Home

Rechtbank Den Haag, 14-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12133, NL19.22847

Rechtbank Den Haag, 14-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12133, NL19.22847

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
14 november 2019
Datum publicatie
15 november 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:12133
Zaaknummer
NL19.22847

Inhoudsindicatie

Gegrond beroep niet tijdig in asielzaak. Geven de ontwikkelingen aanleiding om de vaste rechtspraak van deze rechtbank en zittingsplaats over het handelen bij niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken, zoals vastgesteld bij uitspraak van 2 april 2019, te herzien? De rechtbank overweegt dat de situatie niet wezenlijk is veranderd, waardoor nog altijd sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Meer druk op verweerder zetten om snel te beslissen, schiet naar het oordeel van de rechtbank zijn doel voorbij. De rechtbank houdt daarom vast aan het treffen van de voorziening dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een start te maken met de algemene asielprocedure door het houden van een eerste gehoor. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de eerder gekozen voorziening aan te vullen. Dit om te voorkomen dat de vreemdeling bij een overgang naar de verlengde asielprocedure weer opnieuw een beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag moet indienen. De rechtbank draagt verweerder daarom bijkomend op om, wanneer het hem niet lukt om binnen de algemene asielprocedure op de aanvraag van eiser te beslissen en de aanvraag daarom overgaat naar de verlengde asielprocedure, alsnog binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag te nemen. Ook als het eerste gehoor niet binnen de termijn van acht weken plaatsvindt, eindigt deze aanvullende termijn zestien weken na de uitspraak. Zestien weken is dus de maximale beslistermijn als de vreemdeling naar de verlengde asielprocedure overgaat. De rechtbank bepaalt verder, in afwijking van het landelijk beleid, het maximum van de te verbeuren dwangsom op € 7.500. De rechtbank verlaagt dit maximum om zo de termijn dat een dwangsom wordt verbeurd te verkorten. Hiermee komt de rechtbank tegemoet aan het belang van eiser om, wanneer verweerder aan de uitspraak geen gevolg geeft, de zaak zonder nieuwe feiten en omstandigheden opnieuw aan de rechter voor te kunnen leggen.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL19.22847

(gemachtigde: mr. R.M. Tjong Kim Sang),

en

(gemachtigde: mr. G.J. Douma).

Procesverloop Op 26 september 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn op 29 december 2018 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2019. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Deze zaak wordt meervoudig behandeld omdat er inmiddels meer dan zes maanden zijn verstreken nadat deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 2 april 2019 haar vaste rechtspraak over het handelen bij niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken heeft geformuleerd.1 Ook wordt er landelijk op dit punt verschillend geoordeeld. Daarom acht de rechtbank het aangewezen om haar vaste rechtspraak nader te bezien.

2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over beroep gelijkgesteld met een besluit, zodat daartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.

3. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser, de ingebrekestelling geldig is en verweerder niet alsnog binnen twee weken na die ingebrekestelling een besluit heeft genomen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.

Het beroep is daarom gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Op grond van het derde lid van dit artikel kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

5. Met het oog op artikel 8:55d van de Awb biedt de rechtbank verweerder na indiening van een beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit de gelegenheid om aan te geven binnen welke termijn hij een besluit op de aanvraag kan nemen. Deze gelegenheid heeft verweerder gekregen.

6. Verweerder heeft in reactie hierop meegedeeld dat hij niet in staat is om toezeggingen te doen over de termijn waarbinnen hij een besluit op de aanvraag kan nemen. Door de hoger dan verwachte instroom en de diverse samenstelling van de asielpopulatie zijn de voorraden in 2018 opgelopen. Dit heeft geresulteerd in achterstanden. Door het werven van extra personeel verwacht verweerder deze achterstanden in de loop van 2019 terug te brengen. Verweerder verzoekt daarom om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb hem op te dragen om binnen een termijn van acht weken na de uitspraak een start te maken met de asielprocedure door het houden van een eerste gehoor.

7. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij de eerder vermelde uitspraak van 2 april 2019 geoordeeld dat de onder 6 vermelde omstandigheden een bijzonder geval opleveren in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.

8. De rechtbank is van oordeel dat er nog steeds sprake is van een bijzonder geval. Daarvoor is het volgende van belang.

Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de instroom nog altijd hoog is. Ook is de samenstelling van de instroom gewijzigd, waardoor verweerder geconfronteerd wordt met meer complexe zaken. Verweerder heeft in april een eerste groep nieuwe medewerkers aangenomen en in september een tweede groep. Deze medewerkers moeten worden ingewerkt. De capaciteit die daarvoor nodig is, gaat ten koste van het aantal zaken dat kan worden behandeld. De verwachting is dat in de loop van 2020 op de huidige termijnen wordt ingelopen en dat pas in 2021 weer aan de beslistermijn kan worden voldaan. Tot slot heeft verweerder aangegeven dat de behandeling van zaken waarin de rechtbank een termijn heeft opgelegd naar voren worden gehaald. Verweerder stelt de planning voor de algemene asielprocedure in overleg met de ketenpartners zes weken vooraf in concept en vier weken vooraf definitief vast. Hierdoor lukt het verweerder in de regel wel om een termijn van acht weken voor het houden van het eerste gehoor te halen. In zaken waarin de rechtbank twee weken voor het nemen van een besluit oplegt, staat op voorhand vast dat dit niet gehaald wordt. Deze zaken krijgen niet méér voorrang dan de zaken waarin acht weken voor het eerste gehoor wordt opgelegd. In alle gevallen speelt mee dat verweerder vanwege de dwangsom zo snel mogelijk wil beslissen.

9. Omdat nog steeds sprake is van een bijzonder geval bestaat nog altijd aanleiding om artikel 8:55d, derde lid, van de Awb toe te passen.

De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om af te wijken van de in de eerdergenoemde uitspraak van 2 april 2019 in overweging 13 weergegeven voorziening om verweerder op te dragen binnen acht weken na de uitspraak een start te maken met de algemene asielprocedure door het houden van een eerste gehoor. De situatie is namelijk niet wezenlijk veranderd sinds de uitspraak van 2 april 2019. Meer druk op verweerder zetten om snel te beslissen, schiet naar het oordeel van de rechtbank zijn doel voorbij. Kortere termijnen worden sowieso niet gehaald en zullen dus niet tot snellere besluitvorming leiden. Daarbij ziet de rechtbank, met name gelet op de hoeveelheid nieuwe medewerkers die door verweerder zijn aangetrokken, geen reden om te twijfelen aan de inzet van verweerder om de achterstanden op een zorgvuldige wijze weg te werken.

10. Bij het treffen van de voorziening om verweerder op te dragen binnen acht weken na de uitspraak een start te maken met de algemene asielprocedure door het houden van een eerste gehoor, is ervan uitgegaan dat het geven van een termijn voor het nemen van een besluit niet noodzakelijk is. Als een vreemdeling in de algemene asielprocedure is opgenomen gelden immers korte wettelijke termijnen zodat de vreemdeling, als hij eenmaal zijn eerste gehoor heeft gehad, snel een beslissing op zijn aanvraag zal krijgen.

Dat is echter anders als de vreemdeling overgaat naar de verlengde asielprocedure. Om te voorkomen dat eiser bij een overgang naar de verlengde asielprocedure weer opnieuw een beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag moet indienen, bestaat daarom aanleiding om de eerder gekozen voorziening aan te vullen. De rechtbank draagt verweerder daarom bijkomend op om, wanneer het hem niet lukt om binnen de algemene asielprocedure op de aanvraag van eiser te beslissen en de aanvraag daarom overgaat naar de verlengde asielprocedure, alsnog binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag te nemen. Ook als het eerste gehoor niet binnen de termijn van acht weken plaatsvindt, eindigt deze aanvullende termijn zestien weken na de uitspraak. Zestien weken is dus de maximale beslistermijn als de vreemdeling naar de verlengde asielprocedure overgaat.

Op deze manier blijft er ook in die situatie voldoende druk op verweerder om de aanvraag voortvarend te behandelen, zonder dat de zorgvuldigheid van het onderzoek wordt doorkruist.

11. In de onderhavige procedure is nog geen eerste gehoor ingepland. De rechtbank draagt verweerder daarom op om het eerste gehoor van eiser in de algemene asielprocedure uiterlijk op 9 januari 2020 te laten plaatsvinden en als de aanvraag van eiser overgaat naar de verlengde asielprocedure binnen acht weken na dit eerste gehoor een beslissing op de aanvraag te nemen en in ieder geval binnen zestien weken na datum van deze uitspraak.

12. De rechtbank bepaalt verder dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om aan de termijnen van deze uitspraak te voldoen. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid, zoals is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 100 voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijnen worden overschreden.

In afwijking van het landelijk beleid van een maximum van € 15.000 wordt het maximum bepaald op € 7.500. De rechtbank verlaagt dit maximum om de termijn dat een dwangsom wordt verbeurd te verkorten. Als de dwangsom nog niet volledig is verbeurd, is het voor een vreemdeling immers lastig een nieuw beroep niet tijdig zonder nieuwe feiten en omstandigheden, gehonoreerd te zien, zo volgt uit rechtspraak van deze rechtbank en zittingsplaats in bijvoorbeeld een uitspraak van 25 oktober 2019.2 Dat betekent dat de vreemdeling, als aan de termijnen niet wordt voldaan en bij een maximum van € 15.000, nog 150 dagen moet wachten voordat alle dwangsommen zijn verbeurd. Deze termijn acht de rechtbank te lang en daarom verkort de rechtbank deze termijn tot 75 dagen. Hiermee komt de rechtbank tegemoet aan het belang van eiser om, wanneer verweerder aan de uitspraak geen gevolg geeft, de zaak zonder nieuwe feiten en omstandigheden opnieuw aan de rechter voor te kunnen leggen.

De maximale dwangsom van € 7.500 geldt voor de onder 9 en 10 bedoelde termijnen gezamenlijk. Dat betekent dat als de dwangsom begint te lopen doordat verweerder de eerste termijn van acht weken overschrijdt, deze doorloopt tot op het moment dat het eerste gehoor plaatsvindt. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder een besluit neemt, dan wel tot het maximum van € 7.500 is bereikt.

13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1/2).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;

-

draagt verweerder op om uiterlijk op 9 januari 2020 eiser te horen in de algemene asielprocedure;

-

draagt verweerder op om, als de aanvraag van eiser overgaat naar de verlengde asielprocedure, binnen acht weken na het eerste gehoor op de aanvraag te beslissen en in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;

-

bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 7.500;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. W.P.C.G. Derksen en mr. H.J. Klein Egelink, leden, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.

Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 14 november 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.