Home

Rechtbank Arnhem, 16-08-2006, AY6519, 143473

Rechtbank Arnhem, 16-08-2006, AY6519, 143473

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
16 augustus 2006
Datum publicatie
18 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2006:AY6519
Zaaknummer
143473
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 6 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 6 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 105, Burgerlijk Wetboek Boek 6 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 162

Inhoudsindicatie

voorschot op (immateriële) schadevergoeding

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 143473 / KG ZA 06-478

Vonnis in kort geding van 16 augustus 2006

in de zaak van

[eiseres],

wonende te [woonplaats],

eiseres,

advocaat en procureur mr. M.P. Timmers-de Vin,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

procureur mr. H. van Ravenhorst

advocaat mr. J.W.Th. M. Follender Grossfeld te Arnhem.

Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding

- de mondelinge behandeling

- de pleitnota van de man

- de overgelegde producties.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 7 juli 2005 heeft de rechtbank in Arnhem de echtscheiding van partijen uitgesproken. De beschikking is op 25 juli 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden in verband met de verrekening c.q. de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

2.2. Bij beschikking van 6 oktober 2005 heeft de rechtbank in Arnhem bepaald dat partijen zich moesten uitlaten over (onder meer) de verdeling van de inboedelgoederen. Partijen zijn hiertoe overgegaan. Daarnaast heeft de vrouw verzocht om afgifte van de haar toebehorende persoonlijke goederen, welke goederen zich nog in de (door de man bewoonde) voormalige echtelijke woning bevonden.

2.3. Vanwege de verslechterde verhoudingen tussen partijen wilde de man niet dat de vrouw haar persoonlijke spullen bij de woning zou komen ophalen. Uiteindelijk is overeengekomen dat de vrouw zich zou kunnen vervoegen op het kantoor van de raadsman van de man, alwaar de man de spullen van tevoren zou afgeven.

2.4. Op 9 juni 2006 heeft de vrouw ten kantore van voornoemde raadsman tien gesloten dozen, een ski-uitrusting en haar trouwjurk opgehaald. Bij het openen van de dozen is gebleken dat ten minste de helft van de spullen was beschadigd of onbruikbaar was gemaakt. In meerdere dozen zaten beschimmelde bananen, diverse kledingstukken waren verscheurd en tussen een deel van de kleding bevond zich babymelkpoeder, welke met de kleding was verkleefd. Voorts was de trouwjurk, aangeschaft in oktober 2003 tegen een bedrag ad EUR 1.500,00, op diverse plaatsen met een scherp voorwerp ingesneden.

3. Het geschil

3.1. De vrouw heeft de man aansprakelijk gesteld voor de schade aan haar persoonlijke spullen. Met inbegrip van een bedrag van EUR 500,00 aan immateriële schade vordert zij thans - samengevat - veroordeling van de man tot betaling van EUR 1.500,00 als voorschot op de door hem te vergoeden schade.

3.2. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.

4.2. Het spoedeisend belang van de vrouw vloeit voort uit de aard van de vordering. Toewijzing van het gevraagde voorschot kan voor de vrouw erkenning opleveren van het leed dat zij door het (beweerdelijke) toedoen van de man heeft ondergaan en aldus een bijdrage leveren aan de verwerking van dat leed. De procedure in kort geding kan in die zin een geschikt middel tot schadebeperking zijn.

4.3. De voorzieningenrechter ziet voor de vraag geplaatst of met voldoende mate van zekerheid is te verwachten dat de bodemrechter met verwerping van de gevoerde verweren de vordering zal toewijzen. Bij de beantwoording van deze vraag wordt vooropgesteld dat door of namens de man is niet is betwist dat hij de spullen van de vrouw zelf in de dozen heeft gedaan, deze dozen heeft dichtgeplakt en vervolgens in een afgesloten tuinschuur heeft geplaatst. Voorts heeft de man erkend dat hij de dozen vanuit de tuinschuur naar het kantoor van zijn raadsman heeft gebracht, opdat de vrouw ze daar kon ophalen.

4.4. De man ontkent dat hij de spullen in de dozen heeft beschadigd en daarin rotte bananen heeft gestopt en/of babymelkpoeder tussen de kleding heeft aangebracht. Ook ontkent de man de trouwjurk te hebben beschadigd. De voorzieningenrechter acht deze ontkenning ongeloofwaardig. Daartoe wordt overwogen dat de bananen, gelet op staat waarin deze zich bij het openen van de dozen bevonden en gezien de mate van schimmelvorming die als gevolg daarvan op de kledingstukken werd aangetroffen, een en ander gelet op de door de vrouw in het geding gebrachte (niet betwiste) foto’s daarvan, reeds lange tijd voor de overdracht van de goederen in de dozen zijn gestopt. Het is volstrekt bezijden de realiteit te veronderstellen dat, zoals namens de man nog is geopperd, een derde zich toegang heeft verschaft tot de (afgesloten) tuinschuur, de bananen in de dozen heeft gestopt en de dozen weer heeft dichtgemaakt, te minder nu hiervoor voorshands geen redelijk motief kan worden bedacht. Hetzelfde geldt het aanbrengen van het melkpoeder en de beschadiging van de trouwjurk. De stelling van de man dat mogelijk de vrouw of haar familie een en ander heeft veroorzaakt om de man in een kwaad daglicht te stellen is evenmin aannemelijk. De vrouw had er immers belang bij de spullen onbeschadigd terug te ontvangen.

4.5. Gelet op het voorgaande moet het er voorshands voor worden gehouden dat de man de beschadigingen heeft toegebracht. Gezien de aard van de beschadigingen kan voorts niet anders worden geoordeeld dan dat deze met opzet zijn toegebracht met de enkele bedoeling de vrouw te kwetsen. Daarmee staat in voldoende mate vast dat de man onrechtmatig heeft gehandeld jegens de vrouw en hij dus aansprakelijk is voor de door haar geleden schade.

4.6. De hoogte van de (vermogens)schade laat zich moeilijk vaststellen. De vrouw heeft geen bewijzen van de aankoopwaarde van de goederen. Dit is op zichzelf niet onbegrijpelijk doch maant tot voorzichtigheid bij de schatting van de waarde ervan. Daar komt bij dat in het kader van een kort geding in de regel niet de volledige schade kan worden toegewezen maar enkel een voorschot daarop. Dit voorschot wordt in dit geval, gelet op de niet bestreden aard en hoeveelheid van de goederen in kwestie zoals deze in de dagvaarding zijn opgesomd, in redelijkheid bepaald op EUR 500,00. Daarbij wordt opgemerkt dat, zoals van algemene bekendheid is, met name de trouwmode zeer aan veroudering onderhevig is. De door de vrouw geclaimde schade van de helft van de nieuwwaarde wordt om die reden voorshands als te hoog ingeschat.

4.7. De vrouw heeft eveneens verzocht om vergoeding van immateriële schade. De voorzieningenrechter acht het bestaan van deze schade aannemelijk. Verwezen wordt in dit verband naar de door de vrouw overgelegde schriftelijke, niet bestreden getuigenverklaringen, waarin de emotionele schok als gevolg van de toegebrachte beschadigingen, die blijkens de reacties van de vrouw ter zitting tot op heden voortduurt, in duidelijke bewoordingen wordt onderstreept.

Immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had deze schade toe te brengen (artikel 6:105, lid 1, sub a BW). Gedacht is blijkens de wetsgeschiedenis met name aan vernieling van een zaak met affectiewaarde met het oogmerk daarmee een ander te treffen. Dit oogmerk kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in dit geval voorshands zeer wel worden aangenomen. Daarom bestaat er aanleiding de man bovendien tot betaling van immateriële schadevergoeding te veroordelen. Het door de vrouw gevorderd bedrag van EUR 500,00 komt de voorzieningenrechter in dit verband niet onredelijk voor.

4.8. De man zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:

- dagvaarding EUR 84,87

- betaald vast recht 62,00

- in debet gesteld vast recht 186,00

- salaris procureur 527,00

Totaal EUR 859,87

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. veroordeelt de man om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen een bedrag van EUR 1.000,00 (éénduizend euro),

5.2. veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op EUR 859,87, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,

5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Verkuijl en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A. van Hoof op 16 augustus 2006.