Home

Rechtbank Den Haag, 29-07-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10620, ams 15/13744

Rechtbank Den Haag, 29-07-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10620, ams 15/13744

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
29 juli 2016
Datum publicatie
5 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:10620
Formele relaties
Zaaknummer
ams 15/13744

Inhoudsindicatie

Uit de tekst van de aanpassingen aan de wet- en regelgeving en de toelichting daarop blijkt niet dat verweerder het voornemen heeft gehad om artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn in artikel 29 van de Vw 2000 te implementeren. Hoewel artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn wel in de transponeringstabel is genoemd bij artikel 3.13, tweede lid van het Vb 2000, maakt dat nog niet dat de wetgever ook echt de bedoeling heeft gehad om deze bepaling te implementeren. Zelfs als er vanuit zou moeten worden gegaan dat deze bepaling in artikel 3.13 van het Vb 2000 zou zijn geïmplementeerd, dan heeft dit nog niet tot gevolg dat daarmee de mogelijkheden voor gezinshereniging op grond van nareis (asiel) zijn uitgebreid.

Uitspraak

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 15/13744

V-nr: [volgnummer]

uitspraak van 29 juli 2016 van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

geboren op [geboortedatum] 1953, van Syrische nationaliteit, eiseres

(gemachtigde mr. H.M.A.E. van Ooijen),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. R.A.B van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2015 heeft verweerder de aanvraag van [betrokkene] (referente) van 3 december 2014 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “gezinshereniging in het kader van nareis” ten behoeve van eiseres afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 juni 2015 ongegrond verklaard.

Op 15 juli 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Bij beslissing van 10 november 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer ter verdere behandeling. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door mr. P.J. Schüller, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig referente, de drie hier te lande verblijvende zoons van eiseres en S. El Sayed, tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.

Eiseres, geboren in 1953, heeft bij haar aanvraag gesteld dat zij alleen is achtergebleven in Syrië, nadat haar dochter (referente) en haar andere kinderen gevlucht zijn uit Syrië. Haar echtgenoot is overleden; zij heeft geen steun van familieleden en zij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Syrië. Omdat zij altijd in gezinsverband heeft geleefd, eerst met haar echtgenoot en gezin en later bij haar zoon, redt zij het niet alleen, mede omdat haar gezondheidstoestand zorgelijk is.

1.2

Referente is bij besluit van 6 oktober 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, geldig vanaf 17 juli 2014. De aanvraag van eiseres ziet op de verkrijging van een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van (thans) artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000. Een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 kan worden verleend aan de in dit artikel genoemde gezinsleden van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is verleend. Het betreft in de eerste plaats de echtgenoot of echtgenote en minderjarige kinderen (kerngezin). Daarnaast onder omstandigheden de partner en/of meerderjarige kinderen en tenslotte de ouders van een alleenstaande minderjarige vreemdeling.

2. Niet is in geschil dat eiseres niet voldoet aan één van de in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 gehanteerde definities van gezinslid, aangezien referente ten tijde van de aanvraag meerderjarig was. Wel zijn partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of eiseres voor toelating in aanmerking komt op grond van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de Richtlijn), dan wel op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Verder is tussen partijen in geschil of de hoorplicht is geschonden.

Ten aanzien van het beroep op de Richtlijn

3.1

Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de Richtlijn ook op haar situatie van toepassing is. Verweerder heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om de facultatieve bepalingen van artikel 4, tweede lid, en artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn te implementeren in artikel 3.13, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Dat blijkt ook uit het Besluit tot wijziging van het Vb 2000 van 29 september 2004 (Staatsblad 2004, 496) waarbij de Richtlijn is geïmplementeerd. Blijkens de toelichting en de transponeringstabel bij dit Wijzigingsbesluit is de gezinshereniging van vluchtelingen geïmplementeerd in artikel 29 van de Vw 2000. Dat betekent volgens eiseres dat haar aanvraag in de nareisprocedure thuishoort en niet in de reguliere gezinsherenigingsprocedure.

3.2.

De rechtbank overweegt dat de Richtlijn voor bepaalde categorieën gezinsleden bepaalt dat de lidstaten toegang en verblijf moeten toestaan indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze categorieën staan genoemd in artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn. Het betreft onder meer de echtgenoot en minderjarige kinderen van de gezinshereniger. In artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn is onder meer de mogelijkheid opgenomen voor lidstaten om bij wet of bij besluit ook aan bloedverwanten van de eerste graad in de opgaande lijn (ouders) toestemming tot toegang en verblijf te verlenen, indien zij in het land van herkomst de nodige gezinssteun ontberen. In artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn, welk artikel is opgenomen onder hoofdstuk V (Gezinshereniging van vluchtelingen), is opgenomen dat lidstaten ook de gezinshereniging van niet in artikel 4 genoemde gezinsleden kunnen toestaan indien deze ten laste komen van de vluchteling. Zowel artikel 4, tweede lid als artikel 10, tweede lid van de Richtlijn zijn blijkens de redactie ervan en het gebruik van het woord “kunnen” facultatief.

3.3

De vraag is dan of de wetgever artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn heeft geïmplementeerd. Aangezien het een facultatieve bepaling betreft en niet een dwingendrechtelijke norm, kan eiseres zich immers slechts op deze bepaling beroepen als deze bepaling daadwerkelijk is geïmplementeerd. Anders dan door eiseres is betoogd is de rechtbank van oordeel dat artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn niet in de Nederlandse wet- en regelgeving is geïmplementeerd. Hoewel artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn wel in de transponeringstabel is genoemd bij artikel 3.13, tweede lid van het Vb 2000, maakt dat nog niet dat de wetgever ook echt de bedoeling heeft gehad om deze bepaling te implementeren op de wijze die eiseres voorstaat. Bepalend voor de vraag of verweerder deze bepaling heeft geïmplementeerd is de tekst van de aanpassingen aan de wet- en regelgeving en de toelichting daarop. Daaruit blijkt niet dat verweerder het voornemen had om artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn in artikel 29 van de Vw 2000 te implementeren. De tekst van artikel 29 van de Vw 2000 is immers bij de implementatie van de Richtlijn niet aangepast. Ook kan niet uit de toelichting op de implementatie van de Richtlijn worden opgemaakt dat verweerder artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn op deze wijze heeft willen implementeren. Zoals ook door verweerder in het verweerschrift is opgemerkt, moet het ervoor worden gehouden dat de wetgever met de opname van artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn in de transponeringstabel heeft willen uitdrukken dat de mogelijkheid bestaat om eventueel op een later moment tot implementatie van de facultatieve begunstigden van de Richtlijn over te gaan. Voor een eventuele toekomstige uitbreiding is reeds voorzien in een ‘kapstokbepaling’ in de regelgeving, zijnde artikel 3.13, tweede lid, van het Vb 2000. Een en ander betekent niet dat van die uitbreidingsmogelijkheid al gebruik is gemaakt. De Richtlijn is dan ook niet van toepassing op de onderhavige aanvraag van eiseres. Dat betekent dat ook haar beroep op artikel 17 van de Richtlijn, waarin onder meer is opgenomen dat bij een afwijzing van een verzoek om toelating een belangenafweging dient plaats te vinden, niet slaagt.

3.4.

Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat, zelfs al zou eiseres moeten worden gevolgd in haar standpunt dat – gelet op de opname in de transponeringstabel – artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn is geïmplementeerd in artikel 3.13 van het Vb 2000, dit haar niet kan baten. Dit zou namelijk nog steeds niet tot gevolg hebben dat daarmee de mogelijkheden voor gezinshereniging op grond van nareis (asiel) zijn uitgebreid. Als al uit zou moten worden gegaan van implementatie van artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn in artikel 3.13 van het Vb 2000, dan impliceert dat dat eiseres in de systematiek van de Vw 2000 een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zal moeten aanvragen. In het kader van de huidige aanvraag, te weten een mvv-aanvraag op grond van het nareisbeleid teneinde hier te lande een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verkrijgen, kan het beroep van eiseres op de Richtlijn dus sowieso geen rol spelen.

3.5

Eiseres heeft in dit kader nog aangevoerd dat een verwijzing naar de reguliere gezinsherenigingsprocedure strijdig is met het Unierecht, omdat daarmee geen effectief rechtsmiddel wordt geboden om gezinshereniging op een zorgvuldige, snelle en coulante manier te realiseren. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Eiseres staan verschillende mogelijkheden ter beschikking om gezinshereniging met referente te bewerkstelligen. Zij kan verzoeken om een mvv met als doel gezinshereniging op grond van het reguliere nationale beleid of met als doel verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM. In ieder geval zal verweerder in het kader van een aanvraag op die laatste grond moeten beoordelen of artikel 8 van het EVRM noopt tot toelating en, zo ja, desnoods vrijstelling moeten verlenen van bijvoorbeeld de middelen- en de inburgeringsvereisten. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat deze weg als illusoir moet worden bestempeld, doch is van oordeel dat hiermee voor eiseres een effectief rechtsmiddel openstaat.

Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest

4.1

Eiseres heeft verder een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM. Dit beroep faalt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3711) moet, gelet op de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw 2000, de reikwijdte van (thans) artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 beperkt worden opgevat in die zin dat deze bepaling geen ruimte biedt voor een verdere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dan de afweging die daarin reeds besloten ligt. Aangezien eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv nareis, is een verdere toets aan artikel 8 van het EVRM dus niet aan de orde.

4.2

De door eiseres aangehaalde arresten van 10 juli 2014 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Mugenzi (52701/09) en Muzinga (2260/10) tegen Frankrijk doen de rechtbank hierover niet anders oordelen. Uit deze jurisprudentie volgt dat de eenheid van het gezin een fundamenteel recht voor vluchtelingen is en dat gezinshereniging een essentieel element vormt voor vluchtelingen om hun leven weer op te pakken. Verweerder heeft in zijn verweerschrift evenwel met recht opgemerkt dat de Franse procedure - waarover deze zaken gaan - niet te vergelijken is met de Nederlandse. Naar het oordeel van de rechtbank vereist de eerbiediging van het gezinsleven niet dat verweerder gehouden is zijn afwegingen in één integrale toets te verrichten.

5. Ook het beroep op artikel 7 van het Handvest faalt. Gelet op artikel 51, eerste lid, van het Handvest, is het Handvest gericht tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Nu eiseres niet onder het toepassingsbereik van de Richtlijn valt, en geen concrete feiten of omstandigheden heeft vermeld waaruit kan worden afgeleid dat haar situatie anderszins aanknopingspunten heeft met het recht van de Unie, valt deze zaak niet binnen de materiële werkingssfeer van het Handvest.

6. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat ten onrechte van het horen is afgezien. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en om die reden van het horen kunnen afzien.

7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J van den Bergh, voorzitter, en mrs. M. de Rooij en D. Bode, rechters, in aanwezigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2016.

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Conc.: LFF

D: B

VK

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.