Home

Rechtbank Den Haag, 15-04-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:4434, SGR 19/8072

Rechtbank Den Haag, 15-04-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:4434, SGR 19/8072

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
15 april 2021
Datum publicatie
26 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:4434
Zaaknummer
SGR 19/8072

Inhoudsindicatie

Wmo 2015. Algemeen gebruikelijke voorziening. Niet gebleken dat aanvraag om een verhoogd toilet onterecht is afgewezen

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 19/8072

en

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een maatwerkvoorziening in de vorm van een verhoogd toilet ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.

Bij besluit van 15 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

Bij brief van 11 september 2020 heeft de rechtbank schriftelijk vragen gesteld aan verweerder, welke verweerder bij brief van 5 oktober 2020 heeft beantwoord. Eiseres heeft hierop bij brief van 21 oktober 2020 gereageerd.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 12 februari 2019 heeft eiseres een melding gedaan om op grond van de Wmo 2015 in aanmerking voor een verhoogd toilet. In dat kader heeft een huisbezoek plaatsgevonden.

2. Bij het primaire besluit, in bezwaar gehandhaafd, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat een verhoogd toilet een algemeen gebruikelijke voorziening is. Verhoogde toiletten zijn normaal in de handel verkrijgbaar en kunnen ook door mensen zonder beperkingen worden aangeschaft en gebruikt. Er zijn geen aanwijzingen dat een verhoogd toilet voor eiseres niet als een algemeen gebruikelijke voorzien zou mogen worden aangemerkt.

3. Eiseres voert allereerst aan dat zij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. Zij heeft de uitnodiging voor de hoorzitting in bezwaar niet ontvangen. Verweerder heeft in beroep gesteld er kennelijk abusievelijk vanuit te zijn gegaan dat eiseres niet gehoord wenste te worden, nadat het (mogelijk) niet is gelukt om telefonisch contact te krijgen met eiseres.

3.1.

De rechtbank is tegen voornoemde achtergrond van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren omdat de rechtbank aannemelijk acht dat eiseres daardoor niet is benadeeld. De beroepsprocedure biedt immers de mogelijkheid een standpunt mondeling op zitting te verwoorden. Eiseres heeft hiervan geen gebruik gemaakt door in te stemmen met een schriftelijke afhandeling van het beroep, waarna zij nog wel schriftelijk heeft kunnen reageren op een antwoord van verweerder op vragen van de rechtbank. Het gebrek leidt dus niet tot vernietiging van het bestreden besluit, maar de rechtbank ziet in dit gebrek wel aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

4. Eiseres voert verder aan dat verweerder te laat heeft beslist en zij verweerder hierop heeft moeten attenderen.

4.1.

Indien eiseres hiermee betoogt dat verweerder te laat op haar aanvraag of haar bezwaar heeft beslist, kon zij verweerder in gebreke stellen en zo nodig een procedure wegens het niet tijdig nemen van een besluit starten. In het besef dat eiseres zonder gemachtigde procedeert en in dat licht mogelijk minder thuis is van de mogelijkheden van wet- en regelgeving, is de rechtbank toch van oordeel dat het gegeven dat zij dit niet heeft gedaan voor haar rekening en risico komt. Voor zover eiseres met dit betoog verzoekt om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), overweegt de rechtbank dat vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiser tegen het primaire besluit op 14 juni 2019 tot de datum van deze uitspraak op 15 april 2021 nog geen twee jaar zijn verstreken. Alhoewel de rechtbank lang over deze beroepszaak heeft gedaan, betekent het feit dat desondanks nog geen twee jaren zijn verstreken, dat geen overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke en rechterlijke fase heeft plaatsgevonden, zodat van schending van artikel 6 van het EVRM geen sprake is.1

5. Eiseres voert ten slotte aan dat zij vanaf 2003 een bijstandsuitkering ontvangt en chronisch ziek is. De woning van eiseres is oud. Het toilet en de badkamer zijn kleine ruimtes zonder ventilatie. Het toilet is te laag en eiseres kan zich vanwege de krappe ruimte niet keren. Zij dient zijwaarts op het toilet te gaan zitten. Zij ervaart vanwege haar medische situatie al beperkingen bij haar stoelgang. Verweerder dient naar de medische kant te kijken en dit te beoordelen, niet de inkomsten.

5.1.

Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 verleent het college een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie voor zover de cliënt dit naar het oordeel van verweerder niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met behulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

Ingevolge artikel 1.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018 (de Verordening) wordt onder algemeen gebruikelijke middelen verstaan middelen die normaal in de handel verkrijgbaar zijn en ook door mensen zonder beperkingen kunnen worden aangeschaft en gebruikt of die niet aanzienlijk duurder zijn dan middelen met vergelijkbare functies. Onder gebruikelijke ondersteuning wordt verstaan ondersteuning die vanuit een andere (wettelijke) voorziening, het sociale netwerk, mantelzorg, een algemene voorziening, een algemeen gebruikelijk middel, zelfredzaamheid, eigen kracht, gebruikelijke hulp of die vanuit een welzijns- of vrijwilligersorganisatie wordt gegeven en leidt tot een verminderd beroep op de ondersteuning die vanuit de wet noodzakelijk is.

Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Verordening komt een cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet met gebruikelijke ondersteuning kan verminderen of wegnemen.

5.2.

Voor zover eiseres betoogt dat een verhoogd toilet voor haar noodzakelijk is, stelt de rechtbank vast dat verweerder dit niet betwist. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres vanwege haar lichamelijke beperkingen is aangewezen op het gebruik van een verhoogd toilet. De vraag die voorligt is of verweerder terecht heeft geweigerd de gevraagde voorziening aan eiseres te verstrekken omdat sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening. Dit betekent dat, anders dan eiseres stelt, geen medische beoordeling of weging van de omstandigheden van haar toiletvoorziening aan de rechtbank voorligt, maar puur de beoordeling of verweerder de regels juist heeft toegepast.

5.3.

De rechtbank stelt in dit verband voorop dat volgens rechtspraak van de CRvB verweerder niet gehouden is tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening wanneer het gebruik van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn een uitkomst bieden. Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als deze niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.2

5.4.

Eiseres heeft niet betwist dat een verhoogd toilet niet specifiek is bedoeld voor personen met een beperking, dat deze daadwerkelijk beschikbaar is en een passende bijdrage leveren. Voorts heeft zij niet onderbouwd betwist dat de kosten van een verhoogd toilet niet financieel kunnen worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. Voor zover haar betoog dat zij al sinds 2003 een bijstandstuitkering ontvangt en verweerder niet het inkomen dient te beoordelen als een zodanige betwisting kan worden opgevat, is dit onvoldoende. Daar komt bij dat verweerder bij zijn brief van 5 oktober 2020 nader heeft toegelicht dat verhoogde toiletten beschikbaar zijn vanaf € 76,50 en de goedkoopst compenserende voorziening, losse toiletverhogers, vanaf € 29,85 beschikbaar zijn. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres betoogt dan ook geen grond om tot het oordeel te komen dat verweerder de gevraagde voorziening onterecht heeft afgewezen.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

8. Ten overvloede wenst de rechtbank naar eiseres toe nog op te merken dat de rechtbank met voornoemd oordeel geen afbreuk wenst te doen aan haar medische situatie en, in dat verband, aan de als complex ervaren situatie van haar huidige woning. De rechtbank geeft verweerder in dit verband in overweging te bezien of – in lijn met hetgeen is voorgesteld in de rapportage van 3 juni 2019 (B8 van de stukken) - een nader gesprek met eiseres en haar huurder, indien nog noodzakelijk, tot mogelijke oplossingen zou kunnen leiden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel