Home

Rechtbank Arnhem, 29-01-2009, BM3168, AWB 07/1653, 07/1687 en 07/1688

Rechtbank Arnhem, 29-01-2009, BM3168, AWB 07/1653, 07/1687 en 07/1688

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
29 januari 2009
Datum publicatie
3 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2009:BM3168
Zaaknummer
AWB 07/1653, 07/1687 en 07/1688

Inhoudsindicatie

Nu eiser het aan zijn eigen opstelling heeft te wijten dat de zitting is gepland op een dag waarop hij stelt verhinderd te zijn, moet het belang van voortgang van de behandeling van eisers zaken, mede gezien de ouderdom van de zaken, zwaarder wegen dan het belang van eiser om de zitting bij te wonen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 07/1653, 07/1687 en 07/1688

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 29 januari 2009

inzake

[X], eiser, volgens eigen opgave wonende te [Z], [a], Nederlandse Antillen, en (sinds december 2008) domicilie gekozen hebbende op het correspondentieadres [A-straat 1] te [Q],

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Arnhem, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Voor het jaar 1999 heeft verweerder heeft aan eiser een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H97) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van

ƒ 116.650 (€ 52.933).

Voor het jaar 2000 heeft verweerder aan eiser een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H07) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 179.601 (€ 81.499).

Voor het jaar 2001 heeft verweerder aan eiser een aanslag (aanslagnummer [000].H16) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 165.164 (€ 74.948).

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 februari 2007 de navorderingsaanslagen over 1999 en 2000 en de aanslag over 2001 gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld bij brieven gedateerd 5 april 2004 (bedoeld zal zijn 2007, rechtbank), bij de post afgestempeld op 11 april 2007 en ingekomen bij de rechtbank op 12 april 2007.

De zaak over het jaar 1999 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 07/1653, de zaak over het jaar 2000 onder nummer 07/1687 en de zaak over het jaar 2001 onder nummer 07/1688.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

De rechtbank heeft aan eiser bij brief van 26 februari 2008 verzocht om binnen vier weken te voldoen aan de in artikel 57 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgenomen verplichting om domicilie te kiezen in Nederland door een correspondentieadres in Nederland op te geven. Daarbij is eiser erop gewezen dat als hij geen domicilie kiest, te late ontvangst van brieven voor zijn risico komt. Op 15 augustus 2008 heeft de rechtbank in reactie op een brief van eiser uitgelegd dat hij wel degelijk verplicht was om domicilie te kiezen in Nederland en dat het voor zijn risico zou zijn als hij dit zou nalaten.

Bij brief van 23 december 2008, ontvangen bij de rechtbank op 29 december 2008, heeft eiser een correspondentieadres in Nederland opgegeven.

De door eiser op 23 december 2008 en op 12 januari 2009 gedane uitstelverzoeken zijn door de rechtbank afgewezen bij brieven van 5 januari en van 12 januari 2009.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2009 te Arnhem.

Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. [gemachtigde].

2. Feiten

Eiser heeft verweerder in 1999 verzocht om toezending van een C-biljet en om een woonplaatsverklaring. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de woonplaats van eiser. Eiser heeft in dat kader informatie verstrekt, waarna verweerder bij brief van 13 september 1999 [a] als woonplaats van eiser heeft geaccepteerd per

1 januari 1998.

Eiser heeft over de jaren 1998 tot en met 2002 aangifte gedaan als buitenlands belastingplichtige.

De (primitieve) aanslagen over de jaren 1999 en 2000 zijn overeenkomstig de aangiften opgelegd. De aangifte over het jaar 2001 is gecorrigeerd bij oplegging van de aanslag over dat jaar op 28 oktober 2004.

Begin 2002 is een boekenonderzoek gestart bij een vennootschap van eiser, [A] B.V. Tijdens dat onderzoek rezen bij de controlerende ambtenaren sterke twijfels omtrent de woonplaats van eiser. De zaak is vervolgens in handen gegeven van de FIOD.

Op grond van het proces verbaal van de FIOD is door verweerder geconcludeerd dat de fiscale woonplaats van eiser in de jaren 1998 tot en met 2002 Nederland was en dat hij werkzaam was bij de [B], vestiging [C], met als werkgebied de [D].

Het proces-verbaal van het FIOD-onderzoek is door verweerder overgelegd als bijlage f in de zaak met registratienummer 07/1653 (1999). In de andere zaken heeft verweerder naar deze bijlage verwezen.

Op basis van de uitkomsten van het FIOD onderzoek is eiser op 25 maart 2004 strafrechtelijk veroordeeld door de rechtbank in Arnhem voor (poging tot) oplichting, valsheid in geschifte en het opzettelijke onjuist of onvolledig doen van aangifte. De opgelegde straf bedraagt 18 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De veroordeling voor het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte betreft de periode van 14 januari 1998 tot en met 3 maart 2003.

Bij brief van 14 oktober 2004 zijn de navorderingsaanslagen over de jaren 1999 en 2000 aangekondigd en is meegedeeld dat zou worden afgeweken van de aangifte over 2001.

De navorderingsaanslagen over de jaren 1999 en 2000 zijn opgelegd op 3 november 2004. De aanslag over 2001 is opgelegd op 28 oktober 2004.

Het proces-verbaal van het FIOD onderzoek bevat ondermeer de volgende verklaringen van eiser, alle afgelegd in april 2003:

- Op p. 25 onderaan, over het formulier vrijstelling loonbelasting, dat rond 12 november 1998 is ingevuld: “Het klopt dat ik op 16 december 1997 naar [a] ben vertrokken. Op het moment dat ik dit formulier invulde woonde ik echter al lang weer in Nederland. Ik heb geprobeerd een bepaalde voorstelling van zaken te geven die niet juist was. Dit heb ik eigenlijk vol gehouden tot hedenmiddag.”

- Op p. 26 halverwege: “De opgaaf informatie emigratie belanghebbenden heb ik ingevuld nadat ik al een contract bij de [B] heb getekend. De inhoud is dus ook pure onzin want ik wist al dat ik terug zou komen. Hier heb ik al ten onrechte geprobeerd de buitenlandse belastingplicht te verkrijgen. Het enige doel hiervan was de lage belastingdruk. Mijn eerder gedane verklaring dat ik mij wilde vestigingen op [a] en daar activiteiten wilde ontplooien trek ik bij deze in. Ik heb wel ooit die plannen gehad maar dat lag ver voor die datum.”

- Op p. 37, bovenaan: “Ik ben namelijk niet op [a] woonachtig maar in Nederland aan de [A-straat 2 ] te [Q]...” en “Toen ik de woonplaatsverklaring kreeg, had ik daar ook recht op omdat ik me op [a] had ingeschreven. Feitelijk had ik daar geen recht op omdat ik bij de [B] in Nederland werkzaam was en in Nederland woonde.”

- Op p. 50, onderaan, en p. 51, bovenaan: “Ik ben schuldig aan het feit dat ik de aangiften inkomstenbelasting over 1998 tot en met 2002 onjuist heb gedaan. Ik ben namelijk niet op [a] woonachtig maar in Nederland aan de [A-straat 2 ] te [Q]. (…)”

- En op p. 51: “Deze aangiften zijn niet juist ingevuld, omdat in deze aangiften als woonplaats steeds [a] is gepresenteerd, terwijl ik in werkelijkheid in Nederland woonde. Verder zijn de aangiften onjuist, omdat mijn inkomsten uit mijn dienstbetrekking bij de [B] ten onrechte niet zijn opgenomen in de aangiften.”

3. Geschil

In geschil is of de navorderingsaanslagen 1999 en 2000 terecht zijn opgelegd en of bij de oplegging van de aanslag 2001 terecht is afgeweken van de aangifte. In het bijzonder is in geschil de fiscale woonplaats van eiser. Hij voert in beroep aan dat hij in de betreffende jaren woonachtig was in [a].

4. Beoordeling van het geschil

Afwijzing uitstelverzoeken zitting 15 januari 2009

In de brief van de rechtbank van 26 februari 2008 is eiser verzocht om binnen vier weken te voldoen aan zijn verplichting om domicilie te kiezen in Nederland. Gelet op die brief is de rechtbank van oordeel dat gevolgen van het niet of te laat ontvangen van brieven in de periode vanaf vier weken na 26 februari 2008 tot en met 29 december 2008 in elk geval voor risico van eiser zijn (hierna: de eigen risicoperiode).

Het verzoek van eiser tot uitstel van de zitting van 15 januari 2009, dat is gedaan per faxbericht van 23 december 2008, is door de rechtbank afgewezen bij brief van 5 januari 2009. De reden hiervoor is dat eiser niet binnen de zeven dagen vermeld in de uitnodiging van 19 november 2008 om uitstel heeft verzocht en bovendien (op dat moment) geen reden voor het uitstelverzoek heeft gegeven. Dit klemde temeer, nu de uitnodiging voor de zitting is voorafgegaan door een vooraankondiging in een brief van 29 oktober 2008 en de rechtbank rekening heeft gehouden met de door eiser opgegeven verhinderingen van eiser (de maand december 2008). De door eiser gestelde omstandigheid dat hij de brieven van

29 oktober en 19 november 2008 niet heeft ontvangen, komt voor zijn risico, nu deze brieven zijn verzonden in de hierboven bedoelde eigen risicoperiode. De rechtbank merkt daarbij op dat de aangetekend verzonden uitnodiging van 19 november 2008 niet door de rechtbank retour is ontvangen.

Het nadere uitstelverzoek van eiser, gedaan bij fax van 12 januari 2009, is eveneens afgewezen. In de brief van de rechtbank van 12 januari 2009, verzonden op 13 januari 2009, is de reden hiervoor uiteengezet. Die reden is dat het uitstelverzoek te laat is gedaan en dat de door eiser gestelde omstandigheid dat de uitnodiging voor de zitting niet of te laat is ontvangen, voor zijn risico komt, gelet op de brief van de rechtbank van 26 februari 2008 betreffende de domiciliekeuze. Zowel de vooraankondiging als de uitnodiging voor de zitting van 15 januari 2009 zijn verzonden in de hierboven bedoelde eigen risicoperiode.

Nu eiser het aan zijn eigen opstelling heeft te wijten dat de zitting is gepland op een dag waarop hij stelt verhinderd te zijn, moet het belang van voortgang van de behandeling van eisers zaken, mede gezien de ouderdom van de zaken, zwaarder wegen dan het belang van eiser om de zitting bij te wonen.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat uit de fax van eiser van 23 december 2008 volgt dat hij in elk geval op dat moment ervan op de hoogte was dat de zitting op 15 januari 2009 zou plaatsvinden. Volgens zijn fax van 12 januari 2009 had hij in november 2008 al een reis voor zijn werk naar [b ] gepland. De rechtbank hecht daaraan echter weinig geloof, omdat in de fax van 23 december 2008 hierover niets is vermeld en ook overigens nergens uit blijkt dat de gestelde reis al in november 2008 was vastgelegd. Maar ook als eiser wel op 15 januari 2009 voor zijn werk in het buitenland moest zijn en dit al in november 2008 zou zijn vastgelegd, dan blijft het als gevolg van het te laat domicilie kiezen voor risico van eiser dat hij niet tijdig heeft gereageerd op de uitnodigingsbrief van 19 november 2008.

Woonplaats eiser

Uit de bevindingen van het FIOD-onderzoek volgt dat eiser in de jaren 1998-2002 in Nederland zijn werkelijke (en dus ook fiscale) woonplaats had. Uit eisers hierboven geciteerde verklaringen, zoals afgelegd bij de FIOD, blijkt dat hij dit ook zelf heeft toegegeven.

De enkele stelling van eiser in het beroepschrift dat hij toen in [a] woonde, acht de rechtbank in dit licht volstrekt onvoldoende.

De stelling van eiser dat in [a] aanslagen zijn opgelegd, is niet onderbouwd en ook overigens niet relevant voor de beoordeling van de onderhavige aanslagen.

Anders dan eiser aanvoert, kan hij geen vertrouwen ontlenen aan de door verweerder afgegeven woonplaatsverklaring. Deze is namelijk tot stand gekomen op grond van door eiser zelf verstrekte informatie, waarvan tijdens het FIOD onderzoek is gebleken dat het ging om onjuiste informatie.

De stelling van eiser dat de motivering van de uitspraak op bezwaar tekort schiet omdat niet is ingegaan op de fiscale woonplaats, faalt. In de bezwaarfase had eiser zijn fiscale woonplaats immers niet als bezwaargrond genoemd. Zijn bezwaren richtten zich toen tegen de in aanmerking te nemen aftrekposten.

Eiser heeft zich er verder over beklaagd dat verweerder zou hebben gedreigd met verhoging van de aanslagen als eiser in beroep zou gaan. Deze klacht is onterecht, nu verweerder slechts heeft aangekondigd dat hij in de beroepsfase een beroep zou doen op interne compensatie voor het geval de rechter zou oordelen dat er aanleiding was om hogere aftrekposten toe te staan. Interne compensatie kan nooit leiden tot hogere aanslagen dan zijn opgelegd.

Gelet op het bovenstaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 29 januari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. I. Linssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.