Home

Rechtbank Den Haag, 06-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12137, NL19.22601

Rechtbank Den Haag, 06-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12137, NL19.22601

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
6 november 2019
Datum publicatie
13 december 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:12137
Zaaknummer
NL19.22601

Inhoudsindicatie

Dublin Italie. Nieuw besluit, 6:19 Awb. Medische problemen, geen kwetsbaar persoon.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL19.22601

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),

en

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Bij brief van 26 september 2019 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat het bestreden besluit zal worden ingetrokken en dat er opnieuw op de aanvraag zal worden beslist.

Verweerder heeft vervolgens op 8 oktober 2019 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit II), daarbij is eisers asielaanvraag ook niet in behandeling genomen. Het beroep richt zich op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb1 mede tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.22602, plaatsgevonden op 23 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Libische nationaliteit te bezitten. Eiser heeft op 24 maart 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend.

2. Uit onderzoek in Eurodac blijkt dat eiser eerder in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft bij Italië een verzoek om overname gedaan en de Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek aanvaard2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser bij besluit van 24 september 2019 niet in behandeling genomen3, omdat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Het beroep gericht tegen bestreden besluit I

3. De rechtbank stelt vast dat verweerder bestreden besluit I heeft ingetrokken omdat eisers zienswijze dit besluit heeft gekruist, waardoor verweerder niet in is gegaan op wat daarin is aangevoerd. Verweerder heeft bestreden besluit I vervangen door bestreden besluit II, hierbij is de zienswijze wel betrokken.

4. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit I, is niet ingetrokken. Omdat dat besluit is vervangen door bestreden besluit II, heeft eiser geen procesbelang meer bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen dat besluit. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. Verweerder heeft zich ter zitting wel bereid verklaard om proceskosten te vergoeden. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 15.

Het beroep gericht tegen bestreden besluit II

5. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Op 26 september 2019 heeft verweerder reeds aangegeven dat bestreden besluit I ingetrokken zou worden en de rechtbank heeft onder 3 vastgesteld dat bestreden besluit II dient ter vervanging van dat besluit. Dat dit abusievelijk niet expliciet in het dictum van bestreden besluit II is vermeld, zoals door verweerder bij brief van 15 oktober 2019 ook is opgemerkt, kan daar niet aan af doen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stelling dat er in dit geval geen toepassing gegeven kan worden aan artikel 6:19 van de Awb. Bovendien is gesteld noch gebleken dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen bestreden besluit II.

6. Eiser heeft in het gehandhaafde en op 21 oktober 2019 nader aangevulde beroep het volgende aangevoerd. Hij stelt dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en wijst daarbij op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem4. Eiser stelt verder dat hij als kwetsbaar persoon in de zin van het arrest Tarakhel5 moet worden aangemerkt omdat hij lijdt aan hemofilie. Hij wijst op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Rotterdam6 en ’s-Hertogenbosch7, en stelt dat het bestreden besluit moet worden vernietigd nu verweerder in zijn geval niet om individuele garanties heeft verzocht. Tot slot stelt eiser dat Duitsland en Frankrijk de facto de Dublinverordening hebben opgeheven door onverplicht een groot aantal asielzoekers over te nemen van Italië. Hij stelt dat Nederland op grond van het Europees solidariteitsbeginsel gehouden is dit voorbeeld te volgen.

7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van

Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om

aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan en dat in Italië sprake is van aan het

systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die

ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser daar een reëel

risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM8 en artikel 4 van het Handvest9.

8. De Afdeling10 heeft in de uitspraak van 19 december 201811 geoordeeld dat, hoewel

de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde

tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten

aanzien van Italië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In

recente uitspraken van 12 juni 201912, 27 juni 201913 en 22 augustus 201914 heeft de

Afdeling dit oordeel bevestigd. De informatie waar eiser in zijn zienswijze op heeft gewezen schetst geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de informatie waarop de Afdeling zich in de eerder genoemde uitspraken heeft gebaseerd. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de opvangvoorzieningen in Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

9. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser heeft nooit een verzoek om internationale bescherming in Italië ingediend en kan dit dan ook niet onderbouwen met eigen ervaringen. Zijn beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, kan daarom evenmin slagen, nu het daarin ging om een vreemdeling die de opvang zonder toestemming van de Italiaanse autoriteiten had verlaten en daardoor mogelijk geen recht meer had op opvang. Die situatie is niet vergelijkbaar met die van eiser. Verweerder mag er op grond van het claimakkoord bovendien van uitgaan dat Italië eisers asielaanvraag zal behandelen volgens de geldende Europese richtlijnen15. Indien eiser meent dat de Italiaanse autoriteiten in strijd handelen met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien, dient hij hierover te klagen bij de desbetreffende autoriteiten.

10. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van

aanvullende garanties, in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen

krijgen waardoor een uitzondering gemaakt zou moeten worden op het interstatelijk

vertrouwensbeginsel zoals voortvloeit uit het arrest Tarakhel. Uit de medische stukken die hij ter onderbouwing van zijn medische problematiek (hemofilie) heeft overgelegd, blijkt niet dat hij onder specialistische behandeling staat of deze behoeft. Als uitgangspunt geldt dat Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht de medische klachten van eiser goed te kunnen behandelen. Zoals verweerder ter zitting nogmaals heeft benadrukt, kan er op grond van artikel 32 van de Dublinverordening bovendien een uitwisseling van medische gegevens plaatsvinden tussen Nederland en Italië indien eiser daarvoor toestemming geeft, zodat de Italiaanse autoriteiten voor de overdracht over zijn bijzondere medische behoeften worden geïnformeerd. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in het geval van eiser, anders dan voor de vreemdelingen in het arrest Tarakhel en in de door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Rotterdam en ’s-Hertogenbosch, geen aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig zijn.

11. De omstandigheid dat Frankrijk en Duitsland asielzoekers overnemen van Italië maakt niet dat de Dublinverordening buiten werking wordt gesteld, zoals door eiser wel is betoogd. Eiser is van mening dat Nederland dit voorbeeld moet volgen uit solidariteit, maar op geen enkele wijze is Nederland gehouden om dit te doen.

12. In hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.

13. Het beroep is ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Proceskosten bestreden besluit I

15. Eiser heeft aanspraak op vergoeding van zijn proceskosten, zoals reeds onder overweging 4 werd vermeld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;

 verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;

 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.024 (duizendvierentwintig euro) te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier.

Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.