Home

Rechtbank Assen, 18-01-2006, AV0610, 52111 - HA ZA 05-423

Rechtbank Assen, 18-01-2006, AV0610, 52111 - HA ZA 05-423

Gegevens

Instantie
Rechtbank Assen
Datum uitspraak
18 januari 2006
Datum publicatie
31 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:RBASS:2006:AV0610
Zaaknummer
52111 - HA ZA 05-423
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 23

Inhoudsindicatie

Koopovereenkomst boerenbehuizing met grond 1993. Verkoper verklaart dat hem geen verontreiniging bekend is. In 2002 laat koper in verband met beëindiging agrarische bedrijfsactiviteiten milieukundig bodemonderzoek doen. Conclusie is dat er sprake is van bodemverontreiniging. In juni 2005 wordt verkoper aangesproken om schadevergoeding te betalen.

Rechtbank verklaart eiser niet ontvankelijk omdat 2,5 jaar tussen ontdekking gebreken en melding van de klacht langer is dan de bekwame termijn van 7:23, lid 1 BW.

Uitspraak

Zaaknummer: 52111 / HA ZA 05-423

Vonnisdatum: 18 januari 2006

RECHTBANK ASSEN

Vonnis van de eerste enkelvoudige kamer in de zaak van:

[verzoeker],

beiden wonende te [woonplaats verzoeker],

eisende partijen,

procureur mr. T. Meier,

-- tegen --

[gedaagde],

wonende te [woonplaats gedaagde], [adres gedaagde],

gedaagde partij,

procureur mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s. respectievelijk [gedaagde].

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit de stukken in het griffiedossier, waarop vonnis is gevraagd:

- de dagvaarding van 2 juni 2005;

- de conclusie van antwoord van 31 augustus 2005;

- het tussenvonnis van 14 september 2005, waarbij een comparitie na antwoord is bevolen;

- het proces-verbaal van de gehouden comparitie na antwoord van 3 november 2005;

- de bij de stukken gevoegde en overigens in het geding gebrachte producties.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. De feiten

1.1 Tussen eisers als kopers en gedaagde als verkoper is op 26 maart 1993 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de boerenbehuizing met bijschuren, erf en ondergrond aan de [adres}. Artikel 21 van de koopovereenkomst luidde als volgt:

“Verkoper verklaart dat er een ondergrondse tank aanwezig is, welke tank door verkoper zal worden afgevoerd, tezamen met de omliggende grond. Verkoper zal voor zover mogelijk ± 3 m grond rondom de tank afgraven, afvoeren en weer opvullen met vulzand.”

1.2 In juni 1993 zijn in opdracht en voor rekening van verkoper/gedaagde twee tanks verwijderd. Op 16 juli 2003 is aanvullend overeengekomen, dat een aantal artikelen uit de koopovereenkomst, waaronder artikel 21 als vervallen moest worden beschouwd.

1.3 Op 6 augustus 1993 is de leveringsakte verleden. Artikel 6 van deze akte bepaalt:

“Aan verkoper is niet bekend, dat het verkochte enige verontreiniging bevat die ten nadele strekt van het door de koper volgens de koopovereenkomst beoogde gebruik of die heeft geleid of zou kunnen leiden tot een verplichting tot schoning van de onroerende zaak, dan wel het nemen van andere maatregelen. Voorzover aan verkoper bekend zijn in het verkochte geen ondergrondse olietanks voor het opslaan van (vloei-)stoffen aanwezig.”

1.4 Bij het verwijderen van de tanks is een van de olietanks, nl. de halfondergrondse, gescheurd, waarna olie uit de tank lekte en de grond inliep. Nadat [verzoeker] c.s. dit bij [gedaagde] hadden gemeld, heeft deze alsnog opdracht gegeven voor het afgraven van de grond.

1.5 Op 6 juli 1993 heeft de heer G. van der Goot, directeur sector Milieu en Openbare Werken van de gemeente Hoogeveen, aan [gedaagde] meegedeeld, dat de gemeente een aantal grondmonsters heeft genomen ter controle van de ontgraving. Nadat op 25 juni op advies van de gemeente op 1 plek nog een aanvullende ontgraving was gedaan, was er volgens de gemeente geen aanleiding meer om aan te nemen dat er risico’s bestaan voor de volksgezondheid en voor het milieu. Een eventuele (zeer) lichte restverontreiniging behoefde volgens van der Goot geen negatieve invloed te hebben op het gebruik van het perceel en de waarde daarvan.

1.6 In 2002 heeft Eco-Reest BV in opdracht van eisers een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek vond plaats, omdat in verband met de beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten van [verzoeker] c.s. een waardebepaling van het onroerend goed moest plaats hebben.

1.7 De conclusie van het rapport d.d. 12 augustus 2002 luidde als volgt:

“4.2 Conclusies en aanbevelingen

Aldus kan op basis van de onderzoeksresultaten worden geconcludeerd dat in enkele geanalyseerde grondmonsters van de onderzochte deellokaties en het grondwatermonster van de vroegere tanklokatie ten noorden van de [adres} (deellokatie A) enkele overschrijdingen van de streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De gehaltes liggen allemaal beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek.

De olieverontreiniging in de grond van de voormalige tanklokaties zijn vermoedelijk plaatselijk voorkomende restverontreinigingen, zie zijn achtergebleven na verwijdering van de tanks en sanering van de grond ten zuiden van de [adres}. De verontreiniging ten zuiden van de [adres} is, gezien de plaats van voorkomen en de historische informatie, naar verwachting ontstaan bij een calamiteit met het verwijderen van een gasolietank in 1993. In het kader van de Wet bodembescherming bestaat er ten aanzien van verontreinigingen die zijn ontstaan na 1987 een saneringsplicht tot een multifunctionele sanering.

In het kader van deze wetgeving dient deze verontreiniging dan ook onder milieukundige behandeling te worden verwijderden op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze te worden afgevoerd. De gemeente Hoogeveen is hiervoor het bevoegde gezag. Wij adviseren u om een plan van aanpak op te laten stellen voor de sanering van de olieverontreiniging en dit plan ter goedkeuring te overleggen aan de gemeente Hoogeveen.

Gezien de aard en de concentraties van de overige aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein (wonen en agrarisch), kan worden gesteld dat verhoogde risico’s voor de volksgezondheid en/of milieu t.g.v. de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. Deze overige resultaten van het onderzoek vormen naar onze mening dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woon- en agrarische bestemming van het terrein.

Tevens wijzen wij u erop dat bij vrijkomen van grond het vigerende Bouwstoffenbesluit van toepassing is, en binnen de gemeente Hoogeveen het gemeentelijk bouwstoffenbeleid. Indien grond in de toekomst vrijkomt (bijvoorbeeld bij verbouw/nieuwbouwactiviteiten) die afgevoerd dient te worden naar elders, adviseren wij u om in een vroeg stadium hierover contact op te nemen met ons bureau of met de gemeente Hoogeveen (bevoegd gezag binnen de gemeente Hoogeveen.”

1.8 Eco-Reest heeft op 25 november 2004 de kosten van de noodzakelijke sanering geraamd op € 9.650,00.

1.9 Bij brief van 1 februari 2005 heeft mr. T. Meijer [gedaagde] aansprakelijk gesteld.

2. De vordering

[verzoeker] c.s. hebben bij dagvaarding gevorderd, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

a. [gedaagde] zal veroordelen om tegen bewijs van kwijting aan [verzoeker] c.s. te voldoen de kosten van de in opdracht van [verzoeker] c.s. verrichte c.q. te verrichten onderzoeken en sanering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van de facturering van gemelde kosten aan [verzoeker] c.s. tot en met de dag der algehele voldoening door [gedaagde], wordende deze kosten (schade) opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;

b. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van het geding.

3. Het verweer

[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer. Dit zal worden besproken bij de beoordeling.

4. Beoordeling

4.1 Het eerste en meest verstrekkende verweer is, dat [verzoeker] c.s. [gedaagde] niet binnen bekwame tijd in kennis hebben gesteld van de verontreiniging, die er volgens hen zou zijn. [verzoeker] c.s. hebben erkend, dat de melding eerst na geruime tijd is gedaan. Dit is volgens hen te wijten aan het feit, dat het advocatenkantoor naar wie hun rechtsbijstandverzekeraar hen heeft verwezen de zaak heeft laten liggen. [gedaagde] heeft hiertegen ingebracht, dat deze omstandigheid voor rekening en risico van [verzoeker] c.s. komt. De rechtbank is het op dit laatste punt eens met [gedaagde]. Zij is het ook met hen eens, dat de termijn van twee en een half jaar, die is verlopen tussen het rapport van Eco-Reest (ontdekking van het gebrek) en melding van de klacht (aansprakelijkstelling door mr. Meier) te lang is. Wat in een bepaald geval een bekwame termijn is hangt af van de omstandigheden van het geval. De wetgever ging echter uit van een betrekkelijk korte termijn. De jurisprudentie hanteert in het licht van de wetsgeschiedenis veelal een termijn van twee maanden. In dit geval is geen enkele goede grond aangevoerd, waarom deze termijn is overschreden. [verzoeker] c.s. hebben ook geen feiten of omstandigheden gesteld, waarom een beroep op de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank is daarom van oordeel, dat niet voldaan is aan de in artikel 7: 23, lid 1 BW gestelde termijn. [verzoeker] c.s. zijn daarom niet-ontvankelijk in hun vordering.

4.2 Ten overvloede overweegt de rechtbank, dat ook als wel tijdig gemeld was het maar zeer de vraag is of de vordering toegewezen zou zijn. [gedaagde] heeft betwist, dat de verontreiniging veroorzaakt is door de wijze waarop de half ondergrondse tank verwijderd is. Hij heeft ook betwist, dat er sprake is van een saneringsplicht en dat de grond ongeschikt is voor het beoogde gebruik. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het geding gebracht rapport van Eco-Reest onvoldoende om aan te nemen, dat deze verweren niet opgaan. Nog afgezien van het feit, dat het gaat om een rapport, dat buiten [gedaagde] tot stand is gekomen, wijst [gedaagde] terecht op onduidelijkheden in verband met de locatie waar de verontreiniging is aangetroffen. Verder staat mede in het licht van de brief van de gemeente van 6 juli 1993, en het feit, dat er, hoewel de gemeente op de hoogte is van het rapport van Eco-Reest, geen aanschrijving heeft plaats gehad, niet vast, dat er sprake is van een saneringsplicht. Verder staat ook niet vast dat het object niet geschikt was voor het gestelde gebruik. Ongeschiktheid blijkt niet uit het rapport van Eco-Reest en [verzoeker]s verklaring ter comparitie doet het tegendeel vermoeden. Immers hij heeft verklaard: ”Ik heb wel koeien laten grazen op de betreffende grond. Er is destijds een afdeklaag overheen gegaan”. Verder staat vast, dat het onderzoek van Eco-Reest niet heeft plaats gehad naar aanleiding van klachten, maar in verband met een waardebepaling bij bedrijfsbeëindiging. Tenslotte rijst de vraag of [verzoeker] c.s. niet bekend konden zijn met de door hen gestelde verontreiniging, gezien het feit, dat Paas heeft gezien, dat de tank openscheurde bij het verwijderen, vervolgens [verzoeker] naar eigen zeggen na juni 1993 een olielucht heeft geroken, dit gemeld heeft bij de gemeente en niets heeft ondernomen, toen hij van de gemeente niet meer vernam.

4.3 Nu de rechtbank [verzoeker] c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering, zullen zij als in het ongelijk gestelde pastij worden veroordeeld in de kosten.

BESLISSING

1. Verklaart [verzoeker] c.s. niet-ontvankelijk in hun vordering.

2. Veroordeelt [verzoeker] c.s. in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 904,00 aan salaris procureur en € 255,34 aan verschotten.

3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. F. le Poole, lid van voormelde kamer, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 18 januari 2006, in tegenwoordigheid van de griffier en door de rechter en de griffier ondertekend.

Typ: LB

Coll:

Zaaktypering:

2e niveau: 7

3e niveau: 1