Home

Rechtbank Den Haag, 27-09-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12162, NL18.16543

Rechtbank Den Haag, 27-09-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12162, NL18.16543

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
27 september 2018
Datum publicatie
18 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:12162
Zaaknummer
NL18.16543

Inhoudsindicatie

Verzoek om een voorlopige voorziening. Opvolgende asielaanvraag. Beroep op Hof van Justitie-arrest Gnandi. Verzoek niet-ontvankelijk voor zover invrijheidstelling wordt gevraagd. Verzoek toegewezen voor zover schorsende werking wordt gevraagd. Proceskosten.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL18.16543

(gemachtigde: mr. J.M. Langenberg),

en

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om met spoed op het verzoek te beslissen.

Verweerder heeft op verzoek van de voorzieningenrechter schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt. Verzoeker heeft daarop schriftelijk gereageerd.

De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak te doen zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] en bezit de Kameroense nationaliteit. Hij heeft hier te lande een opvolgende aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 vanwege het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen.

3. Verzoeker heeft op 11 september 2018 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten. De behandeling van dit beroep en verzoek zijn ter gezamenlijke behandeling gepland op de zitting van donderdag 4 oktober 2018.

4. Verzoeker is vervolgens op 20 september 2018 in bewaring gesteld. Op diezelfde datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om met spoed op het verzoek te beslissen en te bepalen dat hij de behandeling van het beroep in vrijheid in Nederland mag afwachten. Daarbij wijst hij erop dat uit het arrest van het Europese Hof van Justitie van 19 juni 2018 inzake Gnandi tegen België (zaaknummer C-181/16, http://curia.europa.eu) volgt dat aan het instellen van beroep tegen een afwijzende asielbeschikking van rechtswege schorsende werking dient te worden toegekend.

5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek er niet toe kan strekken dat verzoeker in vrijheid wordt gesteld, nu verzoekers inbewaringstelling geen gevolg is van het besluit waartegen hij opkomt in het beroep waarop het verzoek ziet. Dat beroep ziet namelijk slechts op de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Verder betwist verweerder dat uit het door verzoeker genoemde arrest volgt dat aan het beroep schorsende werking dient te worden toegekend, omdat het niet gaat om een eerste asielaanvraag. Daarbij heeft verweerder gewezen op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5 juli 2018 (zaaknummer C-269/18) en op rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 juli 2018 (ECLI:NL:RBNNE:2018:3028).

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.

6. De voorzieningenrechter is allereerst met verweerder van oordeel dat het verzoek er niet toe kan strekken dat verzoeker in vrijheid wordt gesteld. Het beroep waarop het verzoek ziet, heeft immers betrekking op de niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers asielaanvraag en niet op diens inbewaringstelling die bij afzonderlijk besluit is opgelegd. Het verzoek is in zoverre niet-ontvankelijk wegens gebrek aan materiële connexiteit.

7. Het verzoek strekt er verder toe te bepalen dat verzoeker de behandeling van zijn beroep in Nederland mag afwachten. Daarbij heeft verzoeker het Gnandi-arrest aangehaald, waarin kort weergegeven is geoordeeld dat het beroep tegen een terugkeerbesluit schorsende werking moet hebben om aan derdelanders de verzekering te geven dat recht wordt gedaan aan het beginsel van non-refoulement en het recht op een effectief rechtsmiddel.

8. In verzoekers geval is geen sprake van een beroep tegen een terugkeerbesluit, maar een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een opvolgende asielaanvraag. Dit besluit heeft echter tot gevolg dat een eerder terugkeerbesluit herleeft. Als daarbij niet wordt voorzien in schorsende werking, zou dat kunnen leiden tot uitvoering van het terugkeerbesluit en daarmee tot verwijdering van eiser. Dat verhoudt zich niet tot het bepaalde in het Gnandi-arrest. Om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt. Zoals in het Gnandi-arrest is bepaald, heeft dit tot gevolg dat verzoeker de rechten moet kunnen genieten die voortvloeien uit de Richtlijn 2003/9/EG (Opvangrichtlijn) totdat op het beroep is beslist. De voorzieningenrechter komt niet toe aan de door verzoeker opgeworpen vraag of over de uitleg van het Gnandi-arrest prejudiciële vragen dienen te worden gesteld.

9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 501,– (bestaande uit één punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 501,– en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

-

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verzoeker de behandeling van zijn beroep met zaaknummer NL18.16542 in Nederland mag afwachten onder gebruikmaking van de rechten die voortvloeien uit de Opvangrichtlijn;

-

verklaart het verzoek voor het overige niet-ontvankelijk;

-

veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ten bedrage van € 501,– (vijfhonderdenéén euro).

Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.

Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.