Home

Rechtbank Den Haag, 10-08-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8897, NL20.3040

Rechtbank Den Haag, 10-08-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8897, NL20.3040

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
10 augustus 2021
Datum publicatie
16 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:8897
Zaaknummer
NL20.3040

Inhoudsindicatie

Dublin Italië – interstatelijk vertrouwensbeginsel – arrest M.T. tegen Nederland – brief VWN van 4 mei 2021 – arrest Jawo – artikel 17 DVo – ongegrond

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.3040

V-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. M. Drenth),

en

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL20.3041, ter zitting behandeld op 5 maart 2020. De voorzieningenrechter heeft ter zitting bij mondelinge uitspraak de voorlopige voorziening getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op het beroep.

Op 9 juni 2021 heeft de rechtbank partijen gevraagd hun actuele standpunt kenbaar te maken. Ook is aangekondigd dat de rechtbank voornemens is een vervolgzitting in de beroepszaak achterwege te laten. Daarbij heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven om te laten weten of zij alsnog op een zitting willen worden gehoord.

Partijen hebben hierop gereageerd. Eiseres heeft te kennen gegeven dat zij op zitting wenst te worden gehoord.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021 in Breda. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1994 en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Op 21 november 2019 heeft zij een asielaanvraag in Nederland ingediend. Op [Geb. datum 2] 2020 is eiseres bevallen van een dochter, genaamd [Naam 2].

2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw.1 Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening2 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.

3. Op wat eiseres daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.

De rechtbank oordeelt als volgt.

4. Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van het interstatelijk

vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Italië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan. Eiseres is daarin niet geslaagd.

5. Op 15 april 2021 heeft het EHRM3 de beslissing in de zaak M.T. tegen Nederland4 bekendgemaakt. Op 18 mei 2021 is een gerectificeerde versie van deze beslissing verschenen, die dezelfde inhoudelijke strekking heeft. Uit deze beslissing volgt dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook waar het gaat om bijzonder kwetsbare asielzoekers. Gelet op de aanzienlijke verbeteringen in het opvangsysteem voor asielzoekers in Italië sinds oktober 2020, zowel wat betreft de toegang als de geboden voorzieningen, brengt een overdracht aan Italië geen reëel en voorzienbaar risico op een met een artikel 3 van het EVRM5 strijdige behandeling met zich.

6. De door eiseres overgelegde brief van Vluchtelingenwerk van 4 mei 2021 over de informatie van de ELENA-coördinator voor Italië leidt niet tot een andere conclusie. De daarin gestelde omstandigheden dat in Italië niet is voorzien in de reservering van opvangplaatsen voor Dublinterugkeerders en dat sprake is van wachttijd bij het toewijzen van opvangplekken, zijn onvoldoende om aan te nemen dat Dublinterugkeerders niet volgens de internationale vereisten worden opgevangen. Deze informatie blijkt ook uit eerder door het EHRM en door de Afdeling6 beoordeelde informatie, zoals het AIDA Country Report: Italy (update 2019), en is niet aangemerkt als een structureel gebrek.7 Hieruit blijkt dan ook niet dat eiseres geen opvang zal krijgen bij terugkeer naar Italië.

7. Ten aanzien van het beroep van eiseres op het arrest Jawo8 overweegt de rechtbank dat uit dit arrest volgt dat een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moet worden overschreden voordat wordt aangenomen dat er sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest9. Deze bijzonder hoge drempel is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt te voorzien in zijn meest elementaire behoeftes. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij na overdracht aan Italië in een dergelijke situatie zal belanden.

8. Verweerder heeft ook geen aanleiding hoeven te zien om de aanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Ten tijde van het bestreden besluit was de dochter van eiseres nog niet geboren, waardoor verweerder niet kan worden verweten dat hij hier in zijn besluit niet nader op is ingegaan. Verweerder heeft zich ter zitting alsnog gemotiveerd op het standpunt gesteld dat ook deze omstandigheid niet leidt tot de conclusie dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen. Het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, van 6 juli 202110 slaagt niet, omdat geen sprake is van een vergelijkbaar geval. In die zaak was sprake van een langer tijdsverloop, hadden de vreemdelingen de wijze waarop zij invulling hebben gegeven aan het verblijf in Nederland onderbouwd en ook het belang van hun kind – dat zich in een andere levensfase bevond dan het kind van eiseres - was onderbouwd met stukken. Van dergelijke omstandigheden is in het geval van eiseres geen sprake. Eiseres heeft verklaard dat zij nog niet veel aan de Nederlandse samenleving heeft kunnen deelnemen wegens de zorg voor haar kind en zij heeft ook geen stukken overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat overdracht naar Italië in strijd is met het belang van haar kind.

9. Tot slot hoeft verweerder, gelet op het eerdergenoemde arrest M.T. tegen Nederland, geen aanvullende individuele garanties te vragen aan de Italiaanse autoriteiten voor eiseres en haar kind.

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.