Home

Rechtbank Dordrecht, 22-03-2006, AX0773, 11/500184-06

Rechtbank Dordrecht, 22-03-2006, AX0773, 11/500184-06

Gegevens

Instantie
Rechtbank Dordrecht
Datum uitspraak
22 maart 2006
Datum publicatie
10 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:RBDOR:2006:AX0773
Zaaknummer
11/500184-06

Inhoudsindicatie

Officier van justitie door politierechter (ambtshalve) niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van een verdachte van diefstal van een zogenoemde "lokfiets". Door verdachte te vervolgen voor de diefstal van een fiets die - zonder enig bijkomend motief - door de politie is neergezet met de verwachting en met het enkele doel dat verdachte deze zou meenemen, is sprake van een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging en de belangen van verdachte dat de officier van justitie de toegang tot de strafvervolging van verdachte terzake dit feit dient te worden ontzegd.

Uitspraak

RECHTBANK TE DORDRECHT

Parketnummer : 11/500184-06

PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING

politierechter

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in de rechtbank te Dordrecht op 22 maart 2006.

Tegenwoordig als:

politierechter mr. drs. F.J.P. Lock,

officier van justitie mr. A.L. van Lawick van Pabst-Hoekstra,

griffier mr. K.J. Berke.

De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.

De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,

thans gedetineerd in de P.I. Zuid West, De Dordtse Poorten te Dordrecht.

Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. C.R. Jansen, advocaat te Dordrecht.

De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.

De officier van justitie draagt de zaak voor.

De politierechter deelt mede de korte inhoud van:

(...)

De officier van justitie voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan de politierechter over.

Zij verzoekt primair om de zaak aan te houden ten behoeve van een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten bewezen zijn, en vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.

De raadsman voert het woord tot verdediging en deelt daarbij -zakelijk weergegeven- onder meer mede:

Het eerste feit kan bewezen worden geacht. De tenlastegelegde periode ten aanzien van tweede feit wekt bevreemding aangezien cliënt in die periode soms ook heeft vastgezeten. Cliënt heeft de fiets niet zelf gestolen. Hij heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de fiets geleend had. De andersluidende verklaring bij de politie is door de politie verkeerd opgevat. Cliënt heeft toen slechts in het algemeen willen aangeven dat het gemakkelijk is om bepaalde fietssloten open te maken. Ik verzet mij tegen aanhouding van de zaak. Cliënt wil de zaak gewoon afgedaan zien en zijn straf uitzitten.

De officier van justitie, verdachte en de raadsman voeren achtereenvolgens ieder wederom het woord.

Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.

De politierechter wijst het verzoek tot aanhouding ten behoeve van een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte af, gelet op de weigerachtige houding van verdachte aan een dergelijk onderzoek mee te werken.

De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.

De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.

---------------------------------------------------------------------------------------------

A A N T E K E N I N G V A N H E T M O N D E L I N G V O N N I S

---------------------------------------------------------------------------------------------

Inhoud van de tenlastelegging.

Overeenkomstig de dagvaarding met bovengenoemd parketnummer.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De politierechter is van oordeel dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging terzake het onder 1. tenlastegelegde feit. Hij overweegt daartoe het volgende.

Uit de inhoud van de tenlastelegging en de inhoud van het onder 4. vermelde proces-verbaal blijkt dat verdachte is aangehouden en is vervolgd terzake de diefstal van een zogenoemde "lokfiets". De politie had deze lokfiets ingezet naar aanleiding van een vermoeden dat verdachte op dat moment op zoek zou zijn naar een fiets die niet op slot stond. Dit vermoeden was bij de politie ontstaan doordat zij constateerde dat verdachte, hen ambtshalve bekend, veel interesse toonde voor in de Voorstraat te Dordrecht geplaatste fietsen. De politie heeft vervolgens de lokfiets welbewust onafgesloten op een plaats gezet waar verdachte naar verwachting kort daarna zou passeren. Toen verdachte de onafgesloten fiets opmerkte, heeft hij deze vervolgens ook daadwerkelijk meegenomen.

Uit deze gang van zaken leidt de politierechter af dat de lokfiets gericht werd ingezet op verdachte (die op dat moment nog geen verdachte was) met geen ander doel dan om te bezien of hij de fiets zou meenemen en zodoende een strafbaar feit zou plegen, om hem vervolgens wegens diefstal te kunnen aanhouden. Niet is gebleken dat op het moment dat de lokfiets werd ingezet, reeds sprake was van een redelijk vermoeden dat een strafbaar feit was begaan of dat anderszins bij deze inzet sprake was van een opsporingsmotief, bijvoorbeeld het achterhalen van de identiteit van de daders van (andere) reeds gepleegde strafbare feiten.

Evenmin is gebleken van een concrete aanwijzing dat verdachte reeds tevoren van plan was om een fiets te gaan stelen. Zowel verdachte als zijn medeverdachte hebben bij de politie verklaringen afgelegd die er - zakelijk weergegeven - op neerkomen dat zij op weg waren naar het Drievriendenhof om een blowtje te gaan roken en dat verdachte de fiets, toen hij deze niet op slot zag staan, alleen heeft meegenomen omdat het een te mooie kans was om te laten liggen. Niet is gebleken dat verdachte ook zonder tussenkomst van de politie en het plaatsen van de lokfiets, een fietsendiefstal zou hebben gepleegd. De enkele constateringen van de politie dat verdachte veel interesse zou hebben getoond voor, in een andere straat geplaatste, fietsen en dat verdachte reeds eerder voor diefstal met politie in aanraking is geweest, zijn daartoe onder de gegeven omstandigheden onvoldoende.

Met voornoemde handelwijze is de politie getreden buiten het doel waartoe opsporing in zijn algemeenheid dient. Opsporing dient immers gericht te zijn op onderzoek dat geschiedt naar aanleiding en ter opheldering van een vermoedelijk gepleegd strafbaar feit (dan wel naar aanleiding van een van de bijzondere, hier niet van toepassing zijnde, in het Wetboek van Strafvordering in het kader van het verkennend- of opsporingsonderzoek genoemde omstandigheden). Ook overigens is niet gebleken van enig motief dat inzet van een lokfiets onder de gegeven omstandigheden zou kunnen rechtvaardigen. Door desalniettemin verdachte te vervolgen voor de diefstal van een fiets die - zonder enig bijkomend motief - door de politie is neergezet met de verwachting en met het enkele doel dat verdachte deze zou meenemen, is sprake van een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging en de belangen van verdachte dat de officier van justitie de toegang tot de strafvervolging van verdachte terzake dit feit dient te worden ontzegd.