wrakingsverzoek heeft gedacht. Het eerste moment was tijdens de comparitiezitting op

22 juni 2016. Deze zitting werd echter niet door de rechter voorgezeten. Om deze reden besloot verzoeker af te zien van het indienen van een verzoek tot wraking van de rechter.

Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker medegedeeld dat het niet toestaan door de rechter op 10 augustus 2016 aan de advocaat van verzoeker om een akte te mogen nemen, voor verzoeker het moment is geweest waarop voor hem vaststond dat hij met de rechter niet verder kon. Verzoeker had er, in zijn woorden, alle belang bij om na de comparitiezitting nog een akte in te kunnen dienen. Dit werd hem echter door de rechter geweigerd. Op grond van het voorgaande stelt de wrakingskamer vast dat op 10 augustus 2016 aan verzoeker feiten of omstandigheden bekend zijn geworden waardoor in zijn optiek de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Verzoeker heeft zijn verzoek tot wraking van de rechter evenwel pas op 13 september 2016 ingediend, kort na het moment waarop verzoeker naar eigen zeggen ervan op de hoogte was geraakt dat de - ondanks de weigering van 10 augustus 2016 - toch door de advocaat van verzoeker ingediende akte op 24 augustus 2016 was teruggestuurd.

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de ontijdige indiening van het wrakingsverzoek zouden kunnen rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking van de rechter is derhalve niet gedaan zodra daartoe redengevende feiten of omstandigheden tot wraking aan verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker dient daarom in zijn verzoek tot wraking van de rechter niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4 De beslissing