Home

Rechtbank Dordrecht, 12-01-2006, AV0757, 11/500328-05

Rechtbank Dordrecht, 12-01-2006, AV0757, 11/500328-05

Gegevens

Instantie
Rechtbank Dordrecht
Datum uitspraak
12 januari 2006
Datum publicatie
1 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:RBDOR:2006:AV0757
Zaaknummer
11/500328-05

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft een 33-jarige veelpleger veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oa een autokraak, in een auto die als 'lokauto met buit' door de politie was neergezet. De rechtbank oordeelt dat OM ontvankelijk is en dat er geen sprake was van uitlokking. De rechtbank legt de gevorderde ISD-maatregel niet op, nu verdachte elke motivatie en inzet voor deze maatregel ontbeert.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT

MEERVOUDIGE STRAFKAMER

Tegenspraak

Parketnummers: 11/500328-05, 11/500704-05, 11/710928-05 en 11/710991-05

Zittingsdatum : 29 december 2005

Uitspraak : 12 januari 2006

VERKORT STRAFVONNIS

De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [gebooorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [adres] te [woonplaats]

thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.

De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de

vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren

heeft gebracht.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.

1. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaardingen met de parketnummers 11/500328-05, 11/500704-05, 11/710928-05 en 11/710991-05 is omschreven. Kopieën van die dagvaardingen zijn als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maken hiervan deel uit.

2. De voorvragen

2.1 De geldigheid van de dagvaardingen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn.

2.2 De bevoegdheid van de rechtbank

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte ten aanzien van parketnummer 11/500704-05, nu naar zijn mening de politie gebruik heeft gemaakt van een ongeoorloofde opsporingsmethode, door gebruik te maken van een lokauto. Volgens de raadsman is in casu sprake van uitlokking.

Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank het volgende.

In geval van uitlokking als bedoeld in artikel 47 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht geldt de voorwaarde dat de uitlokker de ander op het idee brengt het delict, in dit geval de diefstal, te begaan. Gezien het feit dat de autoradio/cdspeler, zoals gebruikelijk, in het dashboard van de politieauto gemonteerd was en gezien het feit dat de laptoptas op zodanige wijze in de auto geplaatst was dat het noodzakelijk was nadrukkelijk in de auto te -kijken om deze te kunnen zien, is het onaannemelijk dat de politie door het plaatsen van deze auto met de daarin genoemde goederen op de pleeglocatie hiermee verdachte op het idee heeft gebracht de diefstal te plegen. Gezien het feit dat de goederen pas te zien zijn geweest door nadrukkelijk in de auto te kijken, kan geconcludeerd worden dat verdachte met de diefstal als doel in de auto heeft gekeken en derhalve niet op het idee is gebracht in een auto in te breken door de enkele aanwezigheid van deze observatieauto. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en verklaart het Openbaar Ministerie derhalve ontvankelijk in haar vervolging.

Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot het tenlastegelegde onder parketnummer 11/710991-05, aangezien een verbalisant van politie zich tijdens een telefonisch verhoor met verdachte heeft voorgedaan als zijnde een vriend van verdachte. De raadsman is van mening dat in dit verband sprake is van infiltratie, waarvoor een bijzondere bevoegdheid tot opsporing op grond van de Wet BOB vereist is.

Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank het volgende.

Uit artikel 126h van het Wetboek van Strafvordering blijkt dat infiltratie een vorm van deelname of verlening van medewerking betreft aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden geraamd of gepleegd. Het behoeft geen betoog dat in het onderhavige geval geen sprake was van een soortgelijke situatie.

Gebleken is dat de politie zich in de hoedanigheid van opsporingsambtenaar heeft voorgedaan als een ander, zijnde een bekende van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging van de zijde van de politie ongebruikelijk en in het onderhavige geval ongewenst is. Vast is komen te staan dat deze gedraging is verricht met het doel om verdachte te kunnen lokaliseren, zodat hij zou kunnen worden aangehouden ter verhoor.

De rechtbank volstaat met uitsluiting van het bewijs van hetgeen verdachte tijdens dit telefonisch contact met de politie heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat verdachte niet zodanig in zijn verdediging is geschaad dat niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dient te volgen. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

2.4 De schorsing van de vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

3. Het onderzoek ter terechtzitting

3.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft -het onder de parketnummers 11/500328-05, 11/500704-05, 11/710928-05 en 11/710991-05t en laste gelegde bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.

3.2 De verdediging

De verdediging heeft ten aanzien van parketnummer:

11/500328-05 vrijspraak bepleit,

11/710928-05 vrijspraak bepleit,

11/710991-05 vrijspraak bepleit van het onder 3 tenlastegelegde.

3.3 De vordering van de benadeelde partij

De hierna te noemen benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van de hierna nader te noemen bedragen, ter zake van schadevergoeding:

parketnummer: 11/500328-05

* [benadeelde partij 1] (feit 2) EUR 3454,16

* [benadeelde partij 2] (feit 3) EUR 349,70

parketnummer: 11/710928-05

* [benadeelde partij 3] (feit 2) EUR 279,54

parketnummer: 11/710991-05

* [benadeelde partij 4] (feit 3) EUR 100,--

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3].

Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] heeft de officier van justitie concludeerd tot toewijzing van de gevorderde bedragen.

Door of namens de verdachte zijn de vorderingen betwist.

4. De bewijsbeslissingen

4.1 De vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte op de dagvaarding met parketnummer 11/710928-05 onder 2 primair en op de dagvaarding met parketnummer 11/710991-05 onder 3 ten laste is gelegd.

Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de fiets zoals primair tenlastegelegd op de dagvaarding met parketnummer 11/710928-05 onder 2. Er is geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden waaruit blijkt dat het verdachte is geweest die de diefstal heeft gepleegd; verdachte ontkent en er is geen enkel steunbewijs. De rechtbank heeft derhalve niet de overtuiging bekomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan voornoemd feit en spreekt verdachte vrij van de primair tenlastegelegde diefstal.

Het wettige bewijs met betrekking tot de diefstal tenlastegelegd onder parketnummer 11/710991-05 onder 3 steunt voornamelijk op de verklaring van een getuige die heeft gezien dat er in de auto werd ingebroken, waarbij zij een duidelijk signalement van de dader heeft weten te schetsen. Tevens heeft zij te kennen gegeven dat zij deze man zou herkennen als zij hem nogmaals zou zien. Het signalement dat getuige heeft opgegeven, kwam volgens de politie overeen met het signalement van verdachte. Toen de getuige vervolgens werd geconfronteerd met verdachte middels een fotoconfrontatie, heeft zij hem echter niet herkend.

De rechtbank heeft derhalve niet de overtuiging bekomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de op de dagvaarding met parketnummer 11/710991-05 onder 3 tenlastegelegde diefstal en zal de verdachte daarom vrijspreken van dat feit.

4.2 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte

parketnummer: 11/500328-05

1.

hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 15 december 2004

tot en met 27 april 2005 te Dordrecht (telkens) opzettelijk heeft geteeld

en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig

heeft gehad (in een pand aan Lijnbaan 12) een hoeveelheid van (in totaal)

ongeveer 100 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen

daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal

bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet

behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a

van die wet;

2.

hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 15 december 2004

tot en met 27 april 2005 te Dordrecht (telkens) met het oogmerk van

wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit

(16902 kWh), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco

Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

3.

hij op of omstreeks 22 maart 2005 en/of 23 maart 2005 te Dordrecht,

met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto

(merk Opel, type Corsa, kleur wit), in elk geval enig goed,

geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een

ander of anderen dan aan verdachte,

waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft

en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door

middel van braak, verbreking en/of inklimming;

parketnummer: 11/500704-05

1.

hij op of omstreeks 20 oktober 2005 te Dordrecht

met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een auto, staande aan

de Lijnbaan heeft weggenomen een laptoptas en/of een autoradio, in elk geval

enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan politie Zuid-Holland-Zuid, in elk

geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,

waarbij verdachte de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft

gebracht door middel van braak en/of verbreking;

parketnummer: 11/710928-05

1.

hij op of omstreeks 16 augustus 2005 te Dordrecht met het oogmerk van

wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles port, in elk geval

enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Aldi, in elk geval aan een

ander of anderen dan aan verdachte;

2. (subsidiair)

hij in of omstreeks de periode van 03 maart 2005 tot en met 16 augustus 2005

te Dordrecht, in elk geval in Nederland, een (dames)fiets (merk Gazelle, type

Impala, kleur rood) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft

overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden

krijgen van die fiets wist,althans redelijker wijs had moeten vermoeden, dat

het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

parketnummer: 11/710991-05

1.

hij in of omstreeks de periode van 11 april 2005 tot en met 12 april 2005 te

Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen

een personenauto (merk: Opel, type: Corsa, kleur: blauw, kenteken: DZ-FH-89),

in elk geval enig goed,

geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of

anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),

waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des

misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder

zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of

inklimming;

2.

hij op of omstreeks 03 augustus 2005 te Dordrecht

met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een verzegelde doos

staande op de toonbank van een winkel, gevestigd aan de Sisarijs of Sarisgang

(39), heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk: Samsung, type: E730), in

elk geval enig goed,

geheel of ten dele toebehorende aan Belcompany, in elk geval aan een ander of

anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des

misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn

bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.3 De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.

5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

Het bewezenverklaarde levert op:

parketnummer: 11/500328-05

1.

OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET ONDER ART. 3 , EERSTE LID ONDER C, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD.

2.

DIEFSTAL, MEERMALEN GEPLEEGD.

3.

DIEFSTAL WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN BRAAK.

parketnummer: 11/500704-05

1.

DIEFSTAL WAARBIJ DE SCHULDIGE HET WEG TE NEMEN GOED ONDER ZIJN BEREIK HEEFT GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN BRAAK EN VERBREKING.

parketnummer: 11/710928-05

1.

DIEFSTAL.

2.

SCHULDHELING.

parketnummer: 11/710991-05

1.

DIEFSTAL WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN BRAAK.

2.

DIEFSTAL WAARBIJ DE SCHULDIGE HET WEG TE NEMEN GOED ONDER ZIJN BEREIK HEEFT GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN VERBREKING.

6. De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid

7.1 Strafmotivering

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep. Van drugs is het algemeen bekend dat zij de volksgezondheid in ernstige mate in gevaar kan brengen, terwijl de handel in verdovende middelen bovendien gepaard pleegt te gaan met overlast en het gebruik van deze middelen op haar beurt strafbare feiten genereert. Verdachte heeft - door zijn handelen - de maatschappij bewust aan deze risico's blootgesteld. In samenhang met voornoemd feit heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een zeer grote hoeveelheid elektriciteit

Tevens heeft verdachte een reeks vermogensdelicten gepleegd. Zo heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal van twee auto's, heling van een fiets, een auto-inbraak en twee maal aan winkeldiefstal.

Vermogensdelicten als onderhavige veroorzaken niet alleen materiële schade, overlast en ergernis bij de direct betrokkenen, maar ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen. Verdachte heeft zich daar weinig aan gelegen laten liggen. Hij heeft zich bij zijn handelen door zijn eigen financiële gewin laten leiden en heeft zich daarbij niet bekommerd om de gevolgen voor de direct betrokkenen.

Met betrekking tot de strafmaat houdt de rechtbank in strafverhogende zin rekening met het uittreksel van de Justitiële Documentatie waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder door de strafrechter is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Sinds 1988 is verdachte regelmatig veroordeeld voor diverse delicten, er is sprake van drugsverslaving.

Voorts slaat de rechtbank acht op het advies zoals uitgebracht in de voorlichtingsrapportage van de Reclassering Nederland en op de persoonlijke omstandigheden zoals deze blijken uit voornoemde rapportage en het verhandelde ter terechtzitting.

De reclassering heeft onderzocht of verdachte mee wil werken aan het ISD-traject. Verdachte heeft de reclassering uiteindelijk te kennen gegeven zijn medewerking aan daartoe benodigde rapportage te weigeren en heeft deze weigering ter terechtzitting bevestigd. Verdachte vindt het traject te lang duren en wil naar huis. Mede hierom zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde ISD-maatregel niet opleggen nu verdachte elke motivatie en inzet voor dit traject ontbeert.

Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Een forse vrijheidsstraf is passend en geboden gelet op de veelheid aan feiten die elkaar gestaag opvolgen en verdachtes omvangrijke strafblad.

7.2 De vordering van de benadeelde partij

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is nu deze niet van zodanige eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] zal de rechtbank bepalen dat zij niet ontvankelijk is, nu niet is komen vast te staan dat aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het op de dagvaarding met parketnummer 11/710928-05 onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit.

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] zal de rechtbank bepalen dat zij niet ontvankelijk is, nu aan verdachte voor het op de dagvaarding met parketnummer 11/710991-05 onder 3 tenlastegelegde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden.

Bovengenoemde benadeelde partijen zullen worden verwezen in de kosten gemaakt door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting de benadeelde partij,

[benadeelde partij 2], ontvankelijk in haar vordering, omdat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het op de dagvaarding met parketnummer 11/500328-05 onder 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.

De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toege-brachte schade.

De rechtbank zal de vordering integraal toewijzen, omdat deze niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt.

Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

Een en ander met dien verstande dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen vordering van de benadeelde partij voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door verdachte of iemand anders telkens de opgelegde maatregel doet vervallen.

8. De toepasselijke wettelijke voorschriften

De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:

artikelen 24c, 36f, 57, 310, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 3 van de Opiumwet.

9. De beslissing

De rechtbank

verklaart niet bewezen wat aan de verdachte op de dagvaarding met parketnummer 11/710928-05 onder 2 primair en op de dagvaarding met parketnummer 11/710991-05 onder 3 ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;

verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;

verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:

een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ÉÉN (1) JAAR;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], een bedrag van EUR 349,70 (driehonderdnegenenveertig euro en zeventig cent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;

legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 349,70 (driehonderdnegenenveertig euro en zeventig cent) ten behoeve van [benadeelde partij 2];

beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zes (6) dagen;

bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. E.C. Koekman, voorzitter,

mr. E.H. van der Steeg en mr. G.A.J.M. van Vugt, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. C.C. de Koning, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 januari 2006.

Door afwezigheid zijn mrs. Van der Steeg en Van Vugt niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.