Home

Rechtbank Den Haag, 21-07-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7277, AWB - 19 _ 3366

Rechtbank Den Haag, 21-07-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7277, AWB - 19 _ 3366

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
21 juli 2020
Datum publicatie
5 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:7277
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3366

Inhoudsindicatie

Ziektewet-zaak. Klare taal.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 19/3366

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Uzumcu),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: M. Alsemgeest).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser per 18 september 2018 een Ziektewet-uitkering toe te kennen.

Bij besluit van 11 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn later aangevuld.

Verweerder heeft een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.

Het beroep is op 26 november 2019 door mr. N.E.M. de Coninck ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te schorsen, om verweerder in de gelegenheid te stellen de brief van de huisarts van eiser van 20 november 2019 aan zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) voor te leggen.

Verweerder heeft de reactie van de verzekeringsarts op de brief van de huisarts overgelegd.

De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, omdat partijen niet hebben aangegeven prijs te stellen op een zitting. Zij heeft het onderzoek gesloten.

Vervolgens heeft de rechtbank aangekondigd dat een andere rechter dan mr. De Coninck uitspraak gaat doen. Partijen hebben desgevraagd niet te kennen gegeven een zitting te verlangen.

Overwegingen

Feiten

1.1

De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft zich vanaf 2013 meerdere malen bij verweerder ziek gemeld. Hij heeft op 3 juni 2015 een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en er heeft een beoordeling plaatsgevonden. Bij besluit van 15 juli 2015 heeft verweerder geweigerd aan eiser per 14 september 2015 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser minder dan 35 % arbeidsongeschikt was.

1.2

In deze zaak gaat het om wat er daarna gebeurde. Meest recent heeft eiser zich op 18 september 2018 ziek gemeld vanwege toegenomen psychische klachten en lichamelijke klachten. Op dat moment ontving eiser een Werkloosheidswet-uitkering. De primaire verzekeringsarts is van mening dat sinds eiser zich ziek heeft gemeld, hij doorlopend geschikt was voor de maatgevende arbeid omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft daarom geweigerd eiser een Ziektewet-uitkering toe te kennen.

2. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt. De verzekeringsarts b&b heeft opnieuw onderzoek verricht. In dat onderzoek heeft hij gekeken naar de conclusies van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b vindt dat eiser de functies kan verrichten die zijn geselecteerd bij zijn WIA-beoordeling in 2015. Eiser is daarom geschikt voor ‘zijn arbeid’. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de beëindiging van de Ziektewet-uitkering is blijven bestaan. Eiser heeft daarna beroep ingesteld bij de rechtbank.

Het standpunt van eiser

3. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert aan dat ten onrechte geen informatie bij zijn behandelaars is opgevraagd. Ook vindt hij dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn toegenomen lichamelijke en psychische klachten. Hij is op het persoonlijke en sociaal functioneren veel sterker beperkt dan door verweerder wordt aangenomen. Met dee beperkingen is geen rekening gehouden. Anders dan verweerder stelt heeft eiser die toegenomen psychische klachten als gevolg van de zorgen rondom zijn destijds zieke vrouw al in september 2018 met de huisarts besproken. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser een journaal van de huisarts overgelegd.

Het geschil

4. In beroep gaat het vooral om de vraag of de medische situatie van eiser en dat wat hij wel en niet kan op 18 september 2018 juist is ingeschat.

Beoordeling door de rechtbank

5.1

In artikel 19, eerste lid, van de ZW staat dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van zijn arbeid. Normaal wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld: de laatste voor de ziekmelding verrichte arbeid.

5.2

In deze zaak is dat anders. Eiser heeft eerder de maximumtermijn ziekengeld ontvangen, maar is blijvend ongeschikt voor zijn oude arbeid en heeft ook geen andere arbeid verricht. Daarom geldt als ‘zijn arbeid’: ‘gangbare arbeid’, zoals dat is uitgewerkt bij de beoordeling van het recht van eiser op een WIA-uitkering.1

5.3

Eisers WIA-beoordeling uit 2015 staat hier niet ter discussie en de uitkomsten daarvan worden hier als uitgangspunt genomen. Het resultaat van die beoordeling was dat een aantal functies voor eiser geschikt was. Hier geldt dat als de medische situatie van eiser het toelaat dat hij één van die functies kan uitoefenen, er geen sprake is van de situatie dat hij ‘niet geschikt’ is om ‘zijn arbeid’ te verrichten, zoals bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW. Hij heeft dan geen recht op een Ziektewet-uitkering.

6. Verweerder heeft de medische situatie van eiser beoordeeld aan de hand van de rapporten van de verzekeringsartsen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is echter aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.

Voldoen de rapporten aan de drie voorwaarden?

7.1.1

De rechtbank vindt dat de medische rapporten zorgvuldig, zonder tegenstrijdigheid en begrijpelijk zijn. Een arts in opleiding heeft het dossier en de probleemverkenning bestudeerd en heeft onderzoek gedaan naar de klachten van eiser. Deze arts heeft van dit onderzoek een rapport opgemaakt. Zijn bevindingen zijn getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Daarnaast heeft verzekeringsarts b&b ook het dossier bestudeerd, eiser op de hoorzitting gezien en daarna onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts na schorsing van het onderzoek ter zitting een reactie gegeven op de door eiser overgelegde verklaring van zijn huisarts. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b verder eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dit betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.

7.1.2

Eiser voert aan dat de verzekeringsarts b&b geen inlichtingen heeft ingewonnen bij zijn artsen, terwijl dat volgens hem wel had gemoeten. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts b&b zich op het standpunt heeft gesteld dat hij voldoende informatie had om tot een goed oordeel te komen. Daarbij komt dat een verzekeringsarts in beginsel mag afgaan op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend artsen ligt voor de hand in twee gevallen: 1) wanneer al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een groot effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden van een betrokkene, of 2) indien een betrokkene stelt dat een behandelend arts een onderbouwd ander standpunt heeft over de beperkingen.2 Geen van deze situaties is hier aan de hand. De verzekeringsarts was daarom niet verplicht informatie bij de artsen van eiser op te vragen.

Is de medische beoordeling juist?

7.2.1

De rechtbank vindt dat de medische beoordeling juist is uitgevoerd en dat de klachten van eiseres goed zijn ingeschat. De verzekeringsarts b&b heeft uitgelegd waarom hij het eens is met de primaire artsen. Hij is van mening dat de door eiser geclaimde toename van klachten en beperkingen niet volgt uit de medische informatie. Er zijn aanwijzingen voor een licht afgenomen belastbaarheid. Maar aanknopingspunten dat het anders is dan bij de eerdere WIA-beoordeling zijn er niet: nieuwe relevante diagnoses ontbreken, er is geen sprake van wezenlijk andere behandelingen en het onderzoek laat feitelijk geen afwijkingen zien, aldus de verzekeringsarts. Hij stelt zich verder op het standpunt dat voldoende rekening is gehouden met de lichte toename van rugklachten. Het is niet aannemelijk dat sprake is van een ernstige toename van psychische klachten in september 2018. Uit een eerder overgelegd huisartsenjournaal volgt dat eiser in november 2018 is verwezen naar PsyQ, dat bij een spreekuurcontact in september 2018 wel melding is gemaakt van stressklachten, maar dat dit niet leidden tot een behandeling of interventie. Ook blijkt dat eiser in oktober 2018 bij de huisarts is geweest en dat toen geen melding is gemaakt van de stressklachten. De verzekeringsarts vindt dat geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen dan in 2015. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts b&b. Zoals hiervoor onder 6. is gezegd, had eiser met andere medische informatie aannemelijk moeten maken dat de beoordeling van die klachten onjuist is. Dat heeft hij niet gedaan.

7.2.2

Tot slot wil de rechtbank nog opmerken dat zij niet in twijfel trekt dat eiser beperkingen heeft. Ook de verzekeringsartsen gaan hiervan uit. Maar dat hij beperkingen heeft, betekent niet automatisch dat hij helemaal niet meer kan werken. De rechtbank begrijpt dat het lastig is voor eiser om te horen dat hij dat toch kan. Maar zijn ervaringen zijn onvoldoende voor de rechtbank om te zeggen dat de verzekeringsartsen de medische situatie niet goed hebben ingeschat. Daar is meer medische informatie voor nodig. De rechtbank heeft hiervoor uitgelegd waarom zij van oordeel is dat de door eiser verstrekte medische informatie niet voldoende is om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen.

Conclusie

8. De conclusie is dat de rechtbank van oordeel is dat eiser per 18 september 2018 in staat is om zijn eigen arbeid te verrichten, namelijk één van de functies die zijn geselecteerd bij zijn WIA-beoordeling in 2015. Verweerder heeft daarom terecht besloten eiser geen Ziektewet-uitkering toe te kennen.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2020 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.D. David, griffier.

Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel