Home

Rechtbank Den Haag, 14-04-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11950, AWB 21/6554

Rechtbank Den Haag, 14-04-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11950, AWB 21/6554

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
14 april 2022
Datum publicatie
14 november 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:11950
Zaaknummer
AWB 21/6554

Inhoudsindicatie

vovo - procesbelang en spoedeisend belang ondanks nieuwe asielaanvraag - artikel 64 Vw - onvoldoende informatie om te beoordelen of bezwaar redelijke kans van slagen heeft - belangenafweging valt in voordeel verzoeker uit - vovo toegewezen

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 21/6554

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.A. Younge),

en

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

In het besluit van 9 november 2021 heeft verweerder het verzoek van verzoeker tot het verlenen van uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.

Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 april 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Daarnaast is als tolk S. Mahmoudzadeh verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.

Inleiding

2. Verzoeker heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Hij heeft eerder een asielaanvraag ingediend die is afgewezen. Nu heeft hij een verzoek ingediend tot uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 van de Vw vanwege zijn medische klachten. Verzoeker lijdt aan diabetes. Hij is hiervoor onder behandeling van een internist en hij ontvangt medicatie. Verzoeker stelt dat er vanwege zijn diabetes bij terugkeer naar Azerbeidzjan een medische noodsituatie wordt verwacht.

Standpunt verweerder

3. Verweerder heeft advies aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd. Op grond van dit advies stelt verweerder dat er bij het uitblijven van een medische behandeling voor de diabetes van verzoeker een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, maar dat de noodzakelijke medische behandeling in Azerbeidzjan aanwezig is in het Republic clinic Hospital. Dit betreft zorg door een huisarts en een internist, en de benodigde medicatie is ook beschikbaar. Verzoeker heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat deze zorg voor hem niet toegankelijk is. Verzoeker heeft een aantal artikelen overgelegd over de zorg voor diabetespatiënten in Azerbeidzjan, maar volgens verweerder zijn deze artikelen onvoldoende concreet om te kunnen onderbouwen dat de zorg voor hem niet toegankelijk is. Daarnaast blijkt uit deze artikelen niet dat verzoeker geen aanspraak kan maken op een zorgverzekering. Verder heeft verzoeker geen inzicht gegeven in de kosten van de voor hem noodzakelijke diabetesbehandeling en niet met stukken onderbouwd dat hij, eventueel met behulp van zijn familieleden, deze kosten niet kan dragen. De stelling van verzoeker dat hij bij terugkeer in Azerbeidzjan gevangen zal worden genomen is speculatief, en bovendien is niet gebleken dat hij als gevangene geen zorg zal ontvangen.

Procesbelang en spoedeisend belang

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker geen procesbelang heeft bij het indienen van deze voorlopige voorziening en dat er ook geen sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker wil met zijn verzoek bereiken dat hij niet wordt uitgezet en hem ook nog steeds opvang door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) wordt geboden en zijn medische behandeling wordt voortgezet. Op dit moment kan hij echter niet worden uitgezet. Verzoeker heeft immers recentelijk een herhaalde asielaanvraag ingediend, waardoor hij rechtmatig verblijf heeft.

5. Verzoeker betoogt dat er wel sprake is van procesbelang en een spoedeisend belang. Verzoeker heeft zijn herhaalde asielaanvraag alleen ingediend omdat hij anders zou worden uitgezet. Dienst Terugkeer & Vertrek stond immers aan zijn deur. Er liggen dus geen nieuwe feiten ten grondslag aan zijn aanvraag. Daarom moet hier volgens verzoeker niet vanuit worden gegaan. Daarnaast zou bij afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening het COA kunnen besluiten om verzoeker over te plaatsen naar een andere locatie. Dit heeft onmiddellijke gevolgen voor de medische situatie van verzoeker.

6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker procesbelang bij zijn verzoek heeft en dat er sprake is van een spoedeisend belang. In het bestreden besluit staat als rechtsgevolg van het besluit dat verzoeker geen verblijfsrecht meer heeft en dus niet in Nederland mag zijn. Ook staat er dat de rechtsgevolgen niet worden opgeschort als verzoeker in bezwaar gaat. Dat zijn dus de gevolgen van dit besluit. Op dit moment heeft verzoeker een herhaalde aanvraag ingediend en heeft hij op basis daarvan rechtmatig verblijf. Onduidelijk is echter hoe lang hij dit rechtmatig verblijf zal houden en of dit zal duren totdat verweerder een beslissing op bezwaar heeft genomen. Dit hangt af van de snelheid van beide procedures. Hoe snel beide procedures zullen gaan is op dit moment onduidelijk. Hierbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat verzoeker heeft aangegeven de herhaalde asielaanvraag alleen te hebben ingediend als noodkreet. Het is daardoor reëel dat de asielprocedure snel zal verlopen. Vanwege deze onzekerheid van de lengte van de procedures, afgezet tegen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, neemt de voorzieningenrechter aan dat er wel procesbelang is bij het verzoek. Ook is er hierdoor spoedeisend belang. Het is immers onzeker of en wanneer verweerder uitvoering zal gaan geven aan het besluit. Nu het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot het voorkomen van uitzetting en het antwoord op de vraag of en wanneer er uitzetting zal plaatsvinden onzeker is, is het spoedeisend belang ook een gegeven. Dat verzoeker op dit moment niet uitgezet kan worden maakt dat niet anders, omdat dit elk moment anders kan worden.

Inhoudelijke beoordeling

7. Verzoeker voert aan dat de benodigde zorg in Azerbeidzjan voor hem niet toegankelijk is. Hij kan deze zorg namelijk niet betalen. Zijn zorgverzekeraar vergoedt zijn kosten niet, omdat alleen behandelingen van diabetespatiënten met medische complicaties worden vergoed. Verzoeker is zelf onvoldoende financieel daadkrachtig om de kosten te kunnen dragen. De kosten van de benodigde behandelingen en medicatie zijn hoog, en hij heeft onvoldoende inkomen om dat te kunnen betalen. Ook zijn vrouw en andere familieleden verdienen hiervoor onvoldoende.

8. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Hierbij geldt dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet bindt.

9. Verweerder heeft in het bestreden besluit tegengeworpen dat verzoeker geen inzicht heeft gegeven in de kosten van zijn behandeling, en dat hij niet heeft onderbouwd dat hij de behandeling niet kan betalen. Verzoeker heeft vervolgens in bezwaar de volgende stukken overgelegd:

-

Een uitdraai van de website van het staatsagentschap voor verplichte ziekteverzekering, waarin informatie wordt gegeven over welke diabetesbehandelingen door de verzekering vergoed worden.

-

Een overzicht van de behandeling en medicatie die verzoeker nodig heeft, met de bijbehorende kosten. Deze kosten heeft verzoeker onderbouwd met stukken waaruit de prijs voor bepaalde medicatie of behandelingen blijkt.

-

Documenten waaruit blijkt wat het salaris van verzoeker en zijn vrouw in Azerbeidzjan was voordat zij naar Nederland kwamen.

-

Documenten waaruit het salaris van familieleden van verzoeker blijkt.

-

Twee online artikelen over het Republic clinic Hospital.

-

Een stuk over wat het minimumloon in Azerbeidzjan betreft.

10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zij de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft niet kan beantwoorden, omdat zij hiervoor onvoldoende informatie heeft. Verzoeker heeft met de stukken die hij in bezwaar heeft overgelegd op zijn minst een begin van bewijs geleverd dat de voor hem benodigde behandeling in Azerbeidzjan voor hem niet toegankelijk is. Hij heeft hierbij onder meer stukken overgelegd die verweerder volgens het bestreden besluit miste. Verweerder dient nu dan ook nader onderzoek te verrichten naar deze stukken en te beoordelen of deze voldoende aannemelijk maken dat de zorg gelet op onder meer de kosten hiervoor voor verzoeker niet toegankelijk is. Dit onderzoek heeft verweerder op dit moment nog niet verricht, waardoor het voor de voorzieningenrechter niet mogelijk is om hier een oordeel over te geven. Indien nodig moet verweerder ook het BMA nogmaals inschakelen, om te beoordelen welke medicatie precies nodig is om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen. De voorzieningenrechter overweegt verder nog dat niet evident is dat de zorgverzekering van verzoeker de noodzakelijke kosten vergoedt. Dit blijkt niet duidelijk uit de uitdraai van de website die verweerder na afloop van de zitting nog heeft overgelegd. Dit is dan ook iets wat verweerder in bezwaar verder dient te onderzoeken. De voorzieningenrechter volgt verweerder wel in het standpunt dat de stelling dat verzoeker in detentie terecht zal komen bij terugkeer niet aannemelijk is. Dit risico is in de asielprocedure ook niet aangenomen. Verweerder hoeft dan ook niet te onderzoeken of medische zorg voor gedetineerde beschikbaar, dan wel toegankelijk is.

Belangenafweging

11. Omdat de voorzieningenrechter niet kan beoordelen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, beslist de voorzieningenrechter op basis van een belangenafweging. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoeker om niet uitgezet te worden zodra dit mogelijk is en de behandeling van zijn bezwaar in Nederland te kunnen afwachten op dit moment zwaarder weegt dan het belang van verweerder om verzoeker uit te zetten op het moment dat die kans zich aandient. Hierbij acht de voorzieningenrechter mede de aard van de zaak van belang. Verzoeker heeft een ziekte waarbij hij zonder de juiste behandeling op korte termijn in een medische noodsituatie zal geraken. Vanwege dit risico is het des te meer van belang dat de zaak zorgvuldig beoordeeld wordt voordat er eventueel sprake is van uitzetting.

Conclusie

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op het bezwaar is beslist.

13. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,00.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

-

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;

-

verbiedt de uitzetting van verzoeker tot verweerder op het bezwaar heeft beslist;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: