Home

Rechtbank Haarlem, 14-11-2012, BY6490, 193194 - HA ZA 12-296

Rechtbank Haarlem, 14-11-2012, BY6490, 193194 - HA ZA 12-296

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 november 2012
Datum publicatie
17 december 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6490
Zaaknummer
193194 - HA ZA 12-296

Inhoudsindicatie

Verjaring. Er is een kredietovereenkomst gesloten tussen de bank (eiser) en gedaagde. De vordering is in december 2006 opeisbaar geworden. De bank dagvaardt gedaagde vervolgens pas in februari 2012. Gedaagde doet een beroep op verjaring. De bank stelt dat een gesprek dat in juli 2008 heeft plaatsgevonden tussen gedaagde en diens werkgever stuitende werking heeft gehad. De werkgever voerde dit gesprek op verzoek van de bank, waarbij is gesproken over onderhavige vordering. Gedaagde wist daarom dat de bank nog aanspraak maakte op de vordering. De rechtbank oordeelt dat dit gesprek geen stuitende werking heeft gehad. Beroep op verjaring slaagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 193194 / HA ZA 12-296

Vonnis in verzet van 14 november 2012

in de zaak van

de naamloze vennootschap

ABN AMRO N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

gedaagde in het verzet,

advocaat mr. E. van der Hoeden,

tegen

[gedaagde],

wonende te [plaats],

gedaagde,

eiser in het verzet,

advocaat mr. E.J. Loos.

Partijen zullen hierna Abn Amro en [gedaagde] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 15 augustus 2012

- het proces-verbaal van comparitie van 18 oktober 2012.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Abn Amro heeft op 14 september 2005 een kredietovereenkomst gesloten met [gedaagde], waarbij Abn Amro aan [gedaagde] op bankrekeningnummer [nummer] een geldkrediet in rekening-courant heeft verstrekt tot een maximaal bedrag van EUR 45.000,00.

2.2. Op grond van de kredietovereenkomst is [gedaagde] verplicht maandelijks rente aan Abn Amro te betalen. Ook is overeengekomen dat [gedaagde] maandelijks een maandtermijn dient te betalen aan Abn Amro.

2.3. Terzake van de nakoming van de betalingsverplichtingen is overeengekomen dat indien [gedaagde] gedurende meer dan twee maanden ongeoorloofd nalatig blijft met de betaling van een maandtermijn, het restantverschuldigde ineens opeisbaar is.

2.4. Solveon Incasso B.V. heeft op 12 december 2006 een brief aan [gedaagde] gezonden waarin onder andere het volgende is opgenomen:

“Betreft: ABN AMRO Bank N.V. Privé Limiet Plus nummer [bankrekeningnummer].

(…)

Wij hebben geconstateerd dat u de afgesproken regeling niet nakomt.

Hierbij is de regeling vervallen.

Het saldo van bovengenoemde overeenkomst bedraagt op dit moment EUR 45.816,19, exclusief de contractuele rentevergoeding.

Wij sommeren u het genoemde bedrag binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief aan ons te voldoen.

Geeft u aan deze sommatie geen gevolg, dan stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke en zullen wij overgaan tot het nemen van rechtsmaatregelen. De vordering zal in dat geval worden verhoogd met de hieraan verbonden kosten.”

2.5. [gedaagde] heeft van 2007 tot 15 april 2012 het pand aan de [adres] te [plaats] in eigendom gehad. De hypotheek op dit pand was ondergebracht bij Abn Amro.

3. Het geschil

3.1. Abn Amro heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen:

I. om aan Abn Amro tegen behoorlijke kwijting te betalen de verschuldigde som ad EUR 53.510,05, vermeerderd met de wettelijke rente of over EUR 45.866,19 berekend vanaf 11 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening; en

II. om aan Abn Amro de proceskosten te voldoen.

Ter comparitie heeft Abn Amro haar vordering verminderd met een bedrag van EUR 1.037,82, tot de som van EUR 52.472,23.

3.2. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van Abn Amro integraal toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Abn Amro tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal EUR 2.779,14.

3.3. [Gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van Abn Amro alsnog worden afgewezen. Het verweer dat [gedaagde] hiertoe voert is dat de vordering van Abn Amro is verjaard omdat er meer dan vijf jaren zijn verstreken sinds de vordering opeisbaar is geworden.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.

4.2. Het geschil tussen partijen richt zich in de eerste plaats op de beantwoording van de vraag of de vordering van Abn Amro is verjaard. Tussen partijen staat onweersproken vast dat de vordering van Abn Amro door de brief van 12 december 2006 opeisbaar is geworden. Dat betekent dat op het moment dat [gedaagde] in de procedure is betrokken door middel van de dagvaarding (d.d. 24 februari 2012), er meer dan vijf jaren zijn verstreken en de vordering derhalve zou zijn verjaard, tenzij de verjaring voordien tijdig is gestuit.

4.3. Abn Amro stelt de verjaring tijdig te hebben gestuit door [gedaagde] verschillende brieven te sturen waarin aanspraak wordt gemaakt op de vordering. Deze brieven zijn gedateerd 8 januari 2007, 17 juli 2007 en 18 maart 2010 (hierna: de brieven). De brieven uit 2007 zijn verstuurd naar het adres van [gedaagde] in Uithoorn. Hoewel de brieven niet aangetekend zijn verstuurd, moet [gedaagde] deze brieven hebben ontvangen omdat hij volgens het bevolkingsregister van februari 2003 tot mei 2008 ingeschreven heeft gestaan op dat adres.

Van mei 2008 tot november 2010 was [gedaagde] uitgeschreven uit het bevolkingsregister en was hij derhalve onvindbaar voor Abn Amro. In juli 2008 heeft mevrouw [A] van KLM – de werkgever van [gedaagde] – op verzoek van Abn Amro een gesprek gevoerd met [gedaagde] met betrekking tot onderhavige vordering. Abn Amro stelt dat door dit gesprek het voor [gedaagde] in juli 2008 duidelijk was dat Abn Amro aanspraak wilde maakte op de vordering. Dit gesprek heeft daarom de verjaring ook gestuit, aldus Abn Amro. De brief van 18 maart 2010 is naar het pand van [gedaagde] in Hoofddorp gezonden.

4.4. [Gedaagde] betwist na de brief van 12 december 2006 nog enige andere brief van Abn Amro te hebben ontvangen. Het klopt dat hij een tijd niet in Nederland heeft gewoond, maar in die tijd heeft hij de post die aan hem was geadresseerd in Uithoorn altijd laten verzamelen door de PTT. Hij haalde deze post met regelmaat op, maar er heeft nooit een brief van Abn Amro bij gezeten. Ook betwist [gedaagde] dat hij onvindbaar was: het was zowel bij de gemeente Uithoorn, KLM als bij Abn Amro bekend dat hij in België woonde. [Gedaagde] was bovendien niet onvindbaar voor Abn Amro omdat hij vanaf 2007 een hypotheek op het pand in Hoofddorp had, welke hypotheek was ondergebracht bij Abn Amro. Ook op dit adres heeft [gedaagde] nooit een brief van Abn Amro ontvangen. Tenslotte stelt [gedaagde] dat hij weliswaar gesprekken heeft gevoerd over Abn Amro met mevrouw [A], maar betwist hij dat het hem daarbij duidelijk was dat Abn Amro aanspraak maakte op onderhavige vordering. Het was [gedaagde] onduidelijk waar deze gesprekken precies betrekking op hadden, omdat hij meerdere zaken had lopen tegen Abn Amro.

4.5. Met betrekking tot de vraag of het gesprek met mevrouw [A] stuitende werking heeft gehad, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 3:317 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt de verjaring gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de benadeelde persoon zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt. Buiten het feit dat met een dergelijk gesprek niet aan het schriftelijkheidsvereiste van voornoemd artikel is voldaan, heeft Abn Amro in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] ook niet voldoende onderbouwd dat het naar aanleiding van dit gesprek aan [gedaagde] duidelijk was dat Abn Amro zich ondubbelzinnig het recht op nakoming van de onderhavige vordering zou voorbehouden. Het gesprek heeft derhalve geen stuitende werking gehad. Nu Abn Amro aldus niet aan haar stelplicht heeft voldaan is voor bewijslevering op dit punt geen plaats.

4.6. Met betrekking tot de vraag of de brieven stuitende werking hebben gehad, overweegt de rechtbank als volgt. In verband met het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW kan slechts sprake zijn van stuitende werking indien de brieven [gedaagde] hebben bereikt of als het niet (tijdig) bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt. Hieruit vloeit voort dat de enkele verzending van de brieven niet voldoende is, zij het dat het onder omstandigheden voor risico van [gedaagde] kan komen als hij de brief niet (tijdig) heeft ontvangen.

4.7. Ten aanzien van de vraag of de brieven door [gedaagde] zijn ontvangen wordt als volgt overwogen. In het licht van de betwisting van [gedaagde] op dit punt heeft Abn Amro geen nadere feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [gedaagde] de brieven wel zou moeten hebben ontvangen. Ook valt niet in te zien hoe [gedaagde] zijn betwisting meer had kunnen onderbouwen dan hij heeft gedaan. Gelet hierop heeft [gedaagde] de stelling van Abn Amro voldoende weersproken door op de wijze zoals hij dat heeft gedaan te ontkennen dat hij de brieven heeft ontvangen.

4.8. Voorzover Abn Amro nog heeft willen betogen dat het niet ontvangen van (één van) de brieven het gevolg is van een eigen handeling van [gedaagde] – door onvindbaar te zijn – verwerpt de rechtbank dit betoog. [Gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat hij onvindbaar was. Zijn post in Uithoorn werd tijdens zijn afwezigheid verzameld. Bovendien heeft Abn Amro steeds geld ontvangen uit de hypotheek van het pand van [gedaagde] in [plaats] en is er derhalve altijd een link blijven bestaan tussen Abn Amro en [gedaagde], ook in de periode dat [gedaagde] in België verbleef. Dat [gedaagde] een periode in België heeft gewoond is daarom geen omstandigheid die rechtvaardigt dat het niet ontvangen van (één van) de brieven voor het risico van [gedaagde] dient te komen.

4.9. Omdat Abn Amro zich beroept op het rechtsgevolg van de brieven – de stuiting van de verjaring – heeft Abn Amro daarvan ook de bewijslast en dient zij aan te tonen dat de brieven zijn ontvangen door [gedaagde]. Abn Amro heeft hiertoe geen bewijs aangeboden; haar bewijsaanbod heeft zich immers beperkt tot de gesprekken met mevrouw [A] waarvan hiervoor is overwogen dat die geen stuitende werking hebben gehad. Abn Amro heeft verder ook geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere bewijslastverdeling rechtvaardigen. Nu de brieven echter niet aangetekend zijn verstuurd, en gelet op de betwisting van [gedaagde] moet er vanuit worden gegaan dat niet is komen vast te staan dat de brieven zijn ontvangen door [gedaagde]. De brieven hebben de verjaring daarom niet gestuit. Het gevolg hiervan is dat de verjaringstermijn, vijf jaren na de brief van 12 december 2006, was verstreken voordat Abn Amro op 24 februari 2012 overging tot het dagvaarden van [gedaagde]. Het beroep op verjaring slaagt daarom.

4.10. Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd. De vorderingen van Abn Amro zullen alsnog worden afgewezen.

4.11. Abn Amro zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis zullen echter op grond van het bepaalde in art. 141 Rv voor rekening van [gedaagde] blijven, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat [gedaagde] in eerste instantie niet is verschenen. De door Abn Amro te vergoeden kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:

- betaald griffierecht EUR 821,00

- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)

Totaal EUR 2.609,00

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. vernietigt het door deze rechtbank op 11 april 2012 onder zaaknummer / rolnummer 190399 / HA ZA 12-130 gewezen verstekvonnis,

en opnieuw beslissend

5.2. wijst de vorderingen af,

5.3. veroordeelt Abn Amro in de kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 2.609,00,

5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2012.?