Home

Rechtbank Den Haag, 28-04-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11891, NL22.5864

Rechtbank Den Haag, 28-04-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11891, NL22.5864

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
28 april 2022
Datum publicatie
11 november 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:11891
Zaaknummer
NL22.5864

Inhoudsindicatie

Dublin, Spanje, ondeugdelijke motivering van het bestreden besluit, interstatelijk vertrouwensbeginsel, vernietiging besluit, rechtsgevolgen blijven in stand, gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5864

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. H. Drenth), en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.5865, op 26 april 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een verzoek naar Spanje verstuurd om eiser over te nemen. Spanje heeft dit verzoek geaccepteerd.

Ondeugdelijke motivering

2. Eiser stelt allereerst dat verweerder het besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft eiser verschillende rapporten aangehaald, maar de inhoud van deze rapporten wordt volgens eiser niet (voldoende) gemotiveerd weerlegd. Verweerder verwijst ten aanzien van alle door eiser ingebrachte rapporten naar twee uitspraken waarvan de inhoud en vindplaats onbekend zijn. Ook is niet

  1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).

  2. Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.

gemotiveerd waarom de rapporten die eiser heeft aangehaald vergelijkbaar zijn met de rapporten die worden genoemd in deze uitspraken.

3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, door in reactie op de door eiser genoemde rapporten alleen te verwijzen naar twee niet gepubliceerde uitspraken en ook de inhoud van deze uitspraken niet kenbaar te maken. Het is op deze manier niet duidelijk op welke rapporten deze uitspraken precies ingaan en waarom de rapporten die worden besproken in deze uitspraken vergelijkbaar zijn met de rapporten die eiser heeft aangehaald. Omdat verweerder niet, dan wel onvoldoende is ingegaan op de door eiser aangehaalde rapporten, is de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.

4. De rechtbank ziet wel aanleiding om te onderzoeken of eiser door de handelswijze van verweerder in zijn belangen is geschaad en of er aanleiding is om de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

5. Eiser stelt dat verweerder ten aanzien van Spanje niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. In het bestreden besluit ontbreekt een motivering waarom er geen garanties zijn afgegeven door de Spaanse autoriteiten dat eiser bij terugkomst in Spanje daadwerkelijk opvang en effectieve toegang tot een advocaat als essentiële voorzieningen zal krijgen. Als eiser wordt overgedragen aan Spanje zal hij in een situatie van materiële deprivatie terechtkomen, zoals bedoeld in het arrest Jawo tegen Duitsland3, doordat hij deze voorzieningen niet zal krijgen. Dat deze voorzieningen er niet zijn, dan wel weinig toereikend zijn, volgt volgens eiser uit de aangehaalde rapporten van AIDA, EASO, USDOS, Human Rights Watch en Amnesty International. Daarbij komt dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat er sprake is geweest van een (voldoende kenbare) evenredige belangenafweging.

6. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet kan en dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser is daar niet in geslaagd.

7. Uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport blijkt dat er tekortkomingen zijn met betrekking tot de opvangfaciliteiten en dat het voor Dublinterugkeerders niet altijd mogelijk was om hier toegang toe te krijgen. Hoewel de rechtbank dit zorgelijk acht, wijst de rechtbank erop dat in het rapport ook staat vermeld dat het Spaanse Tribunal Superior de Justitia van 2019 heeft geoordeeld dat alle Dublinterugkeerders tot de opvang toegelaten moeten worden. Dit heeft geleid tot instructies van het Ministerie van Arbeid, Migratie en Sociale Zekerheid in januari 2019, dat Dublinclaimanten toegang tot de opvang moeten

3 Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.

krijgen. Hieruit blijkt dat de Spaanse autoriteiten actie ondernemen naar aanleiding van klachten met betrekking tot het uitsluiten van Dublinterugkeerders van opvang en voorzieningen en dat zij hier niet onverschillig tegenover staan. Hoewel uit het AIDA- rapport van maart 2021 blijkt dat Dublinterugkeerders nog steeds problemen kunnen ondervinden bij terugkeer, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat Dublinterugkeerders in het geheel geen toegang tot de opvang kunnen verkrijgen en dat er om die reden sprake zal zijn van een situatie van materiële deprivatie als eiser wordt overgedragen naar Spanje. Dit blijkt ook niet uit de overige rapporten die eiser heeft genoemd en evenmin blijkt daaruit dat de gesignaleerde problemen zodanig ernstig zijn dat sprake is van structurele tekortkomingen. Er bestond dan ook geen aanleiding voor verweerder om in dit geval individuele garanties te vragen. Verder is de Opvangrichtlijn ook van toepassing in Spanje en het is aan eiser om, als de Spaanse autoriteiten zich niet aan hun internationale verplichtingen zouden houden, daarover ter plekke te klagen. De beroepsgrond slaagt niet.

8. Het persoonlijk relaas van eiser biedt evenmin aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser eerder een asielverzoek heeft ingediend in Spanje, maar dat hij de beslissing daarover niet heeft afgewacht. Eiser wilde voorkomen dat hij terug naar Marokko zou worden gestuurd. Dat eiser, naar gesteld, eerder geen opvang en rechtsbijstand heeft gekregen in Spanje zou hier ook een gevolg van kunnen zijn. Bovendien kan en dient eiser bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van opvang en rechtsbijstand zich te beklagen bij de (hogere) autoriteiten van Spanje. Niet is gebleken dat de Spaanse autoriteiten eiser niet willen of kunnen helpen of dat klagen bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

9. Op basis van het voorgaande heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op basis van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die zo bijzonder of individueel zijn dat verweerder een uitzondering had moeten maken.

10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

11. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

bepaalt dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

28 april 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel