Home

Rechtbank Den Haag, 25-08-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8527, 09/230581.20

Rechtbank Den Haag, 25-08-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8527, 09/230581.20

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
25 augustus 2022
Datum publicatie
25 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:8527
Zaaknummer
09/230581.20

Inhoudsindicatie

De verdachte heeft met een lading gereden die hij niet goed had vastgezet. Hierdoor is de lading van de wagen gevallen, op een passerende fietser. De fietser heeft hierdoor ernstig lichamelijk letsel opgelopen, te weten een dwarslaesie. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 en spreekt de verdachte hiervan vrij. De rechtbank acht het handelen van de verdachte wel strafbaar en kwalificeert dit als gevaarzetting, als bedoeld in artikel 5 WVW 1994. De verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-.

Uitspraak

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/230581-20

Datum uitspraak: 25 augustus 2022

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 198l te [geboorteplaats] ,

BRP-adres: [adres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 11 augustus 2022.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Offers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. B.F. van Es naar voren hebben gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 4 december 2019 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto met aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de Boommarkt zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:

hij, verdachte aldaar,

- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers liep de weg iets schuin omhoog en/of (vervolgens)

- heeft gereden terwijl (een gedeelte van) de lading van/op zijn aanhangwagen niet deugdelijk was bevestigd en/of gezekerd en/of afgedekt en/of (vervolgens)

- een fietser voorbij is gereden op het moment dat een (gedeelte van) de lading van de aanhangwagen viel, waardoor die fietser door de vallende lading werd geraakt, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) zwaar

lichamelijk letsel, te weten een dwarsleasie, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 4 december 2019 te Leiden als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto met meerassige aanhangwagen), daarmee rijdende op de weg, de Boommarkt, als volgt heeft gehandeld:

hij, verdachte aldaar,

- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers liep de weg iets schuin omhoog en/of (vervolgens)

- heeft gereden terwijl (een gedeelte van) de lading van/op zijn aanhangwagen niet deugdelijk was bevestigd en/of gezekerd en/of afgedekt en/of (vervolgens)

- een fietser voorbij is gereden op het moment dat een (gedeelte van) de lading van de aanhangwagen viel, waardoor die fietser door de vallende lading werd geraakt, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3 De bewijsbeslissing

3.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezen verklaring van het primair ten laste gelegde.

3.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

3.3.

Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019338854, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 71).

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 augustus 2022, voor zover inhoudende:

Op 4 december 2019 in Leiden was ik bezig met het afbouwen van kraamdelen. Ik heb de planken en staanders op mijn aanhangwagen gezet en ben weggereden. Normaal gesproken zet ik alles vast en controleer ik de lading. Ik ben vergeten één spanband vast te zetten, die hing los over de staanders heen. Ik zag dat de staanders waren gevallen op de fietser.

2. Het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer] , opgemaakt op 7 december 2019, voor zover inhoudende (p. 22 - 24):

Op 4 december 2019 verliet ik de Webster University in Leiden. Ik ben toen vanaf de Webster University linksaf gegaan de Boommarkt op, en reed op mijn fiets in de richting van de Aalmarkt. Toen ik ter hoogte van hotel Nieuw Minerva fietste, zag ik een auto mij tegemoet komen rijden.

Ik zag dat de auto mij, voor mij gezien, links wilde passeren. Ik zag toen dat er achterop de auto iets wiebelde. Doordat de auto toen op het schuine gedeelte van de weg kwam en de auto een dusdanige snelheid had, zag ik dat de wiebelende stellingen achterop de auto begonnen te wankelen. Toen de auto mij daadwerkelijk passeerde en ik dus naast de auto fietste zag ik dat de stellingen achterop de auto zodanig wankelde dat het begon om te vallen. Ik voelde dat de stellingen op mijn hoofd vielen.

3. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van [slachtoffer] , voor zover inhoudende (p. 67):

Uitwendig waargenomen letsel:

grote snijwond 15 cm bovenop het hoofd

verlamming beide benen

Dwarslaesie ter hoogte van cervicaal 7 met volledig krachtsverlies van beide benen en gevoelsstoornissen.

3.4.

Het oordeel van de rechtbank

Schuld in de zin van 6 Wegenverkeerswet 1994?

De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of sprake is van ‘schuld’ aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerwet 1994 (WVW), het aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.

De rechtbank stelt vast dat de verdachte de lading op zijn aanhangwagen niet deugdelijk heeft vastgezet. De gevolgen hiervan zijn ernstig, maar zoals reeds gesteld, kan daaruit niet zonder meer de schuld, als bedoeld in artikel 6 WVW, worden vastgesteld. De rechtbank acht deze onoplettendheid niet zodanig onbegrijpelijk en verwijtbaar dat deze fout kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde.

Gevaarzetting?

Het subsidiair ten laste gelegde is toegesneden op artikel 5 WVW, waarin strafbaar wordt gesteld het zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, dan wel het verkeer wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Het gaat daarbij niet om abstracte gevaarzetting of hinder, maar om concrete gevaarzetting of hinder. Bij de vraag of een bepaalde handeling kan worden aangemerkt als gevaarzettend gaat het om de handeling in concreto in het licht van alle omstandigheden van het geval.

De verdachte heeft de lading op de aanhangwagen niet deugdelijk vastgezet. Daardoor is gevaar op de weg ontstaan waarbij een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer letsel opgelopen, te weten een dwarslaesie. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

3.5.

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte het subsidiair ten laste gelegde bewezen, namelijk dat:

hij op 4 december 2019 te Leiden als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto met meerassige aanhangwagen), daarmee rijdende op de weg, de Boommarkt, als volgt heeft gehandeld:

hij, verdachte aldaar,

- heeft gereden terwijl een gedeelte van de lading op zijn aanhangwagen niet deugdelijk was bevestigd en gezekerd en vervolgens

- een fietser voorbij is gereden op het moment dat (een gedeelte van) de lading van de aanhangwagen viel, waardoor die fietser door de vallende lading werd geraakt, waardoor een ander te weten die fietser genaamd [slachtoffer] letsel heeft bekomen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.

4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

5 De strafbaarheid van de verdachte

6 De strafoplegging

7 De toepasselijke wetsartikelen

8 De beslissing