Home

Rechtbank Arnhem, 18-10-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:2368 BB6983, AWB 07/2170

Rechtbank Arnhem, 18-10-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:2368 BB6983, AWB 07/2170

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
18 oktober 2007
Datum publicatie
2 november 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BB6983
Zaaknummer
AWB 07/2170

Inhoudsindicatie

Meerderjarige dochter kan geen aanspraak maken op rechtsbijstand die op toevoegingsbasis aan haar moeder wordt verleend. De Raad voor de rechtsbijstand was daarom niet bevoegd om de aanvraag van eiseres om deze reden af te wijzen. De artikelen 28 en 32 van de Wet op de rechtsbijstand gaan niet op omdat hier geen sprake is van dezelfde rechtzoekende.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

Registratienummer: AWB 07/2170

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

[naam], eiseres,

wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer,

en

de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 29 mei 2007.

2. Procesverloop

Bij besluiten van 19 oktober 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een toevoeging voor rechtsbijstand in de beroepszaak over de weigering om haar een verblijfsvergunning te verlenen (2CV0699) alsmede de aanvraag voor rechtsbijstand bij de gevraagde voorlopige voorziening in dat kader (2CV0700), afgewezen.

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en de eerder genoemde besluiten gehandhaafd.

Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank 2 oktober 2007. Eiseres is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.E. van Schooten.

3. Overwegingen

Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er al twee toevoegingen zijn verleend op grond waarvan de advocaat van eiseres haar werkzaamheden kan verrichten. Verweerder doelt hierbij op de toevoegingen die zijn verleend aan mevrouw [X], de moeder van eiseres, om rechtsbijstand bij haar geschil tegen dezelfde beslissing als waartegen eiseres rechtsbijstand met een toevoeging vraagt. Volgens verweerder is er sprake van één beslissing van de IND waartegen éénmaal beroep kan worden ingesteld en brengt het feit dat eiseres meerderjarig niet mee dat sprake is van een zelfstandig belang.

Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Op haar stellingen zal de rechtbank, indien nodig, in het navolgende ingaan.

Uit de gedingstukken leidt de rechtbank het volgende af.

Bij besluit van 13 maart 2003 heeft, kort gezegd, de IND ambtshalve besloten dat de moeder van eiseres, eiseres en haar twee broers, niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De moeder van eiseres heeft hiertegen mede namens haar kinderen bezwaar ingesteld op 9 april 2003. Eiseres is op 17 maart 2005 18 jaar geworden. Bij besluit van 26 juni 2006 heeft de minister van vreemdelingenzaken en integratie het bezwaar ongegrond verklaard. In dit besluit gaat het over mevrouw [X] (de moeder van eiseres, in het besluit ‘betrokkene’ genoemd) en haar drie kinderen. De gemachtigde van eiseres heeft namens eiseres verzocht om een voorlopige voorziening en beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Evenzo heeft de gemachtigde van eiseres voor de moeder van eiseres en de twee minderjarige broers van eiseres een voorlopige voorziening verzocht en beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij besluiten van 28 september 2006 heeft verweerder aan de moeder van eiseres ten behoeve van deze procedures twee toevoegingen verleend, nummers 2CT7332 en 2CT7333. Op de toevoegingen staat bij de toelichting: “mede tbv drie minderj. kinderen”.

Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.

Op grond van artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

De rechtbank overweegt als volgt.

Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder ten onrechte uitgegaan van de veronderstelling dat eiseres aanspraak kan maken op de rechtsbijstand die aan haar moeder op grond van de toevoegingen wordt verleend. De rechtbank ziet namelijk niet op grond van welke rechtsverhouding eiseres zou kunnen afdwingen dat de advocaat van haar moeder zich op grond van de aan haar moeder verleende toevoegingen, ook inzet in de procedures van eiseres. Gedurende het geschil met de IND is eiseres meerderjarig geworden waardoor zij niet meer wettelijk vertegenwoordigd wordt door haar moeder en een zelfstandige positie heeft gekregen in het geschil tussen haar en de IND. Dat de IND de besluiten ten aanzien van eiseres, haar moeder en haar twee broers in één beslissing heeft neergelegd en dat eiseres en haar moeder tot hetzelfde gezin behoren, maakt dit niet anders.

Ook overigens bieden de tekst van de artikelen 28 en 32 van de Wrb, noch de op grond daarvan tot stand gekomen bepalingen, steun voor de opvatting van verweerder dat in deze beslissende betekenis toekomt aan de vraag of er sprake is van meerdere rechtsbelangen. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin is bepaald dat uit de artikelen 28 en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat slechts meerdere toevoegingen ten behoeve van dezelfde rechtzoekende kunnen worden verstrekt, indien sprake is van diversiteit van rechtsbelangen of, wanneer sprake is van eenzelfde rechtsbelang, van diversiteit van procedures.

Nu in dit geschil geen sprake is van dezelfde rechtzoekende, is de vraag naar de eventuele diversiteit van rechtsbelangen, wat daar ook van zij, niet relevant.

Uit het systeem van de Wrb en uit het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (Bvr) blijkt ten slotte dat de wetgever juist voor een situatie als de onderhavige, gekozen heeft voor het verlenen van meerdere toevoegingen met een aanpassing van de vergoeding van werkzaamheden vanwege de samenhang en de gelijksoortige verrichtingen van de rechtshulpverlener.

Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder ingevolge artikel 28 van de Wrb niet bevoegd om de aanvragen van eiseres af te wijzen.

Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 28 van de Wrb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.

De kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Eiseres heeft niet tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van deze kosten verzocht, zodat niet is voldaan aan artikel 7:15, derde lid, van de Awb.

De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 322 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322;

bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan haar vergoedt.

Aldus gegeven door mr. J. A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B.M.A. van Eck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2007.

De griffier, De rechter,

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.

Verzonden op: 18 oktober 2007