Home

Rechtbank Arnhem, 28-07-2004, AQ6834, 107479

Rechtbank Arnhem, 28-07-2004, AQ6834, 107479

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
28 juli 2004
Datum publicatie
13 augustus 2004
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2004:AQ6834
Zaaknummer
107479

Inhoudsindicatie

Procesrecht.

Artikel 1065, eerste lid Rv geeft een limitatieve opsomming van de gronden waarop een arbitraal vonnis kan worden vernietigd.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem

Sector civiel recht

Zaak-/rolnummer: 107479 / HA ZA 03-2121

Datum vonnis: 28 juli 2004

Vonnis

in de zaak van

X,

wonende te A, gemeente B,

eiser,

procureur mr. J.M. Bosnak,

advocaat mr. G.D. te Biesebeek te Zwolle,

tegen

1. Y,

wonende te C, gemeente B,

2. Z,

wonende te D,

3. W,

wonende te D,

gedaagden,

procureur mr. J.M.J. Huver,

advocaat mr. H. van Ravenhorst te Arnhem.

De partijen worden hierna aangeduid als X en Y c.s. danwel afzonderlijk als gedaagde sub 1, 2 of 3.

Het verloop van de procedure

Na het uitbrengen van de dagvaarding zijn de volgende processtukken gewisseld:

* een conclusie van antwoord;

* een conclusie van repliek;

* een conclusie van dupliek.

Ten slotte is vonnis bepaald.

De vaststaande feiten

Gedaagde sub 1 is een dochter van gedaagden sub 2 en 3.

Op 12 januari 1996 is zij in het huwelijk getreden met X. Met ingang van 1 januari 1998 zijn de partijen met elkaar een maatschap aangegaan met als doel het uitoefenen van een melkveebedrijf in de ruimste zin van het woord. X en gedaagden sub 2 en 3 hebben de door hen tot aan dat moment geëxploiteerde ondernemingen ingebracht. Gedaagde sub 1 bracht haar kennis, zakelijke relaties en arbeid in. Het bedrijf van de maatschap werd gevestigd en geëxploiteerd door X. De maatschapsverhouding is tussen partijen op of omstreeks 31 maart 1998 in een maatschapsovereenkomst vastgelegd.

Eind 2001 is de samenwoning tussen X en gedaagde sub 1 beëindigd en thans zijn zij nog in een echtscheidingsprocedure verwikkeld.

Eind 2001 hebben Y c.s. aangegeven de maatschap te willen beëindigen. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat partijen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 23 van de maatschaps-overeenkomst, een arbitragecommissie hebben ingeschakeld om over de tussen hen gerezen geschillen te beslissen. Zowel X als Y c.s. hebben daartoe een arbiter voorgedragen, welke vervolgens gezamenlijk een derde arbiter hebben benaderd. Bij brief van 14 juni 2002 heeft de arbitragecommissie, bestaande uit mr. ing. E, mr. F en dhr. G, haar opdracht aanvaard.

Op 26 juli 2002 hebben Y c.s. hun memorie van eis ingediend. Op 21 augustus 2002 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarop Y c.s. hun vordering hebben toegelicht en X verweer heeft gevoerd. Hierna heeft de arbitragecommissie een concept vonnis, gedateerd 3 juni 2003, opgesteld en aan de partijen toegezonden met het verzoek eventuele opmerkingen binnen vier weken na ontvangst schriftelijk kenbaar te maken.

Y c.s. hebben bij brief van 30 juni 2003 gereageerd. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

“Bij de inbrengbalans zijn destijds door Y ook een aantal roerende zaken ingebracht, die feitelijk niet werden ingebracht in de maatschap en bij Y in gebruik zijn gebleven. Hierna volgt een omschrijving van die zaken met de inbrengwaarde daarvan per 1 janauari 1998, in guldens.

omschrijving inbrengwaarde per 01-01-1998

(in guldens)

rugspuit 2

mestverspreider 2

spuit 2

Vicon hooihark 93

tractorbeveiliging 95

koudwaterreiniger 178

Kuhn kunstmeststrooier 881

computer met modem 1.446

David Brown tractor 1.164

Daihatsu VF-88-HY 11.489

New Holland zitmaaier 1

(na afb. Verv. Reserve, aankoop f 18.510)

roerende zaken H-weg 0 1

(na afb. Verv. Reserve, aankoop f 25.000)

Totaal 15.354”

X heeft de arbitragecommissie bij brief van

6 augustus 2003 laten weten niet inhoudelijk op het conceptvonnis te

willen reageren.

De arbitragecommissie heeft vervolgens op 8 oktober 2003 vonnis gewezen. Bij dit vonnis heeft de arbitragecommissie beslist dat de maatschap tussen partijen per datum vonnis wordt ontbonden. Daarnaast heeft de commissie in het vonnis een aantal beslissingen genomen welke verband houden met de (toe)scheiding en (-)deling van de in de maatschap ingebrachte vermogens.

Zo is onder meer bepaald dat het melkquotum van gedaagden sub 2 en 3 aan X wordt toebedeeld, tenzij X binnen 14 dagen na verzending van het vonnis kenbaar maakt dat hij het quotum niet wenst over te nemen. Indien X het quotum overneemt, dient hij daarvoor € 650.000,00 aan hen te betalen. X heeft niet kenbaar gemaakt het quotum niet over te willen nemen. Tevens is in het vonnis bepaald dat X de door gedaagden sub 2 en 3 ingebrachte cultuurgronden en mestrechten dient terug te geven.

Het vonnis is op 16 oktober 2003 ter griffie van de rechtbank gedeponeerd. Bij beschikking van 6 november 2003 is op verzoek van Y c.s. door de rechtbank Arnhem verlof tot tenuitvoerlegging verleend.

X heeft zijn melkveehouderij voortgezet.

Y c.s. hebben op 12 december 2003 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder Friesland Coberco Diary Foods op de door haar aan X uit te betalen melkgelden ten bedrage van circa

€ 20.000,00 per maand. Bij kort geding vonnis van deze rechtbank van 15 april 2004 is dit beslag opgeheven tot een bedrag van € 10.000,00 per maand, onder de voorwaarde dat X binnen drie weken na dagtekening van dat vonnis een bankgarantie zou stellen ten bedrage van € 200.000,00, geldend tot 30 dagen nadat de rechtbank in de bodemzaak zal hebben beslist, bij gebreke waarvan de gevorderde voorziening werd geweigerd. Voorts werd X in het kort geding vonnis verboden om na betekening van dat vonnis de percelen van gedaagden sub 2 en 3, te weten gemeente D sectie F nummer 389 groot 5.86.50 hectare, gemeente I sectie I nummer 35, groot 4.73.00 hectare, gemeente I sectie G nummer 1218, groot 3.43.30 hectare en de gemeente I, sectie G nummer 1219, groot 3.60.10 hectare te (doen) gebruiken, te bemesten, te bewerken en te oogsten op straffe van verbeurte van € 1.000,00 per dag per overtreding en/of per dag tot de overtreding voortduurt na betekening van dat vonnis, met een maximum van € 100.000,00.

Het geschil

X vordert, zakelijk weergegeven, – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – het arbitraal vonnis van 8 oktober 2003 te vernietigen, met veroordeling van Y c.s. in de kosten.

X legt aan zijn vordering ten grondslag dat de inhoud van het vonnis niet aan de wettelijke minimumvereisten voldoet, dat de arbiters buiten hun opdracht zijn gegaan door een onjuiste beslissingsmaatstaf toe te passen en meer toe te wijzen dan is gevorderd, dat het vonnis niet of onvoldoende is gemotiveerd,

dat het dictum innerlijk tegenstrijdig is en dat de wijze van

totstandkoming van het vonnis in strijd is met de openbare orde.

Tot slot twijfelt X aan de onafhankelijkheid van de arbitragecommissie.

Y c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd.

De beoordeling van het geschil

Artikel 1065, eerste lid Rv geeft een limitatieve opsomming van de gronden waarop een arbitraal vonnis kan worden vernietigd. De door X gestelde omstandigheden dat de inhoud van het vonnis niet aan de wettelijke minimumvereisten voldoet alsmede dat er gerede twijfel bestaat over de onafhankelijkheid van de arbitragecommissie, leveren geen grond op voor vernietiging en behoeven om die reden geen beoordeling. De rechtbank zal hierna de overige door X aangevoerde gronden bespreken die in beginsel wel tot vernietiging kunnen leiden.

Artikel 1065, eerste lid, sub c Rv: heeft de arbitragecommissie zich aan haar opdracht gehouden?

X stelt dat de arbitragecommissie zich om twee redenen niet aan haar opdracht heeft gehouden. Ten eerste omdat de commissie een onjuiste beslissingsmaatstaf heeft gehanteerd door te beslissen naar redelijkheid en billijkheid in plaats van naar de regelen des rechts ingevolge artikel 1054 Rv. Ten tweede omdat de commissie meer heeft toegewezen dan was gevorderd nu zij niet alleen de maatschap heeft ontbonden maar bovendien het maatschaps-vermogen heeft gewaardeerd en verdeeld.

Dat de arbitragecommissie zich op beide punten (eventueel) niet aan haar opdracht hield, was X reeds bekend op het moment dat hij kennis nam van de inhoud van het conceptvonnis van 3 juni 2003. Vast staat dat X, om hem moverende redenen, niet inhoudelijk heeft gereageerd op het conceptvonnis, terwijl hem daartoe wel gelegenheid was geboden. Nu X hangende de arbitrageprocedure reeds wist dat de commissie mogelijk buiten haar opdracht trad maar daarop destijds geen beroep heeft gedaan, kan dit – wat er zij van de gegrondheid van de aangevoerde stellingen – thans niet meer tot vernietiging van het arbitraal vonnis leiden (ex artikel 1065, vierde lid Rv).

Artikel 1065, eerste lid, sub d Rv: is het vonnis met redenen omkleed?

X stelt dat het arbitraal vonnis op specifieke onderdelen niet of onvoldoende is gemotiveerd.

Het is evenwel vaste rechtspraak dat een motiveringsgebrek in een arbitraal vonnis slechts tot vernietiging kan leiden indien de motivering in het geheel ontbreekt dan wel indien in de motivering enige steekhoudende verklaring voor de beslissing ontbreekt (HR 9 januari 2004, JBPr 2004/31). Nu in casu van beide geen sprake is, bestaat er dienaangaande ook geen grond voor vernietiging.

Artikel 1065, eerste lid, sub e Rv: is het arbitraal vonnis in strijd met de openbare orde of de goede zeden?

X stelt dat het arbitraal vonnis uit zijn aard innerlijk tegenstrijdig is doordat enerzijds is geoordeeld dat X het door Y c.s. ingebrachte melkquotum mag overnemen, maar anderzijds is bepaald dat X de cultuurgrond van Y c.s. ter vrije beschikking van hen moet stellen. Het enkele feit dat op grond van de regelgeving ter zake van de superheffing een melkquotum grondgebonden is, brengt evenwel nog niet mee dat het vonnis in strijd met de openbare orde en daarmee vernietigbaar is.

Daarvoor is vereist dat het vonnis in strijd is met dwingend recht van een zo fundamenteel karakter dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd (HR 21 maart 1997, NJ 1998/207). Daarvan is in dit geval geen sprake nu, zoals door Y c.s. terecht is gesteld, aan het vonnis wel degelijk conform de regelgeving uitvoering had kunnen worden gegeven, indien een aanvullende regeling ten aanzien van de cultuurgronden zou zijn getroffen, waartoe zij zich tijdens de procedure ook bereid hadden verklaard. Een en ander kan dan ook niet tot vernietiging leiden.

Artikel 1065, eerste lid, sub e Rv; is de totstandkoming van het arbitraal vonnis in strijd met de openbare orde of de goede zeden?

X stelt dat het toezenden van een conceptvonnis aan de partijen in strijd is met de basisbeginselen van het procesrecht. Dit is bij arbitrage evenwel niet ongebruikelijk en bovendien ook niet bij wet uitgesloten. Van onbehoorlijke procesvoering is dan ook geen sprake, zodat vernietiging op die grond niet aan de orde is.

X doet ter zake de totstandkoming van het vonnis voorts een beroep op schending van het beginsel van hoor en wederhoor, doordat de arbitragecommissie hem niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op het commentaar van Y c.s. d.d. 30 juni 2002 op het conceptvonnis. Dat de arbitragecommissie hem daartoe niet in de gelegenheid heeft gesteld staat als niet betwist tussen de partijen vast.

Dit beroep van X slaagt. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het beginsel van hoor en wederhoor in arbitrages gelijke toepassing vindt als in de overheidsrechtspraak. In de rechtspraak is eerder uitgemaakt dat dit beginsel meebrengt dat indien partijen tegelijkertijd worden toegelaten om een akte te nemen waarbij zij over en weer niet bekend zijn met de inhoud van de akte van de wederpartij, zij in de gelegenheid moeten worden gesteld om daarop te reageren, tenzij de partijen zich reeds voldoende hebben kunnen uitlaten over de daarin behandelde onderwerpen (HR 16 september 1994, NJ 1995/76).

Deze regel kan onverkort worden toegepast op de onderhavige situatie, waarin de arbitragecommissie de partijen tegelijkertijd haar concept vonnis heeft toegezonden en een termijn van vier weken heeft gesteld voor het indienen van een schriftelijke reactie. Nu het commentaar van Y c.s. (onder meer) onderwerpen betrof die noch in de memorie van eis noch tijdens de mondelinge behandeling aan de orde zijn gekomen en X niet op voorhand van de inhoud van het commentaar van Y c.s. op de hoogte was, heeft de arbitragecommissie X onvoldoende ruimte gelaten om voor zijn belangen op te komen.

Dit zou slechts anders zijn indien X onmiskenbaar zijn rechten dienaangaande zou hebben prijsgegeven. Zijn brief van

6 augustus 2003 kan evenwel, anders dan Y c.s. menen, niet als zodanig worden aangemerkt, nu daaruit niet blijkt dat X niet alleen niet inhoudelijk op het concept vonnis heeft willen reageren maar ook niet op het commentaar daarop van Y c.s.

Dat X voldoende tijd had om eigener beweging op het commentaar te reageren doet evenmin af aan de schending van het beginsel van hoor en wederhoor (HR 18 juni 1993, NJ 1994/449).

Nu vast staat dat de arbitragecommissie tijdens de procedure het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden,

is het arbitraal vonnis in strijd met de openbare orde tot stand gekomen en voor vernietiging vatbaar. X komt evenwel slechts een beroep op die schending toe, voor zover hij daardoor in zijn belang is geschaad.

De door X aangehaalde wijzigingen in het dictum ter zake van de cultuurgronden betreffen geen wezenlijke verandering, nu een en ander ook in het concept, weliswaar in de overwegingen, stond vermeld. Op dat onderdeel is X dan ook niet in een nadeliger positie komen te verkeren en zal geen vernietiging worden uitgesproken. Hetzelfde geldt ten aanzien van de toevoeging van termijnen in het dictum, nu dit juist in het voordeel van X is gewijzigd. Voor zover het vonnis is gewijzigd met betrekking tot de roerende zaken die door gedaagden 2 en 3 in de gemeenschap zijn ingebracht maar die feitelijk in hun gebruik zijn gebleven, waarvan een opsomming is gegeven in het commentaar van Y c.s. van 30 juni 2003 op het concept vonnis (zie onder 2.5 van de vaststaande feiten), is dit daarentegen wel in het nadeel van X geschied. Deze zaken zijn immers zonder verlaging van de door X te betalen overnamesom voor onder meer de door Y c.s. ingebrachte inventaris alsnog aan Y c.s. toebedeeld. Voor dat deel van het vonnis komt X dan ook een beroep op schending van het beginsel van hoor en wederhoor toe en zal ingevolge artikel 1065, eerste lid, sub e Rv het vonnis partieel worden vernietigd.

Nu X slechts gedeeltelijk in het gelijk is gesteld,

zullen de kosten van deze procedure worden gecompenseerd, met dien verstande dat beide partijen ieder hun eigen kosten dragen.

De beslissing

De rechtbank,

vernietigt het op 8 oktober 2003 tussen de partijen door de arbitragecommissie E – F – G gewezen arbitraal vonnis, waarvoor bij beschikking van 6 november 2003 door de Voorzieningenrechter van deze rechtbank onder zaak- en rolnummer 105979 / KV RK 03-1467 verlof tot tenuitvoerlegging is gegeven, voor zover dit betreft de beslissing over roerende zaken die door gedaagden 2 en 3 in de gemeenschap zijn ingebracht en die in hun gebruik zijn gebleven,

compenseert de kosten van het geding, zo dat beide partijen ieder hun eigen kosten dragen,

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

ontzegt aan X het meer en anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans, rechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2004.

De griffier: De rechter: