Home

Rechtbank Gelderland, 15-02-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2434, C/05/385419 / HA ZA 21-149

Rechtbank Gelderland, 15-02-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2434, C/05/385419 / HA ZA 21-149

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
15 februari 2023
Datum publicatie
11 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2023:2434
Zaaknummer
C/05/385419 / HA ZA 21-149

Inhoudsindicatie

Rechtbank neemt op basis van deskundigenrapport bewijsvermoeden aan. Wederpartij wordt in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren.

Uitspraak

vonnis

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/385419 / HA ZA 21-149 / 115 / 1777

Vonnis van 15 februari 2023

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats] ,

eiser,

advocaat mr. W. de Vis te Alkmaar,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [plaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. R.P. de Boer te Groenekan.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het uitgewerkt proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 24 november 2021

-

het tussenvonnis van 22 december 2021

-

het deskundigenrapport van 29 augustus 2022

-

de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende akte wijziging van eis tevens overlegging van producties zijdens [eiser]

-

de conclusie na deskundigenbericht zijdens [gedaagde]

-

de antwoordakte wijziging van eis tevens akte uitlating producties zijdens [gedaagde] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1.

De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 22 december 2021 overwogen dat het voor de vorderingen van [eiser] van essentieel belang is dat hij aantoont dat [gedaagde] een koopovereenkomst met betrekking tot haar woonhuis heeft ondertekend. Het komt erop aan of de geprinte e-mail van 1 december 2020 ook door [gedaagde] is ondertekend, zodat aan de vereisten van artikel 7:2 BW is voldaan.

2.2.

[gedaagde] heeft stellig ontkend dat zij een handtekening onder de e-mail heeft gezet.

2.3.

De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 22 december 2021 een handtekeningenonderzoek door [deskundige] bevolen. Hij is gerechtelijk deskundige voor handschriftonderzoek bij [bedrijf deskundige] . De rechtbank heeft [deskundige] de volgende vragen gesteld:

1. Is, rekening houdend met het feit dat er twee handtekeningen over elkaar heen geplaatst zijn, naar uw oordeel de handtekening die wordt toegeschreven aan [gedaagde] onderaan de e-mail van 1 december 2020 afkomstig van [gedaagde] ?

2. Indien al of niet met volledige zekerheid kan worden vastgesteld of de onder 1. bedoelde handtekening van [gedaagde] afkomstig is, met welke mate van waarschijnlijkheid kan hierover dan een uitspraak worden gedaan?

3. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?

2.4.

[deskundige] heeft bij rapport van 29 augustus 2022 verslag gedaan van zijn onderzoek. Hij heeft twee elkaar uitsluitende hypothesen met betrekking tot het schrijverschap van de handtekening opgesteld, waarvan de a priori waarschijnlijkheden als even groot (indifferent) worden beschouwd:

‘H1 De betwiste handtekening is door [gedaagde] op de e-mail van 1 december 2020 geplaatst.

H2 De betwiste handtekening is niet door [gedaagde] , maar door een andere persoon op de e-mail van 1 december 2020 geplaatst.’

2.5.

[deskundige] concludeert dat zijn onderzoeksresultaten veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese H1 waar is dan wanneer hypothese H2 waar is:

‘De kansverhouding van de hypothesen, voordat een bewijsmiddel (bijvoorbeeld een onderzoeksresultaat in de vorm van een deskundigenrapport) bekend is, wordt a-priori kans (ook wel prior odds) genoemd. Deze zal meestal veranderen wanneer een deskundigenbericht wordt overgelegd. De kansverhouding nadat een deskundigenbericht wordt overgelegd, wordt a-posteriori kans (posterior odds) genoemd en de mate waarin het bewijs de voorwaardelijke kans op een gebeurtenis verandert, definieert de bewijskracht van het bewijsmiddel. Het theorema van Bayes definieert deze als Likelihood Ratio (LR).

De a-posteriori kans van een hypothese kan met behulp van een mathematische formule worden berekend. Dit is echter alleen mogelijk, wanneer de a-priori kans en de LR in kwantitatieve termen zijn uitgedrukt, anders kan men immers niet rekenen. Voor veel forensische gebieden, zo ook schriftonderzoek, is dit niet het geval. Dat neemt niet weg dat het model van Bayes ook kan worden toegepast als de a-priori kans en de LR alleen in verbale termijn kunnen worden weergegeven. Daarbij wordt de volgende reeks van uitspraken gehanteerd:

De bevindingen van het onderzoek zijn

- ongeveer even waarschijnlijk …[als]

- iets waarschijnlijker …

- waarschijnlijker …

- veel waarschijnlijker …

- zeer veel waarschijnlijker…

- extreem waarschijnlijker…

wanneer de hypothese H1 juist is, dan wanneer de hypothese H2 juist is.

Rekening houdend met de beperkingen in het vergelijkingsmateriaal luidt de uit de onderzoeksresultaten voortvloeiende conclusie als volgt:

De onderzoeksresultaten zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese H1 waar is, dan wanneer hypothese H2 waar is.’

2.6.

Ter onderbouwingen van deze bevindingen heeft [deskundige] het volgende vastgesteld:

‘De resultaten van de uitgevoerde onderzoeken worden als volgt samengevat:

Het document-technische onderzoek heeft aangetoond dat de betwiste handtekening een met balpeninkt vervaardigde schrijfproductie is, die dynamisch en zeker met een goede lijnspanning en een gedifferentieerde schrijfdruk is vervaardigd.

Het onderzoek heeft geen bevindingen opgeleverd die op manipulatiehandelingen wijzen en er zijn in de lijnvoering geen onzekerheden of onderbrekingen op voor de schrijfbeweging onnatuurlijke posities vastgesteld.

Het vergelijkend schriftonderzoek heeft als resultaat opgeleverd dat de betwiste schrijfproductie naast overeenkomsten ook afwijkingen ten opzichte van het beschikbare referentiemateriaal toont. De overeenkomsten in het complexe bewegingsverloop van de letters “ [combi letters 1] ” in “ [combi letters 1] ” kunnen een hoge specificiteit worden toegekend.

Bij de interpretatie van de bevindingen moet de vraag worden beantwoord, of de afwijkingen met tekortkomingen in het referentiemateriaal, toevalsvarianten en/of met bijzondere omstandigheden (zoals een ongunstige schrijfhouding, haast, opwinding etc.) kunnen worden verklaard.

Het vergelijkingsmateriaal voldoet niet geheel aan de eisen die bij een vergelijkend schriftonderzoek worden gesteld. Er staan slechts negen handtekeningen ter beschikking die buiten de context van deze zaak zijn vervaardigd en daarvan komen slechts twee handtekeningen uit min of meer dezelfde tijd als de betwiste handtekening.

Het kan dus niet worden uitgesloten dat in de ondertekeningswijze van [gedaagde] nog varianten van kenmerken in het bewegingsverloop en de vormgeving voorkomen die met de kenmerken in de betwiste handtekening overeenkomen. Wanneer bij X van een verschrijving in het segment na de hoofdletter “A” wordt uitgegaan, is echter de kans dat in aanvullend vergelijkingsmateriaal een identieke verschrijving kan worden aantroffen extreem gering.

(…)

Wanneer de onderzoeksbevindingen onder deze premisse nader worden beschouwd, kan worden vastgesteld dat het onderzoek geen bevindingen heeft opgeleverd, die steun geven aan de nabootsingshypothese.

Storingsverschijnselen in de lijnvoering, die op een vormgetrouwe reproductie van lettervormen wijzen, komen in de betwiste handtekening niet voor en de afwijking in het bewegingsverloop en de vormgeving kunnen niet plausibel met een nabootsingsopzet in verbinding gebracht worden. De extra lussen in het segment na de hoofdletter “A” zijn eerder met een verschrijving als met nabootsing te verklaren en de afwijkingen in de letters “er” zijn niet atypisch voor de ondertekeningswijze van [gedaagde] . Het ontbreken van de lijn als interpunctie van de letter “ij” kan eveneens niet als steun voor de nabootingshypothese worden opgevat.’

2.7.

[eiser] verbindt aan het rapport van [deskundige] de conclusie dat krachtig bewijs is geleverd dat de handtekening onder de koopovereenkomst van [gedaagde] is. [gedaagde] relativeert de conclusies uit het rapport door erop te wijzen dat de deskundige een reeks van zes uitspraken hanteert, opbouwend van ‘ongeveer even waarschijnlijk’ tot ‘extreem waarschijnlijker’, en dat in deze opbouw de uitspraak van de deskundige dat zijn onderzoeksresultaten ‘veel waarschijnlijker’ zijn wanneer de betwiste handtekening door [gedaagde] op de e-mail is geplaatst een waarschijnlijkheidspercentage van 66,6% uitdrukt. Dit betekent volgens [gedaagde] dat er 33,4% onzekerheid bestaat.

2.8.

Partijen trekken aldus verschillende conclusies uit het rapport van de deskundige, maar zij hebben geen commentaar op de wijze waarop de deskundige te werk is gegaan en ook niet op de inhoud van zijn rapport. Het rapport komt de rechtbank gedegen en overtuigend voor. De rechtbank laat zich daarom leiden door het deskundigenrapport.

2.9.

De rechtbank leidt uit het rapport van [deskundige] af dat (i) hij er geen aanwijzingen voor heeft gevonden om aan te nemen dat de handtekening is nagebootst en (ii) het veel waarschijnlijker is dat de handtekening door [gedaagde] is geplaatst dan dat de handtekening niet door haar is geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om met een redelijke mate van zekerheid te kunnen aannemen dat de handtekening door haar is gezet. Wel bieden de constateringen van [deskundige] voldoende aanknopingspunten om op dit punt een bewijsvermoeden aan te nemen.

2.10.

De rechtbank neemt op grond van dit deskundigenrapport daarom voorshands als waar aan dat de handtekening op de geprinte e-mail van 1 december 2020 door [gedaagde] is geplaatst. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren tegen dit voorshandse oordeel. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor akte daarover aan de zijde van [gedaagde] .

2.11.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3 De beslissing

De rechtbank

3.1.

laat [gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshandse oordeel dat de handtekening op de e-mail van 1 december 2020 van haar is,

3.2.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 1 maart 2023 voor uitlating door [gedaagde] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,

3.3.

bepaalt dat [gedaagde] , indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,

3.4.

bepaalt dat [gedaagde] , indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,

3.5.

bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. G.J. Meijer in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,

3.6.

bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,

3.7.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.