Rechtbank Den Haag, 15-05-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1955, NL23.7406
Rechtbank Den Haag, 15-05-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1955, NL23.7406
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 mei 2023
- Datum publicatie
- 6 december 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2023:18969
- Zaaknummer
- NL23.7406
Inhoudsindicatie
intrekking verblijfsvergunning, gevaar voor de openbare orde, Unierechtelijk openbare ordecriterium, 8 EVRM, terugkeerbesluit, ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7406
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en
(gemachtigde: mr. J.A. Rossingh).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht vanaf 12 mei 2021 en het opleggen van een (zwaar) inreisverbod voor tien jaren.
2. De staatssecretaris heeft op 16 februari 2022 een voornemen tot intrekking van eisers asielvergunning voor bepaalde tijd uitgebracht. Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 heeft de staatssecretaris de intrekking gehandhaafd. Daarnaast heeft de staatssecretaris bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).Evenmin komt hij in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Ook heeft de staatssecretaris eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd.
3. De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder. Tevens was een tolk aanwezig.
4. Eiser heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 14 november 2015 is eisers asielaanvraag ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De vergunning is verleend met ingang van 14 augustus 2015, geldig tot 14 augustus 2020.
4.1.
Bij besluit van 16 juli 2020 is eisers aanvraag tot verlenging van zijn vergunning asiel ingewilligd tot 14 augustus 2025.
5. Eiser heeft zich op 12 mei 2021 te Alkmaar schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op zijn ex- partner, [naam] , geboren op [naam] te Kassala, Soedan. Bij onherroepelijk geworden vonnis van 25 november 2021 is eiser hiervoor door de meervoudige strafkamer van de rechtbank, zittingsplaats Noord-Holland, locatie Alkmaar1 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren. De rechtbank heeft eiser ook een dadelijk uitvoerbaar contactverbod opgelegd voor de duur van vijf jaren. Deze maatregel is direct uitvoerbaar verklaard. Eiser mag voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zoeken, opnemen, zoeken of hebben met zijn ex-partner.
6. Op 16 februari 2022 heeft de staatssecretaris een voornemen tot intrekking van eisers asielvergunning met terugwerkende kracht vanaf 12 mei 2021 wegens gevaar voor de openbare orde, uitgebracht, met de aankondiging van een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar. Daarin is ook het voornemen kenbaar gemaakt om niet ambtshalve aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen.
7. Na indiening van zienswijzes op 21 april 2022, 15 mei 2022, een intrekkingsgehoor op 26 juli 2022, correcties en aanvullingen van 30 augustus 2022 en indiening aanvullende stukken door eiser op 9 augustus 20222 heeft de staatssecretaris bij het bestreden besluit de intrekking van eisers asielvergunning voor bepaalde tijd, wegens gevaar voor de openbare orde, met terugwerkende kracht vanaf 12 mei 2021 gehandhaafd.
8. De rechtbank beoordeelt of de intrekking van de asielvergunning met terugwerkende kracht tot 12 mei 2021, het terugkeerbesluit en het zwaar inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordeling intrekking verblijfsvergunning
10. Eiser voert in beroep aan dat zijn verblijfsvergunning ten onrechte is ingetrokken. Eiser vindt de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) gestelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn) bij uitspraak van 15 juni 20223 relevant voor zijn zaak en verzoekt om de beantwoording hiervan af te wachten.
10.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden totdat het Hof de hiervoor genoemde prejudiciële vragen heeft beantwoord over de betekenis van het begrip ‘bijzonder ernstig misdrijf.’ De rechtbank is namelijk van oordeel dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning in dit specifieke geval hoe dan ook voldoende heeft gemotiveerd. De staatssecretaris heeft alle door eiser genoemde en de door hem in dat kader genoemde feiten en omstandigheden getoetst.
10.2.
In een uitspraak van 23 januari 20204 heeft de Afdeling overwogen dat uit het arrest Ahmed5 volgt dat het begrip 'ernstig misdrijf' beperkt moet worden uitgelegd vanwege de mogelijke gevolgen en dat de beoordeling of wegens de ernst van het gepleegde misdrijf tot uitsluiting van subsidiaire bescherming kan worden overgegaan, moet zijn gebaseerd op een volledig onderzoek naar alle omstandigheden van het specifieke geval. Die beoordeling vindt plaats aan de hand van meerdere criteria, waaronder de aard van het gepleegde feit, de veroorzaakte schade, de vraag of gebruik is gemaakt van geweld of een wapen, de mate van geweld, de gevolgde strafprocedure, de aard en duur van de opgelegde straf, het wettelijk strafmaximum en de vraag of de meeste rechterlijke instanties in andere lidstaten het gepleegde feit ook aanmerken als een ernstig misdrijf.
10.3.
De staatssecretaris heeft zich onder verwijzing naar zijn beleid in paragraaf C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) op het standpunt gesteld dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd, omdat hij bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren wegens poging tot doodslag en een oplegging van direct uitvoerbaar contactverbod voor de duur van vijf jaren. De rechtbank stelt vast dat daarmee aan de hiervoor genoemde voorwaarde van het beleid wordt voldaan en aan artikel 3.105f, tweede lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Daarmee is in dit specifieke geval voldoende gemotiveerd dat sprake is van een ernstig misdrijf. Ter vergelijking verwijst de rechtbank naar de onder 10.2. genoemde uitspraak van de Afdeling, waarin het ging om een vreemdeling die was veroordeeld voor een veel kleiner aantal strafbare feiten en daarbij een in totaal veel lagere straf opgelegd had gekregen, hetgeen volgens de Afdeling voldoende was om te kwalificeren als ernstig misdrijf. Eiser heeft verder niet betoogd, en het is de rechtbank ook niet gebleken, dat voor het overige niet is voldaan aan de onder 10.2. genoemde criteria uit het arrest Ahmed. Eisers betoog, dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 slaagt daarom niet. De rechtbank wijst verder op de feiten en omstandigheden die de staatssecretaris heeft meegewogen bij de toets aan het unierechtelijk openbare ordebegrip.
10.4.
Met betrekking tot de a-grond zoals genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat eiser met zijn stelling dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op a-grond niet voldoende heeft geconcretiseerd dat hij een verdragsvluchteling is die bij terugkeer naar Eritrea te vrezen zal hebben voor vervolging. Eiser dient persoonlijke feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan hij Verdragsvluchteling is. Dat heeft hij niet gedaan. De staatssecretaris heeft ook in zijn asielrelaas geen feiten of omstandigheden gezien om zijn standpunt te onderbouwen. Eiser heeft dit niet gemotiveerd betwist.
Unierechtelijk openbare ordecriterium
11. In het arrest Z.Zh. en I.O heeft het Hof van Justitie overwogen dat bij de beoordeling van het begrip ‘gevaar voor de openbare orde’ per geval moet worden beoordeeld of de persoonlijke gedragingen van de betrokken derdelander een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormen. In de uitspraak van 20 november 20156 heeft de Afdeling uit dat arrest van het Hof van Justitie afgeleid dat verweerder bij zijn beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat daarom niet.
11.1.
Anders dan eiser stelt, is, naar het oordeel van de rechtbank, aan voornoemd openbare ordecriterium voldaan. De staatssecretaris heeft uitgebreid gemotiveerd dat eiser blijkens zijn persoonlijke gedrag nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De staatssecretaris heeft de aard en de ernst van het strafbare feit, eisers gedrag, eisers persoonlijke omstandigheden, de vraag of sprake is van een gedragsverandering bij eiser en ook het recidiverisico kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. De staatsecretaris heeft eiser kunnen tegenwerpen dat aan de ernst van de strafbare feiten en de duur van de opgelegde gevangenisstraf veel gewicht toekomt. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat de rechtbank eiser het misdrijf zwaar heeft aangerekend, nu het een bijzonder heftig en ingrijpend misdrijf was. De lichamelijke integriteit van het slachtoffer, zijn ex-partner (tevens moeder van zijn kinderen) is geschonden en het feit dat zijn kinderen bij de moeder in bed lagen is eiser ook zwaar aangerekend. Dat eiser zelf direct de politie heeft gebeld om zichzelf aan te geven en aangeeft veel spijt te hebben, doet hier niet aan af. Dit soort misdrijven brengt vaak langdurige en ernstige schade toe aan de lichamelijke en geestelijke gezondheid van het slachtoffer en de kinderen zullen de geestelijke gevolgen voor de rest van hun leven met zich meedragen. De staatssecretaris heeft, mede gelet op eisers verklaringen tijdens het intrekkingsgehoor, er terecht op gewezen dat eiser de aard en ernst van het door hem gepleegde misdrijf niet inziet en dat hij hiermee volledig voorbij gaat aan de (psychische) gevolgen die het misdrijf bij het slachtoffer (en bij zijn kinderen) heeft veroorzaakt. Daarom kan niet gezegd worden dat er bij eiser een positieve gedragsverandering heeft plaatsgevonden. Weliswaar blijkt uit de overgelegde verklaringen van de penitentiaire inrichting dat eiser in detentie voorbeeldig gedrag vertoont, de staatssecretaris heeft daaraan terecht weinig waarde toegekend, nu dat gedrag in detentie is en niet in de samenleving7. Eiser heeft dit standpunt niet gemotiveerd betwist. Over het gesteld laag recidive gevaar heeft de staatssecretaris in de eerste plaats erop gewezen dat eiser dit niet nader heeft onderbouwd met stukken. Verder kent de rechtbank groot gewicht toe aan het feit dat uit het strafvonnis blijkt dat aan eiser, tegelijk met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, de strafrechter aanleiding heeft gezien om een dadelijk uitvoerbaar contactverbod voor de duur van vijf jaren op te leggen. In het vonnis is nadrukkelijk vermeld dat zijn slachtoffer grote angsten heeft uitgestaan en dat zij de rechtbank heeft gevraagd om een contactverbod op te leggen. Daaruit blijkt volgens de strafrechter dat zij nog steeds bang is voor eiser. Daarbij is in het strafvonnis ook gewezen op de twee zeer jonge kinderen van eiser die lagen te slapen in het bed bij het slachtoffer toen zij werd aangevallen door eiser. De kinderen van eiser hebben hun moeder horen schreeuwen en hebben haar zwaargewond en bloedend op het bed zien liggen totdat de politie de kamer binnenkwam. Ter zitting bij de strafzaak heeft eiser aangegeven, zo blijkt uit het vonnis, dat hij ondanks alles denkt de relatie met het slachtoffer te kunnen voortzetten. Daarom betwijfelt de strafrechter of eiser de ernst van zijn handelen inziet. Ook is geoordeeld dat omdat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat eiser opnieuw een strafbaar feit zal plegen een dadelijk uitvoerbaar contactverbod op zijn plaats is. Daarmee is, naar het oordeel van de rechtbank, het recidivegevaar voldoende gemotiveerd uiteengezet.
11.2.
Gelet op de door de staatssecretaris in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft hij deugdelijk gemotiveerd dat eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt als bedoeld in het arrest Z.Zh. en I.O. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat aan de voorwaarden voor intrekking van de verblijfsvergunning is voldaan. De beroepsgrond kan niet slagen.
12. Is de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd met artikel 8 van het EVRM?
12.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van familieleven tussen eiser en zijn ex-partner.
12.2.
Eiser beroept zich op het bestaan van ‘family life’ met zijn minderjarige kinderen en op ‘private life’ in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser betoogt dat met de intrekking van zijn asielvergunning en het opleggen van het zwaar inreisverboed sprake is van schending van deze rechten. Zijn kinderen zijn belangrijk voor hem en staan op nummer één en hij wil een bijdrage leveren aan de verzorging en opvoeding van zijn kinderen. Hij wil een goede vader zijn. Eiser kan niet terugkeren naar Eritrea. Hij zal ergens anders toegang krijgen.
12.3.
De staatssecretaris heeft geen familieleven aangenomen tussen eiser en zijn ex-partner, maar wel tussen eiser en zijn minderjarige kinderen. Ook is privéleven van eiser aangenomen.
12.4.
Ten aanzien van de door verweerder gemaakte belangenafweging overweegt de rechtbank als volgt.
12.5.
Volgens vaste rechtspraak moet de rechter allereerst toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het privéleven van de vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid.8
12.6.
Bij een belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM waarin openbareordeaspecten een rol spelen, moeten de in de arresten Boultif t. Zwitserland9 en Üner t. Nederland10 benoemde criteria worden betrokken. Hiertoe behoren onder meer de aard en de ernst van het gepleegde misdrijf, de gedragingen van de betrokken vreemdeling gedurende die tijd en de hechtheid van de sociale, culturele en familiebanden van de betrokken vreemdeling met het gastland en het land van herkomst.
12.7.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris alle door eiser aangevoerde omstandigheden kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. De staatssecretaris stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat die afweging in het nadeel van eiser uitvalt. De staatssecretaris heeft in de eerste plaats er terecht op gewezen dat de bescherming van de openbare orde een belang is van de Nederlandse overheid en dat dit heel zwaar weegt, zwaarder dan het belang van eiser bij het hebben van een familieleven met zijn kinderen in Nederland. Gelet op het voorgaande staat nu vast dat eiser een gevaar voor de openbare orde is. De staatsecretaris heeft niet ten onrechte groot gewicht toegekend aan het ernstig misdrijf dat eiser heeft gepleegd waardoor hijzelf zijn familieleven met zijn kinderen op het spel heeft gezet De staatssecretaris kent daarom niet ten onrechte weinig gewicht toe aan gezinsleven van eiser met zijn minderjarige kinderen en heeft er ook terecht op gewezen dat de inbreuk daarop beperkt is, nu eiser al voorafgaande aan de detentie weinig feitelijke invulling heeft gegeven aan de relatie met zijn kinderen. Dit is door eiser niet gemotiveerd weersproken. De enkele ter zitting geponeerde stelling dat hij zijn kinderen nu in detentie, via zijn zus, ziet, kan hier niet aan afdoen. Eiser is vanaf 14 mei 2021 gedetineerd en zit vermoedelijk nog vast tot 8 september 2024. De staatssecretaris heeft een afwezigheid van anderhalf jaar niet ten onrechte in het nadeel van eiser betrokken, evenals dat zijn kinderen onder toezicht van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering staan tot en met 12 augustus 2023. De staatssecretaris heeft ook niet ten onrechte weinig gewicht toegekend aan de plannen die eiser stelt te hebben voor de toekomst met zijn kinderen, nu dit ziet op de manier waarop hij zijn leven in Nederland wil vormgeven. De staatssecretaris stelt terecht dat dit geen echt opgebouwde banden zijn nu dit toekomstgericht is. Nader onderzoek door de kinderbescherming omtrent het contact met de kinderen heeft de staatssecretaris dan ook achterwege mogen laten. De staatssecretaris heeft ook niet ten onrechte beperkte gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiser momenteel niet uitgezet kan worden naar Eritrea. Daarbij is er terecht op gewezen dat de vraag in hoeverre zijn kinderen problemen zouden ondervinden in Eritrea thans niet aan de orde is. De staatssecretaris heeft ook uitvoerig en deugdelijk gemotiveerd dat niet gebleken is van sterkere banden met Nederland, zodat het niet onredelijk is om van eiser te verwachten dat hij elders een nieuw leven kan gaan opbouwen. Eiser was 27 jaar oud toen hij naar Nederland kwam en is nu 34 jaar oud. Niet ten onrechte is gesteld dat eiser daarom een relatief korte periode hier verblijft, waarvan ook nog een gedeelte in detentie. Dat eiser stelt dat hij nergens anders toegang zal krijgen, is niet nader onderbouwd. Ook in de gestelde sociale banden heeft de staatssecretaris beperkt gewicht aan toegekend nu eiser door de langdurige gevangenisstraf voor een lange periode daaraan geen invulling kon geven en dit aan hemzelf te wijten is.
12.8.
Gelet op wat hiervoor is overwogen stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat de intrekking van eisers verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM en is, mede gelet op het voorgaande, anders dan eiser stelt, terecht overwogen, dat de intrekking evenredig is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beoordeling terugkeerbesluit
13. Eiser stelt dat de staatssecretaris hem ten onrechte een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn heeft opgelegd, omdat hij niet terug kan keren naar Eritrea om dezelfde redenen als waarvoor hij destijds asiel heeft gekregen.
13.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser op dit moment niet wordt uitgezet naar zijn land van herkomst, omdat op grond van de thans bekende feiten en omstandigheden wordt aangenomen dat hij in zijn land een reëel risico loopt op ernstige schade. De uitzetting is uitgesteld totdat de situatie voor eiser veranderd. Dit neemt niet weg dat er een eigen vertrekplicht op eiser rust. Het is eiser dus niet toegestaan in Nederland te verblijven.
13.2.
De rechtbank volgt hierin het standpunt van de staatssecretaris. De staatssecretaris is verplicht om eiser een terugkeerbesluit op te leggen nu door de intrekking van zijn verblijfsvergunning geen sprake meer is van rechtmatig verblijf. De rechtbank acht het arrest Westerwaldkreis11 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, net als de staatssecretaris, wel van toepassing op eisers zaak. Uit rechtspraak van de Afdeling12 volgt immers dat de handelwijze van verweerder, waarbij eerst een terugkeerbesluit en een inreisverbod worden uitgevaardigd en de vreemdeling vervolgens niet gedwongen wordt uitgezet omdat dit in strijd is met het beginsel van non-refoulement uit artikel 3 van het EVRM, niet in strijd is met de doelstelling en het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn. Met andere woorden: de situatie die zich hier voordoet, waarin een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd en tegelijkertijd wordt vastgesteld dat gedwongen terugkeer naar het land van herkomst - op dit moment - niet mogelijk is, is niet in strijd met de Terugkeerrichtlijn.
13.3.
Eiser heeft ter zitting zijn verwijzing naar de door hem aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 17 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3325) en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 27 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:9685) ter zitting ingetrokken, omdat er geen raakvlakken is met eisers situatie. De rechtbank zal dit dan ook verder onbesproken laten.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk heeft en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr.F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over het hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
[naam] , eiser,
geboren op [geboortedatum] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,