Home

Rechtbank Den Haag, 20-09-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:12023, SGR 13-6874

Rechtbank Den Haag, 20-09-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:12023, SGR 13-6874

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
20 september 2013
Datum publicatie
20 september 2013
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2013:12023
Zaaknummer
SGR 13-6874

Inhoudsindicatie

Omgevingsvergunning voor het kappen van 196 bomen aan de Laan van Meerdervoort in Den Haag, voornamelijk ten behoeve van het aanleggen van 206 parkeerplaatsen in de middenberm om de parkeerdruk in de Vruchtenbuurt te verminderen.

B & W hebben 209 parkeerplaatsen aan de zeezijde (Bloemenbuurtzijde) van de Laan buiten beschouwing gelaten met het argument dat die bestemd zijn voor de Bloemenbuurt.

Ter zitting is gebleken dat deze 209 parkeerplaatsen tot het betaald-parkerengebied van de Vruchtenbuurt behoren en dat bewoners van de Bloemenbuurt geen vergunningen voor deze parkeerplaatsen krijgen.

Verweerder heeft niet kunnen onderbouwen dat of wanneer deze plaatsen toch voor de Bloemenbuurt beschikbaar zullen komen. Daarmee is de noodzaak voor de aanleg van de parkeerplaatsen in de middenberm van de Laan onvoldoende aangetoond.

Voorlopige voorziening dat de bomen in de middenberm niet mogen worden gekapt. De bomen die zullen worden gekapt voor het aanleggen van nieuwe fietsstroken vallen buiten de voorlopige voorziening.

Als verweerder bij de beslissing op bezwaar de noodxaak voor de aanleg van parkeerplaatsen in de middenberm wel concreet weet te maken, kan in redelijkheid worden besloten tot het kappen van bomen daarvoor, omdat er een volledige herplantplicht is opgelegd, grotendeels ook weer in de Laan van Meerdervoort.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 13/6874

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

een vijfenzeventigtal verzoekers, handelend onder de naam actiecomité ‘Laat de Laan de Laan’, te Den Haag, verzoekers,

(gemachtigde: mr. A.P. van Delden),

tegen

het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr.dr. O.J.D.M.L. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2013 heeft verweerder besloten de door de gemeente Den Haag gevraagde omgevingsvergunning voor het kappen van 99 iepen, 43 populieren, 40 sierkersen, 6 hazelaars, 1 es, 1 peer, 1 amberboom, 3 meidoorns, 1 esdoorn, 1 meelbes en het verplanten van 33 iepen te verlenen en een herplantplicht op te leggen van 196 nader te bepalen boomsoorten volgens de bijbehorende herinrichtingsplannen.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 7 augustus 2013 bezwaar gemaakt.

Bij brief van 21 augustus 2013 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift overgelegd.

Het verzoek is op 10 september 2013 ter zitting behandeld. Een aantal verzoekers is verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, vergezeld van de heer P. van den Boogert, woordvoerder van het actiecomité. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van de heer R. van de Zwan, senior opdrachtgever van de Dienst Stadbeheer, de heer D. Labots, beleidsmedewerker Verkeer en de heer R. Baaijens, senior projectleider.

Zowel de gemachtigde van verzoekers als die van verweerder heeft pleitaantekeningen ingediend.

Overwegingen

1.

De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.

2.

De raad van de gemeente Den Haag heeft op 20 december 2012 ingestemd met de herinrichting van de Laan van Meerdervoort tussen het Azaleaplein en de Thorbeckelaan conform het door het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college van B&W) opgestelde voorontwerp. De herinrichting omvat een drietal maatregelen.

3.

De eerste maatregel van de herinrichting bestaat uit het vervangen van een deel van de riolering. De riolering aan de zeezijde wordt aan de binnenzijde voorzien van een nieuwe beschermlaag en alle huisaansluitingen worden vervangen.

4.

De tweede maatregel van de herinrichting bestaat uit het aanleggen van vrijliggende fietspaden tussen het Azaleaplein en de Thorbeckelaan. Met de aanleg van vrijliggende fietspaden wordt het betreffende deel van de Laan van Meerdervoort zodanig ingericht dat een veilige en overzichtelijke verkeerssituatie ontstaat. Om de vrijliggende fietspaden te kunnen aanleggen, dienen een aantal thans op het trottoir gelegen bomen geveld te worden.

5.1.

De derde maatregel van de herinrichting voor voormeld deel van de Laan van Meerdervoort is de aanleg van 206 extra parkeerplaatsen langs de middenberm. Deze maatregel acht verweerder noodzakelijk om de parkeerdruk in de Vruchtenbuurt te verminderen.

5.2.

Bij het berekenen van de parkeerdruk heeft verweerder het aantal bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer in de Vruchtenbuurt geregistreerde auto’s, vermeerderd met 10% aan leaseauto’s, vergeleken met het aantal legale parkeerplaatsen in de Vruchtenbuurt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat voormeld percentage van 10% aan leaseauto’s is gebaseerd op landelijke gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze vergelijking levert een parkeerdruk in 2011 in de Vruchtenbuurt op van 110%. Een parkeerdruk van boven de 100% betekent dat auto’s illegaal worden gestald.

5.3.

Daarnaast heeft verweerder op 15 en 27 november 2012 parkeertellingen gedaan waarbij de bezettingsgraad van de parkeerplaatsen in de Vruchtenbuurt respectievelijk tussen 19.00 uur en 21.00 uur en om 03.00 uur is gemeten. Verweerder heeft ervoor gekozen een avond- en nachttelling te verrichten omdat die in de regel het meest realistische beeld van de vraag naar parkeerplaatsen door bewoners geven, omdat de meeste mensen dan thuis zijn. Deze parkeertellingen laten eveneens een parkeerdruk van 110% zien.

5.4.

Bij de berekening van het aantal officiële parkeerplaatsen in de Vruchtenbuurt worden 209 parkeerplaatsen aan de zeezijde van de Laan van Meerdervoort door verweerder buiten beschouwing gelaten, met de motivering dat deze bedoeld zijn voor bewoners van de aan de Vruchtenbuurt grenzende Bloemenbuurt.

5.5.

Om de parkeerdruk te verlagen tot het in het beleid van de gemeente Den Haag vastgestelde maximum van 90%, heeft verweerder berekend dat er in de Vruchtenbuurt 551 parkeerplaatsen bij dienen te komen. Dit aantal is door verweerder naar beneden bijgesteld tot 500, omdat de parkeercapaciteit aan de Mient – ongeveer 50 vrije parkeerplaatsen – ook beschikbaar komt voor de Vruchtenbuurt. Het tekort van de resterende 500 parkeerplaatsen in de Vruchtenbuurt wordt opgelost door 206 parkeerplaatsen langs de middenberm van de Laan van Meerdervoort te realiseren en door 285 parkeerplaatsen toe te voegen elders in de Vruchtenbuurt.

5.6.

Ter zitting is gebleken dat verweerder in oktober 2012 een regeling van betaald parkeren heeft ingevoerd in de Vruchtenbuurt, waarbij bewoners van het vergunninggebied een bewonersparkeervergunning kunnen aanvragen. Ter zitting heeft verweerder de mededeling van de kant van verzoekers bevestigd dat de 209 parkeerplaatsen die zich aan de zeezijde van de Laan van Meerdervoort bevinden voorlopig tot het parkeergebied van de Vruchtenbuurt worden gerekend en dat bewoners van de Bloemenbuurt voor die parkeerplekken thans geen vergunning kunnen krijgen.

5.7.

Voor het aanleggen van de hiervoor genoemde 206 parkeerplaatsen langs de middenberm van de Laan van Meerdervoort dient het merendeel van de bomen in die middenberm te worden gekapt. Hierdoor komen de thans bestaande bomenrijen in de middenberm te vervallen.

6.1.

Op het deel van de Laan van Meerdervoort waar de herinrichting betrekking op heeft, zijn de bomen thans in drie rijen geplant, te weten 2 rijen in de middenberm en één rij op het trottoir aan de zeezijde, met uitzondering van het deel tussen de Thorbeckelaan en de Appelstraat. Op laatstgenoemd deel van de Laan van Meerdervoort staan de bomen op het trottoir aan de landzijde. In het herinrichtingsplan wordt de opzet iets gewijzigd in die zin dat de bomen in vier rijen geplant worden. Langs de middenberm komt zowel aan de zee- als aan de landzijde een parkeerstrook met om de drie parkeerplaatsen een boom. Aan de huizenzijde (zowel aan de zee- als aan de landzijde) komt een parkeerstrook, welke is gelegen tussen het te realiseren vrijliggende fietspad en de rijbaan, met eveneens om de drie parkeerplaatsen een boom.

6.2.

Ter terechtzitting heeft verweerder erkend dat de 196 aan de Laan van Meerdervoort te vellen bomen deel uitmaken van een bomenrij die op basis van het gemeentelijke beleidsplan voor het Haagse Groen 2005-2015 ‘Groen kleurt de stad’ tot de Stedelijke Groene Hoofdstructuur (hierna: SGH) behoort.

6.3.

Met het verlenen van de omgevingsvergunning voor het kappen van de 196 bomen is aan de gemeente tevens een 100% herplantplicht opgelegd. Uit de stukken blijkt dat het merendeel van de bomen wordt heraangeplant aan de Laan van Meerdervoort. Het gaat daarbij om bomen met een kleinere stamomtrek dan de huidige bomen. Vanwege de te realiseren herinrichting staan de bomen bovendien verder uit elkaar. De overige bomen worden elders in de Vruchtenbuurt herplant.

7.

Verzoekers bestrijden de noodzaak van de aanleg van 206 parkeerplaatsen in de middenberm van de Laan van Meerdervoort, zodat er volgens hen ook geen noodzaak tot het kappen van bomen in die middenberm bestaat. Bij afweging van de belangen dient volgens hen het belang van het behoud van de bomen te prevaleren boven het belang van het aanleggen van parkeerplaatsen, omdat in gemeentelijk beleid een beschermende status aan de boomstructuur op de Laan van Meerdervoort is gegeven. Verzoekers verwijzen in dit verband naar de beleidsnotitie voor het Haagse Groen 2005-2015 ‘Groen kleurt de stad’ en de beleidsnota ‘Stedelijke ecologische verbindingszones in Den Haag 2008-2018’. Verzoekers stellen voorts dat de verstrekte omgevingsvergunning in strijd is met het vigerende bestemmingsplan ‘Vruchten- en Heestenbuurt’ en met de Flora- en faunawet. Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat het hen vooral te doen is om het behoud van de bomenrij in het midden van de Laan van Meerdervoort.

8.

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

9.

Het onderhavige verzoekschrift is door een vijfenzeventigtal verzoekers ingediend. Hun namen en adressen staan vermeld op bijlage 2 van het door hun gemachtigde bij verweerder tegen het bestreden besluit ingediende bezwaarschrift. Deze verzoekers hebben zich verenigd in het actiecomité ‘Laat de Laan de Laan’ (verder: het Comité).

9.1.

Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van verzoekers verklaard dat dit comité geen rechtspersoonlijkheid bezit. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten om het Comité aan te merken als een informele vereniging in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het Comité dan ook niet als rechtspersoon en daarom niet als partij worden aangemerkt. De voorzieningenrechter ziet voorshands geen reden om eraan te twijfelen dat de in dat Comité verenigde verzoekers, die allen woonachtig zijn aan de Laan van Meerdervoort, rechtstreeks zicht hebben op één of meerdere te vellen bomen. De voorzieningenrechter merkt hen dan ook ieder voor zich als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb aan. Ter terechtzitting heeft verweerder te kennen gegeven niet aan de belanghebbendheid van verzoekers te twijfelen.

9.2.

Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van verzoekers bevestigd dat het verzoek niet mede namens de Bomenstichting is ingediend. De Bomenstichting, die wel bezwaar heeft aangetekend tegen het bestreden besluit, is dan ook geen partij in de onderhavige procedure.

10.

De aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen dient te worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 2:87 en 2:88 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (hierna: APV). Dit volgt uit het bepaalde in de artikelen 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

11.1.

Ingevolge artikel 2:87, eerste lid, van de APV, is het verboden een houtopstand zonder vergunning of, indien de houtopstand is vermeld op de lijst van monumentale bomen zonder ontheffing, van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen.

11.2.

Ingevolge artikel 2:88, eerste lid, van de APV kan het bevoegd gezag de vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:

-

natuur-, educatieve en milieuwaarden;

-

belevings- en gebruikswaarden.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de aanvrager van een vergunning erop gewezen dat hij dient te voldoen aan de verplichtingen van het vigerende bestemmingsplan en de regelgeving gericht op natuurbescherming.

12.

De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 2:88 van de APV geen toetsing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning om bomen te kappen aan het vigerende bestemmingsplan voorschrijft. Weliswaar dient de aanvrager op grond van het tweede lid van dit artikel gewezen te worden op de verplichtingen die uit het geldende bestemmingsplan voortvloeien, maar dat betekent niet dat daaraan ook getoetst dient te worden.

12.1

De voorzieningenrechter merkt voorts op dat niet is gebleken van andere vergunningplichtige activiteiten in de zin van artikel 2.1 of 2.2 Wabo die bij het verlenen van de onderhavige omgevingsvergunning hadden moeten worden meegenomen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het gebruik van het middengedeelte van de Laan van Meerdervoort in overeenstemming is met de op grond van het vigerende bestemmingsplan “Vruchten- en Heesterbuurt” geldende bestemming ‘verkeersdoeleinden’ en de daaraan verbonden planregels (artikel 14). Hoewel uit de toelichting bij het vigerende bestemmingsplan en het raadsbesluit tot vaststelling ervan afgeleid zou kunnen worden dat het de bedoeling was de middenberm de bestemming ‘Groen’ te geven, leidt dat niet tot een ander oordeel. Volgens vaste jurisprudentie komt aan de toelichting bij een bestemmingsplan geen bindende betekenis toe. Verbindend zijn de digitale verbeelding (plankaart) en de planregels.

12.2.

Het vigerende bestemmingsplan kent bovendien geen aanlegvergunningstelsel. Voor zover al sprake zou zijn van andere vergunningplichtige activiteiten is de voorzieningenrechter niet gebleken dat sprake is van activiteiten die onlosmakelijk verbonden zijn met het (doen) vellen van houtopstand in de zin van artikel 2.7 Wabo. Zelfs al zou sprake zijn van onlosmakelijk verbonden vergunningplichtige activiteiten, dan biedt artikel 2.5 van de Wabo de mogelijkheid om de daartoe benodigde omgevingsvergunning gefaseerd aan te vragen.

13.

De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat in artikel 2:88 van de APV niet naar de Flora- en faunawet wordt verwezen. De vraag of het vellen van de bomen in overeenstemming is met die wet valt derhalve buiten de grenzen van dit geding.

14.

Tussen partijen is niet in geschil dat de te vellen bomen belevings- en gebruikswaarden hebben als bedoeld in artikel 2:88, eerste lid, van de APV. Deze waarden zijn betrokken bij de belangenafweging die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben de bomen daarnaast ook natuur- en milieuwaarden, nu de bomenrijen op de Laan van Meerdervoort deel uitmaken van de SGH, zoals hierboven is vastgesteld. In de beleidsnota ‘Stedelijke Ecologische Verbindingszones in Den Haag 2008-2018’ wordt nader toegelicht dat de natuurwaarde van bomenrijen hoog is en bijdragen aan de groenbeleving in de woon- en leefomgeving. De omstandigheid dat de middenberm van de Laan van Meerdervoort in het vigerende bestemmingsplan niet de bestemming ‘Groen’ heeft gekregen, doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het voorgaande niet af.

15.

Met betrekking tot de gemaakte belangenafweging heeft verweerder naar voren gebracht dat hij het belang van het behoud van de 196 bomen heeft afgewogen tegen het belang van het aanleggen van veilige vrijliggende fietsenpaden en het realiseren van extra parkeerplaatsen aan de middenberm van de Laan van Meerdervoort teneinde de parkeerdruk te verlagen tot de vastgestelde 90%. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat er niet meer bomen worden gekapt dan nodig is, en dat er 33 bomen worden verplaatst.

16.

In geschil is de vraag of verweerder voldoende heeft onderbouwd dat er 206 extra parkeerplaatsen aan de middenberm van de Laan van Meerdervoort benodigd zijn als gevolg waarvan het merendeel van de in die middenberm bevindende bomen gerooid dient te worden.

17.

Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat voormelde 209 parkeerplaatsen die zich aan de zeezijde van de Laan van Meerdervoort bevinden bedoeld zijn voor bewoners van de Bloemenbuurt, waar volgens verweerder eveneens sprake is van een te hoge parkeerdruk. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze 209 parkeerplaatsen (slechts) tijdelijk aan het parkeergebied van de Vruchtenbuurt zijn toegekend. De situatie dat bewoners van de Bloemenbuurt voor die parkeerplaatsen geen parkeervergunning krijgen is volgens verweerder eveneens tijdelijk.

18.

Ook indien met verweerder wordt aangenomen dat er in de Bloemenbuurt eveneens een te hoge parkeerdruk bestaat, is thans onvoldoende onderbouwd dat de parkeerplaatsen aan de zeezijde uiteindelijk bestemd zullen zijn voor gebruik door bewoners van de Bloemenbuurt en daarom niet gebruikt kunnen worden voor het oplossen van de parkeerdruk in de Vruchtenbuurt. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat de huidige situatie een tijdelijke is, maar heeft dit niet met concrete besluiten of beleidsdocumenten onderbouwd. De enkele ter zitting gedane mededeling dat het college van B&W hierover een besluit heeft genomen, is niet nader onderbouwd en onvoldoende. Verweerder heeft dus niet kunnen aangeven op basis van wat voor besluitvorming thans al vaststaat dat de bedoelde parkeerplaatsen uiteindelijk voor de Bloemenbuurt gebruikt zullen gaan worden, laat staan wanneer. Er is dus thans geen concreet zicht op dat de parkeerplaatsen aan de zeezijde van de Laan van Meerdervoort ter beschikking zullen komen van bewoners van de Bloemenbuurt.

19.

Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat verweerder de noodzaak van het aanleggen van 206 parkeerplaatsen aan de middenberm van de Laan van Meerdervoort tussen het Azaleaplein en de Thorbeckelaan thans niet voldoende heeft aangetoond. De nog ontbrekende 206 parkeerplaatsen die nodig zijn om de parkeerdruk in de Vruchtenbuurt op de gewenste 90% te brengen zijn met de 209 parkeerplaatsen aan de zeezijde thans beschikbaar voor de Vruchtenbuurt en blijven dat voorshands voor een niet nader bepaalde periode. Daarmee is thans de noodzaak van het kappen van de bomen gelegen in de middenberm van dat deel van de Laan van Meerdervoort evenmin komen vast te staan.

20.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers een spoedeisend belang bij hun verzoek, nu de kap van bomen onomkeerbaar is en dat kappen gerelateerd is aan de te nemen maatregelen van het herinrichtingsplan. Nu het bestreden besluit op een dragend onderdeel een motiveringsgebrek kent ziet de voorzieningenrechter aanleiding op grond van de samenhang tussen het voorlopig rechtmatigheidsoordeel en het spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 Awb aanleiding de volgende voorlopige voorziening te treffen.

21.1.

De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit tot zes weken na het nemen van de beslissing op bezwaar, voor zover dat besluit betrekking heeft op het vellen van de bomen gelegen in de middenberm van de Laan van Meerdervoort.

21.2.

Het bestreden besluit wordt niet geschorst voor zover het rooien van de overige bomen betreft, te weten die bomen die geveld moeten worden om de vrijliggende fietsstroken te kunnen realiseren.

22.

In het kader van de beslissing op bezwaar zal verweerder met name dienen te heroverwegen of de parkeerplaatsen aan de zeezijde (Bloemenbuurtzijde) van de Laan van Meerdervoort, in een definitieve regeling van de parkeersituatie van zowel de Vruchten- en Heesterbuurt als de Bloemenbuurt, beschikbaar zullen zijn voor de Vruchtenbuurt dan wel de Bloemenbuurt en concreet dienen te onderbouwen of de aanleg van extra parkeerplaatsen in de middenberm van de Laan van Meerdervoort noodzakelijk is voor het oplossen van parkeerproblemen.

23.

De voorzieningenrechter overweegt reeds thans dat als verweerder erin slaagt de noodzaak van de aanleg van parkeerplaatsen in de middenberm aan te tonen, bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het besluit kan worden gekomen tot daarvoor noodzakelijke kap van bomen over te gaan, onder oplegging van een herplantplicht zoals aan het bestreden besluit verbonden, waarbij opnieuw, zij het op andere wijze, tot bomenrijen op de Laan van Meedervoort wordt gekomen.

24.

Omdat een voorlopige voorziening wordt getroffen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

25.

Verweerder wordt voorts in de door verzoekers gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een verzoekschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na het nemen van de beslissing op bezwaar, voor zover het betrekking heeft op de te vellen bomen gelegen in de middenberm van de Laan van Meerdervoort;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,-- aan verzoekers te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,--, te betalen aan verzoekers.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2013.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel