Home

Rechtbank Dordrecht, 02-01-2007, AZ5422, 11/500373-06

Rechtbank Dordrecht, 02-01-2007, AZ5422, 11/500373-06

Gegevens

Instantie
Rechtbank Dordrecht
Datum uitspraak
2 januari 2007
Datum publicatie
2 januari 2007
ECLI
ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ5422
Zaaknummer
11/500373-06
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 348

Inhoudsindicatie

De rechtbank acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van een verdachte van diefstal van een zogenoemde "lokfiets". Nu de fiets door de politie niet is neergezet met het doel een bepaalde verdachte de fiets te doen stelen, maar de “lokfiets” is gebruikt om opheldering te verschaffen omtrent de identiteit van daders van reeds gepleegde strafbare feiten, namelijk ter plaatse eerder veelvuldig gepleegde diefstallen van fietsen, is de politie naar het oordeel van de rechtbank gebleven binnen het doel waartoe opsporing dient.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT

MEERVOUDIGE STRAFKAMER

Tegenspraak

Parketnummer: 11/500373-06

Zittingsdatum: 19 december 2006

Uitspraak: 2 januari 2007

VERKORT STRAFVONNIS

De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren in 1974,

wonende te (adres en woonplaats]

thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.

De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de

vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren

heeft gebracht.

1. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 07 juni 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle, kleur blauw), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Politie Zuid-Holland-Zuid, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

2. De voorvragen

2.1 De geldigheid van de dagvaarding

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.

2.2 De bevoegdheid van de rechtbank

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Door de verdediging is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging.

Daartoe is allereerst aangevoerd dat de politie verdachte opzettelijk heeft uitgelokt om de fiets te stelen door gebruik te maken van een zogenaamde "lokfiets". Dit levert een strafbaar feit op, aldus de verdediging. Voorts is door de verdediging betoogd dat de politie door de uitvoering van het gebruikte opsporingsmiddel verdachte heeft gebracht tot een ander strafbaar feit dan waarop zijn opzet van tevoren reeds was gericht. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is ten slotte bepleit, omdat de onderhavige opsporingsmethode niet zou kunnen worden gehanteerd in gemeenten waarin de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het niet op slot zetten van een fiets strafbaar heeft gesteld. Doordat in de gemeente Dordrecht een dergelijk verbod niet is opgenomen in de APV en de methode van de lokfiets hier wel wordt ingezet, handelt het openbaar ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel door in Dordrecht wel en in andere plaatsen niet tot vervolging over te gaan.

De rechtbank overweegt omtrent de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de daarop betrekking hebbende verweren als volgt.

De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van bevindingen van 7 en 8 juni 2006 aangaande het plaatsen van de fiets die later door verdachte is meegenomen het volgende af.

Door verbalisanten is besloten op 7 juni 2006 om 15.15 uur tussen andere fietsen een niet afgesloten fiets te plaatsen op het trottoir tegen een pui in de nabijheid van de Albert Heijn, gelegen aan de Visstraat te Dordrecht. Het proces-verbaal van bevindingen van 7 juni 2006 houdt in verband hiermee als verklaring van één van de verbalisanten in dat de "Visstraat een plaats (is) waar veelvuldig fietsen gestolen worden". Verbalisanten hebben zich vervolgens opgehouden in de buurt van de fiets en hebben daarop zicht gehouden. Toen de aan verbalisanten ambtshalve bekende verdachte, die nog niet in beeld was toen de fiets werd geplaatst, de fiets omstreeks 15.45 uur pakte en daarmee ongeveer 25 meter had gelopen, werd hij aangehouden.

De rechtbank is van oordeel dat verbalisanten zich met het plaatsen van de lokfiets niet schuldig hebben gemaakt aan strafbare uitlokking van diefstal, nu het wilsbesluit van verdachte - die reeds vele malen eerder is veroordeeld voor fietsendiefstal - om de fiets mee te nemen in doorslaggevende mate door hemzelf is gevormd.

Om dezelfde reden verwerpt de rechtbank het verweer dat het hanteren van het gewraakte opsporingsmiddel onrechtmatig is, omdat het verdachte heeft gebracht tot een ander strafbaar feit dan waarop zijn opzet van tevoren reeds was gericht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte in belangrijke mate zelf het besluit genomen om de fiets mee te nemen.

De rechtbank gaat voorts voorbij aan het beroep op het gelijkheidsbeginsel, reeds omdat door de verdediging niet is aangevoerd dat het openbaar ministerie in andere, vergelijkbare gevallen anders heeft gehandeld dan het nu heeft gedaan.

Ten aanzien van de rechtmatigheid van het gebruikte opsporingsmiddel overweegt de rechtbank voorts nog als volgt.

De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van bevindingen af dat de fiets door verbalisanten is neergezet met als doel opheldering te verschaffen omtrent de identiteit van daders van reeds gepleegde strafbare feiten, namelijk ter plaatse van de Visstraat te Dordrecht eerder veelvuldig gepleegde diefstallen van fietsen. Uit het gerelateerde volgt niet dat het de verbalisanten er om te doen was juist verdachte de fiets te doen meenemen. Naar het oordeel van de rechtbank is de politie daarmee gebleven binnen het (primaire) doel waartoe opsporing dient, namelijk het verrichten van onderzoek naar (vermoedelijk) gepleegde strafbare feiten (zie artikel 132a Wetboek van Strafvordering).

De rechtbank acht het openbaar ministerie daarom ontvankelijk in de vervolging.

2.4 De schorsing van de vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

3. Het onderzoek ter terechtzitting

3.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

3.2 De verdediging

De verdediging heeft primair niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit en subsidiair vrijspraak bepleit.

4. De bewijsbeslissingen

4.1 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte

op 07 juni 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle, kleur blauw), toebehorende aan de Politie Zuid-Holland-Zuid.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.2 De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.

5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

Het bewezenverklaarde levert op:

DIEFSTAL

6. De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid

7.1 Strafmotivering

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich wederom schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets.

De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de verdachte reeds vele malen eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. De rechtbank stelt vast dat niets verdachte er van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen. Dat blijkt ook uit het feit dat verdachte ten tijde van de pleegdatum pas zeer kort op vrije voeten was na een detentie voor hetzelfde feit.

Uit het dossier blijkt dat verdachte de status heeft van veelpleger, maar niet geschikt is voor de ISD maatregel. In feite is geen enkele behandeling mogelijk, althans niet binnen een strafrechtelijk kader, terwijl het recidivegevaar zeer groot is. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts gevangenisstraf (of - en dit zou de voorkeur genieten - een langdurig verblijf in een gesloten inrichting voor geestelijke gezondheidszorg) mogelijk is.

De rechtbank kan en zal in dit geval slechts kunnen volstaan met een, gezien het feit en met name de grote kans op recidive, hoge onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.

8. De toepasselijke wettelijke voorschriften

De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:

artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank

verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;

verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;

verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:

een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZES (6) MAANDEN;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,

mr. dr. C.J. van der Wilt en mr. dr. M.I. Blagrove, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. J.E. Schenk, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 januari 2007.