Home

Rechtbank Amsterdam, 28-01-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:546, AMS 19/3461

Rechtbank Amsterdam, 28-01-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:546, AMS 19/3461

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
28 januari 2020
Datum publicatie
9 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2020:546
Zaaknummer
AMS 19/3461

Inhoudsindicatie

AOW. 8:57 Awb. Betalingsregeling.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 19/3461

en

Procesverloop

Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 27 juni 2019 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben de rechtbank desgevraagd niet laten weten dat ze op zitting willen worden gehoord. Daarom heeft de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1.1.

Eiser woont in Spanje en ontvangt een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Nadat verweerder bij een huisbezoek heeft geconstateerd dat eiser samenwoont, is zijn AOW-pensioen herzien naar de norm van een gehuwde. Eiser heeft over de periode april 2011 tot en met maart 2017 € 10.766,08 te veel AOW-pensioen gekregen. Dit moet hij terugbetalen. Verder heeft verweerder eiser een boete van € 2.996,54 opgelegd. Dit betekent dat eiser in totaal een bedrag van € 13.762,62 aan verweerder moet betalen.

1.2.

Bij brief van 1 maart 2019 heeft verweerder eiser aangemaand om het bedrag van € 13.762,62 te betalen. Op 15 maart 2019 heeft verweerder aan eiser een formulier ‘Onderzoek inkomenssituatie’ gezonden om een passende afbetalingsregeling te kunnen aanbieden. Eiser heeft dit formulier ingevuld teruggestuurd en bijlagen meegezonden met een toelichting op zijn financiële situatie.

2. Bij besluit van 29 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder voor het bedrag van € 13.762,62 dat eiser moet terugbetalen, een betalingsregeling vastgesteld. In het besluit is vermeld: “Het te veel ontvangen bedrag houden wij vanaf mei 2019 in maandelijkse termijnen van € 150,-.”

3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder gaat niet akkoord met eisers voorstel om € 75,- per maand terug te betalen. Verweerder heeft besloten om vanaf juli 2019 iedere maand € 115,- in te houden op eisers AOW-pensioen, en daarnaast in mei de vakantie-uitkering.

Standpunt van eiser

4. Eiser is het niet eens met het bedrag van € 115,- en zegt dat het met zijn maandelijkse inkomen en uitgaven onmogelijk is om twee mensen te onderhouden. Eiser heeft een overzicht van zijn inkomen (€ 1.286,- per maand) en uitgaven (vaste lasten van € 803,- per maand) overgelegd. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij op aanraden van zijn arts een speciaal matras heeft aangeschaft en voor drie jaar in maandelijkse termijnen een totaalbedrag van € 1.475,- moet betalen (dus ongeveer € 41,- per maand). Verder heeft eiser gronden aangevoerd over het schenden van de mededelingsverplichting en de handhavingsrapportage.

Toepasselijke regelgeving

5.1.

Op grond van artikel 24b van de AOW kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.

5.2.

Aan artikel 24b van de AOW is invulling gegeven door de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (de Regeling).

5.3.

Op grond van artikel 1, aanhef en onder q, van de Regeling wordt onder aflossingscapaciteit verstaan: het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering.

5.4.

Artikel 475d, vierde lid, aanhef en onder b, Rv bepaalt dat de beslagvrije voet wordt verhoogd met de voor rekening van de schuldenaar komende woonkosten verminderd met ontvangen huurtoeslag of woonkostentoeslag, voor zover de woonkosten, na deze vermindering, meer bedragen dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met dien verstande dat de verhoging van de beslagvrije voet niet meer bedraagt dan het huurtoeslagbedrag waarop de schuldenaar, uitgaande van de laagste inkomenscategorie, krachtens artikel 21 van de Wet op de huurtoeslag ten hoogste aanspraak heeft.

5.5.

Artikel 475e Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat geen beslagvrije voet geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft.

Oordeel van de rechtbank

6.1.

De besluiten over de herziening, terugvordering en boete staan in rechte vast. Dat betekent dat de rechtbank over de vraag of eiser het bedrag van € 13.762,62 moet terugbetalen, geen oordeel meer kan geven. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het ontstaan van de schuld mede te wijten is aan verweerder en hetgeen hij heeft aangevoerd over de handhavingsrapportage van 15 november 2016 , laat de rechtbank buiten beschouwing. De rechtbank kan in deze procedure alleen oordelen over de vastgestelde betalingsregeling en het daartegen gerichte beroep.

6.2.

Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank op dat zijn beroepschrift en de aanvullende gronden kunnen worden opgevat als een verzoek om herziening van de besluiten over de herziening, terugvordering en boete. De rechtbank heeft dit telefonisch al aan verweerder meegedeeld. Verweerder heeft meegedeeld zich te zullen beraden over de vraag of het beroepschrift en de aanvullende gronden als een dergelijk verzoek in behandeling zal worden genomen. De rechtbank gaat er van uit dat verweerder daarover eiser nog zal berichten.

7.1.

De rechtbank stelt vast dat, omdat eiser in het buitenland woont, verweerder bij de berekening van de aflossingscapaciteit geen rekening hoeft te houden met een beslagvrije voet. Dat staat in artikel 475e Rv. Dat betekent dat verweerder het volledige AOW-pensioen mag verrekenen met de vordering.

7.2.

Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder uit coulance heeft besloten om voor eiser, die in het buitenland woont, rekening te houden met een beslagvrije voet. Verweerder heeft de aflossingsverplichting gematigd van € 150,- naar € 115,-. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid deze betalingsregeling heeft kunnen vaststellen. Uit de door eiser overgelegde stukken en zijn overzicht van inkomsten en uitgaven blijkt onvoldoende dat hij niet in staat kan worden geacht maandelijks dit bedrag te kunnen voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dus niet aannemelijk gemaakt dat hij niet aan de aflossingsverplichting kan voldoen. Om die reden hoeft verweerder ook niet akkoord te gaan met het aanbod van eiser om € 75,- per maand af te lossen.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Bij deze uitkomst ziet de rechtbank geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel