Home

Rechtbank Den Haag, 02-11-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:16907, NL21.15770

Rechtbank Den Haag, 02-11-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:16907, NL21.15770

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
2 november 2021
Datum publicatie
22 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:16907
Zaaknummer
NL21.15770

Inhoudsindicatie

asiel, Nigeria, gebruik niet-registertolk, in belangen geschaad, rechtsgevolgen in stand gelaten, gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15770

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: H. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 12 november 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Oolmar-Bakah.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1990.

2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst, omdat hij vreest gedood te worden door onbekende personen. Dit naar aanleiding van een aanval op hem in oktober 2015 in zijn eigen woning en in april 2016 in een bedrijfswagen waarin hij zat.

Het bestreden besluit

3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:

1. Nationaliteit, identiteit en herkomst;

2. Overval woning in oktober 2015;

3. Incident auto op 28 april 2016;

4. Vrees gedood te zullen worden.

Verweerder acht de elementen 1 en 2 geloofwaardig en deze staan niet ter discussie. Elementen 3 en 4 worden niet geloofwaardig geacht. Verweerder overweegt hiertoe dat eiser zijn verklaringen over het incident met de auto niet met documenten heeft onderbouwd

en daarnaast tegenstrijdige en ongerijmde verklaringen hierover heeft afgelegd. Verweerder ziet niet in dat de tolk die werkzaam is geweest ten behoeve van het nader gehoor, ondanks dat het geen registertolk is, meerdere malen woorden onjuist heeft vertaald en dat dit heeft geleid tot misverstanden. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er iemand in zijn land van herkomst is die hem om het leven wil brengen en hij bij terugkeer gegronde vrees heeft voor vervolging. Gelet op het voorgaande blijkt niet dat eiser kan worden aangemerkt als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.

Het gebruik van een niet-registertolk

4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de niet-registertolk in het nadere gehoor meerdere malen woorden onjuist heeft vertaald. Daarnaast heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom er geen registertolk beschikbaar was.

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van de verplichting een beëdigde registertolk in te schakelen bij het horen van, in dit geval, eiser. Op grond van artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) dient verweerder gebruik te maken van beëdigde registertolken of vertalers. Het derde lid van dit artikel biedt de mogelijkheid dat er gebruik wordt gemaakt van een tolk die geen beëdigde registertolk is, indien vanwege de vereiste spoed een registertolk niet tijdig beschikbaar is óf er voor de bron-of doeltaal geen registertolk ingeschreven is. Indien deze situatie zich voordoet, dient verweerder dit met redenen omkleed schriftelijk vast te leggen.1 De rechtbank stelt vast dat uit het rapport aanmeldgehoor van eiser, welk verhoor plaatsvond op 16 november 2020, blijkt dat er geen registertolk aanwezig kon zijn, omdat er

geen registertolken niveau 1 en 2 in het Pidgin Engels (Nigeriaans) ingeschreven waren. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat om dezelfde reden geen registertolk aanwezig was tijdens het nadere gehoor op 24 september 2021. De stelling dat er geen relevante registertolk niveau 1 en 2 was ingeschreven, is door verweerder niet nader onderbouwd in het voornemen of het bestreden besluit. De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting geconstateerd dat ten tijde van het nader gehoor vier tolken op B2-niveau ingeschreven stonden die het Pidgin Engels (Nigeriaans) kunnen vertalen naar het Nederlands en vice versa.2 Ten tijde van het aanmeldgehoor waren dat er drie. Verweerder heeft dus ten onrechte het standpunt ingenomen dat er geen registertolken beschikbaar waren. Dit levert een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek op. De beroepsgrond slaagt.

6. De rechtbank beoordeelt vervolgens of eiser door deze gebreken in zijn belangen is geschaad, en of de door verweerder tegengeworpen tegenstrijdigheden in zijn verklaring het gevolg zijn van misverstanden in de vertalingen door de niet-registertolk.

Tegenstrijdige en ongerijmde verklaringen over het incident op 28 april 2016

7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser door het gebruik van een niet- registertolk niet in zijn belangen is geschaad. Verweerder werpt eiser tegen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over welke ruit van de bedrijfswagen tijdens dit incident zou zijn ingeslagen, de voorruit of het zijraam. Verweerder is uitgegaan van de voorruit, omdat dit zowel in het relaas als in de vragen van de hoor-ambtenaar als ook in de antwoorden van

1. Dit staat in artikel 28, vierde lid, van de Wbtv.

2 Dit heeft de rechtbank gecontroleerd via www.bureauwbtv.nl.

eiser wordt genoemd. De naderhand in de correcties en aanvullingen wordt aangegeven dat hier steeds de ruit van de zijdeur wordt bedoeld, volgt verweerder niet. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom dit het geval moet zijn. Pas in de zienswijze stelt eiser dat de tolk onjuist zou hebben vertaald, en ook dit volgt verweerder niet. Hetzelfde voert verweerder aan wat betreft eiser verklaring over het wegrennen en stilstaan van zijn aanvaller. Dit is tegenstrijdig

8. Eiser voert aan dat hij wel degelijk in zijn belangen is geschaad omdat verweerder ten onrechte de verklaringen van eiser over welke ruit van de bedrijfswagen is ingeslagen als tegenstrijdig heeft aangemerkt. Eiser heeft de onjuiste vertalingen tijdens het gehoor opgemerkt en gecorrigeerd en ook in de correcties en aanvullingen heeft hij dit nogmaals gedaan. Daarnaast maakt dit misverstand niet dat de stelling van eiser dat hij door de ingeslagen ruit gewond is geraakt aan zijn borst, minder geloofwaardig is. Verder heeft eiser niet tegenstrijdig verklaard over het wegrennen en stilstaan van de aanvaller, omdat het mogelijk is dat eiser eerst de aanvaller zag wegrennen en vervolgens stil zag staan. Ook dit heeft eiser tijdens het gehoor gecorrigeerd en nogmaals in de correcties en aanvullingen. Het lag dan op weg van verweerder om over de gestelde tegenstrijdigheden door te vragen om duidelijkheid hierover te verkrijgen.

9. Het standpunt van verweerder dat eiser door het gebruik van een niet-registertolk niet in zijn belangen is geschaad, is door eiser gemotiveerd betwist. Eiser heeft tijdens het nader gehoor, op het moment dat hij misverstanden omtrent de foutieve vertalingen bemerkte, direct aangegeven wat hij wel had gezegd. Ook heeft hij verwezen naar het feit dat hij, anders dan verweerder stelt, diverse correcties en aanvullingen op zijn gehoor heeft aangebracht. Dat deze misverstanden het gevolg kunnen zijn van een onjuiste vertaling, komt de rechtbank op voorhand niet onaannemelijk voor. Het betreft hier immers een misverstand tussen voorruit/voorraam en zijraam in de voordeur van de bestuurder alsook de vraag of er sprake was van wegrijden of wegrennen van de dader. De rechtbank merkt daarnaast op dat er in de correcties en aanvullingen op het nadere gehoor ook op andere punten correcties zijn aangebracht. Zo heeft de tolk het woord “poort” vertaald, terwijl eiser een “passage” bedoelde. Daarnaast heeft eiser aangegeven niet over een “scherp voorwerp” te hebben verklaard, maar enkel over een “wapen”. Eiser heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van misverstanden in de vertalingen tijdens het nadere gehoor. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Verweerder heeft namelijk de gestelde tegenstrijdigheden die zijn ontstaan door de door eiser genoemde misverstanden aan eiser tegengeworpen. De rechtbank constateert dat de misverstanden die zien op welke ruit is ingeslagen en of de dader zou zijn weggereden of weggerend, verweven zijn met de aan eiser tegengeworpen tegenstrijdigheden met betrekking tot het derde element.

10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser ongerijmd zijn en deze daarom aan eiser worden tegengeworpen. Ten aanzien van de ingeslagen ruit en de daardoor ondervonden letsel, acht de rechtbank van belang dat eiser de verkeerde vertaling gedurende het nadere gehoor heeft gecorrigeerd. De stelling van verweerder dat eiser dit ook eerder in het gehoor had kunnen doen, volgt de rechtbank niet. Eiser had namelijk niet eerder kunnen weten dat de vertaling onjuist was. Uit het gehoorrapport blijkt immers dat toen eiser door had dat er tijdens het vertalen een fout was opgetreden, hij dit heeft gecorrigeerd. Daarnaast wist eiser tot het voornemen niet dat de misverstanden aan hem zouden worden tegengeworpen, waardoor

eiser met zijn correcties, voor het uitbrengen van het voornemen, aannemelijk heeft gemaakt dat er misverstanden zijn ontstaan in de vertaling. Hiermee acht de rechtbank ook aannemelijk gemaakt dat eiser als gevolg van de ingeslagen ruit letsel heeft opgelopen aan zijn borst. Ten aanzien van de verklaringen over de dader die zou zijn weggereden of weggerend, heeft eiser tijdens het gehoor aangegeven dat hij de dader niet zag wegrijden, maar hem zag wegrennen en ook zag stilstaan met een voorwerp in zijn hand. Ook dit heeft eiser nogmaals gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen. Daarnaast merkt de rechtbank op dat verweerder niet aan eiser heeft gevraagd hoe het wegrennen van de dader zich verhoudt tot het stilstaan van de dader. Het lag op weg van verweerder om hierover door te vragen. Dit alles levert een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek op. De beroepsgrond slaagt.

11. De rechtbank beoordeelt vervolgens of de geconstateerde gebreken maken dat verweerder een nieuw besluit moet nemen. In dit kader is de beoordeling van het vierde element, de vrees gedood te zullen worden, van belang. Als verweerder dit element juist heeft beoordeeld, heeft eiser namelijk alsnog niet aannemelijk gemaakt dat hij beschouwd moet worden als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en bescherming behoeft.

Gegronde vrees bij terugkeer

12. Eiser voert verder aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser geen gegronde vrees heeft bij terugkeer naar het land van herkomst. Eiser heeft namelijk voor zijn leven te vrezen. Dit blijkt ook uit het Algemeen Ambtsbericht van Nigeria van maart 2021, waaruit volgt dat de politie inefficiënt te werk gaat door een gebrek aan capaciteit, wat leidt tot gebrekkige ordehandhaving en bescherming van de burgers tegen criminaliteit en geweld. Dit komt overeen met de verklaring van eiser dat hij geen hulp van de politie kon verwachten. Hiermee heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer geen bescherming krijgt en een gegronde vrees heeft op behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen voor één van de vervolgingsgronden van het Vluchtelingenverdrag dan wel dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser heeft verklaard het verband tussen de incidenten niet te weten en dat hij niet weet wie hem iets aan zou willen doen. Hiermee heeft eiser niet geconcretiseerd voor wie hij heeft te vrezen en dat hij het risico loopt op een ander incident bij terugkeer. De verklaring van eiser dat hij geen bescherming kan krijgen van de politie in Nigeria, maakt de conclusie niet anders, aangezien een gegronde vrees bij terugkeer niet aannemelijk wordt geacht. De beroepsgrond slaagt niet. Hierdoor heeft verweerder, ondanks de in deze beroepsprocedure geconstateerde gebreken in de besluitvorming, de aanvraag mogen afwijzen als ongegrond.

Teruggave verblijfskaart Italië

14. Tot slot heeft eiser de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder de bij zijn aanvraag ingenomen verblijfskaart van Italië aan hem dient terug te geven, zodat eiser na kan gaan of hij eventueel nog een verblijfsrecht heeft daar.

15. De rechter heeft ter zitting aangegeven geen oordeel te kunnen geven over het verzoek

van eiser. Zoals door verweerder ter zitting is gesteld, kan eiser hiervoor contact opnemen met de Vreemdelingenpolitie (AVIM), door wie het document is ingenomen.

Conclusie

16. Het beroep slaagt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op verweerders overwegingen ten aanzien van het derde element.

17. De rechtbank ziet echter aanleiding om, ondanks de geconstateerde gebreken onder rechtsoverwegingen 5 en 10, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten. Gelet op het hetgeen overwogen onder rechtsoverweging 12, heeft verweerder zich namelijk terecht op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een

verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer heeft te vrezen voor een vervolgingsgrond van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op ernstige schade.

18. Omdat het beroep gegrond is, zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van

€ 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de door verweerde gestelde tegenstrijdige en ongerijmde verklaringen ten aanzien van het derde element;

-

stelt datgene wat hierover in deze uitspraak is bepaald daarvoor in de plaats;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel