Rechtbank Den Haag, 20-04-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3599, 20/2732
Rechtbank Den Haag, 20-04-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3599, 20/2732
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 april 2022
- Datum publicatie
- 4 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2022:3599
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2024:1040, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- 20/2732
Inhoudsindicatie
Artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder over meer persoonsgegevens, waarop het inzageverzoek ziet, beschikt.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2732
(gemachtigde: mr. N. Baouch),
en
(gemachtigde: P.B.L. Willemsen).
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2019 (hierna: primair besluit) heeft verweerder een inzageverzoek van eiseres gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 4 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het besluit van 4 maart 2020 beroep ingesteld.
Op 18 juni 2020 heeft verweerder het besluit van 4 maart 2020 ingetrokken.
Op 15 december 2020 heeft verweerder eiseres nadere stukken toegezonden.
Bij besluit van 15 maart 2021 (hierna: bestreden besluit1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard.
Eiseres heeft nadere beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan eiseres alle persoonsgegevens waarop het inzageverzoek, als bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), ziet en waarover hij de beschikking heeft, heeft verstrekt.
2. Eiseres vindt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan haar alle
e-mails van de jeugdregisseur, die onder de reikwijdte van het inzageverzoek vallen, heeft verstrekt. Voor zover e-mails niet meer beschikbaar zijn in het systeem van verweerder, is er sprake van onzorgvuldig handelen, hetgeen niet voor het risico van eiseres dient te komen.
3. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht waarom hij geen andere e-mails van de betrokken jeugdregisseurs kan overleggen dan de e-mails die hij aan eiseres al heeft verstrekt. De jeugdregisseurs fungeren als een schakel tussen verschillende hulpinstanties en hebben geen eigen klantenbestand. Zij beantwoorden vragen via de mail. De e-mails komen op persoonlijke naam van een jeugdregisseur in zijn inbox binnen. De e-mails die de jeugdregisseur bewaart, plaatst hij in een gemeenschappelijke inbox in outlook die alleen voor jeugdregisseurs toegankelijk is. Als een jeugdregisseur de dienst verlaat, is zijn persoonlijke inbox niet meer benaderbaar. De betreffende jeugdregisseurs zijn niet meer bij verweerder werkzaam. Verweerder heeft bij collega’s jeugdregisseurs navraag gedaan, maar zij hebben in de gemeenschappelijke inbox geen andere e-mails, die onder het inzageverzoek vallen, gevonden dan de e-mails die aan eiseres al zijn verstrekt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Volgens de jurisprudentie2 van de hoogste bestuursrechter moet degene die stelt dat er meer persoonsgegevens moeten zijn, nadat het bestuursorgaan onderzoek naar die persoonsgegevens heeft gedaan en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn, aannemelijk maken dat er wel meer persoonsgegevens moeten zijn.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder over meer persoonsgegevens, waarop het inzageverzoek ziet, beschikt.
Verweerder heeft gesteld dat hij over de betreffende aangelegenheid alleen over
e-mails (in outlook) beschikt, en de rechtbank ziet in de stukken en in de door verweerder ter zitting gegeven toelichting geen reden om hieraan te twijfelen. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat in de bezwaarfase een nieuwe zoekslag naar de door eiseres gevraagde persoonsgegevens is gedaan. Gelet op de door verweerder ter zitting gegeven uitleg, komt de rechtbank de mededeling van verweerder, dat uit het verrichtte onderzoek is gebleken dat er niet meer e-mails van de jeugdregisseurs voorhanden zijn, niet ongeloofwaardig voor.
De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar stelling dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder daarin geen antwoord heeft gegeven op de door eiseres bij e-mail van 8 februari 2021 gestelde vragen. Eiseres heeft op deze
e-mail een antwoord van een jeugdregisseur ontvangen. Dat dit antwoord voor eiseres niet bevredigend is, neemt niet weg dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij er alles aan heeft gedaan om aan het inzageverzoek te voldoen.
Dat in de persoonlijke inbox van jeugdregisseurs, die nu niet meer bij verweerder werkzaam zijn, mogelijk persoonsgegevens van de kinderen van eiseres hebben gestaan, maakt het vorenstaande niet anders. Verweerder heeft aan het doel van artikel 15 van de AVG voldaan door eiseres op de hoogte te stellen van de bij hem over haar kinderen aanwezige persoonsgegevens en de verwerkingen van de persoonsgegevens. Hiermee is eiseres in staat gesteld om de juistheid van deze persoonsgegevens alsmede de rechtmatigheid van die verwerkingen te controleren en zo nodig verdere stappen op grond van de AVG of andere regelgeving te ondernemen.
6. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden tegen het bestreden besluit niet slagen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Het ingetrokken besluit van 4 maart 2020
7. Niet is gebleken dat eiseres een belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het ingetrokken besluit van 4 maart 2020. Van proceskosten in bezwaar is geen sprake. Voor zover het beroep is gericht tegen het besluit van 4 maart 2020, wordt het niet-ontvankelijk verklaard.
Proceskosten en griffierecht
8. In de omstandigheid dat verweerder het besluit van 4 maart 2020 hangende beroep heeft ingetrokken en vervolgens gedeeltelijk aan het bezwaar is tegemoetgekomen door aan eiseres meer stukken, dat onder de reikwijdte van het inzageverzoek vallen, te verstrekken, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres voor het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.
9. De rechtbank ziet in het onder 8 overwogene aanleiding op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 178,- door verweerder wordt vergoed.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 4 maart 2020 niet-
ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 15 maart 2021 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2022.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: