Home

Rechtbank Amsterdam, 21-06-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4218, 7406551

Rechtbank Amsterdam, 21-06-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4218, 7406551

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
21 juni 2019
Datum publicatie
14 november 2019
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2019:4218
Zaaknummer
7406551

Inhoudsindicatie

Bestuurdersaansprakelijkheid, indirect bestuurder, 6:162, 2:11 BW. Vordering afgewezen.

Uitspraak

vonnis

afdeling privaatrecht

Zaaknummer en rolnummer: 7406551 / CV EXPL 18-27811

Uitspraak: 21 juni 2019

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres,

gemachtigde mr. J.F. Overes,

t e g e n

1 [gedaagde sub 1] , en

beiden wonende te [woonplaats] ,

gedaagden,

gemachtigde mr. R.E. Jonen.

Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] en ieder afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 30 november 2018, met producties,

-

de conclusie van antwoord,

-

het tussenvonnis van 22 februari 2019, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen.

De comparitie heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019. [eiseres] en [gedaagden] zijn samen met hun respectieve gemachtigden verschenen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, de gemachtigde van [eiseres] aan de hand van een pleitnota. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1 Feiten en omstandigheden

1.1.

Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:

1.2.

[eiseres] had sinds 1 maart 2015 een vast dienstverband bij [retail] (hierna: Retail). Zij was werkzaam als verkoopster in de door Retail geëxploiteerde modewinkel, gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] .

1.3.

[holding] (hierna: de Holding) is enig bestuurder van Retail. [stichting] (hierna: de Stichting) is enig bestuurder van de Holding, en op zijn beurt is [gedaagde sub 1] per 13 maart 2015 de enig bestuurder van de Stichting. Per 1 juli 2018 is [gedaagde sub 2] bestuurder van de Stichting.

1.4.

Retail heeft [eiseres] op 21 april 2017 op staande voet ontslagen. Dit ontslag heeft geleid tot een procedure bij de kantonrechter, en nadien een hoger beroepszaak bij het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof).

1.5.

Bij beschikking van 29 mei 2018 heeft het Hof Retail jegens [eiseres] veroordeeld tot betaling van € 6.413,64 p.m. Deze beschikking heeft kracht van gewijsde gekregen.

1.6.

Op 13 juni 2018 heeft de deurwaarder de beschikking van het Hof, met bevel tot betaling van een bedrag van € 6.513,76 inclusief betekeningskosten (hierna: de vordering van [eiseres] op Retail), aan Retail betekend. Retail is in gebreke gebleven dit bedrag aan [eiseres] te voldoen.

1.7.

Het op 25 juni 2018 door [eiseres] gelegde derdenbeslag onder ABN AMRO op de bankrekening van Retail heeft geen doel getroffen. De vordering van [eiseres] op Retail is tot op heden oninbaar gebleken.

1.8.

Bij brief van 19 november 2018 heeft de raadsman van [eiseres] [gedaagden] persoonlijk aansprakelijk gesteld en gesommeerd tot betaling van € 6.975,45. Daarnaast heeft [eiseres] de nietigheid ingeroepen van de overdracht van activa van Retail aan [naam bv] (hierna: [naam bv] ). [gedaagde sub 1] is enig bestuurder en aandeelhouder van [naam bv] .

1.9.

Retail heeft haar bedrijfsactiviteiten inmiddels gestaakt.

2 Vordering en verweer

2.1.

[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling aan [eiseres] van € 7.263,86 (€ 6.975,45 aan hoofdsom plus

€ 288,41 aan kosten terzake van het derdenbeslag) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.

2.2.

[eiseres] stelt hiertoe, samengevat, het volgende. Uit de jaarrekeningen van Retail en van [naam bv] uit 2017 blijkt, vergelijkenderwijs, dat [naam bv] de bedrijfsactiviteiten, inclusief inventaris, goederen en personeel, van Retail heeft overgenomen. Inmiddels is op het adres van de oude winkel aan de [adres] te [vestigingsplaats] de winkel van [naam bv] gevestigd. De balanswaarde van [naam bv] is per ultimo 2017 verdrievoudigd ten opzichte van ultimo 2016. [gedaagden] heeft Retail doelbewust leeg gemaakt met als doel om schuldeisers te benadelen en om aan verhaal van onder meer de vordering van [eiseres] te ontkomen. Het door [gedaagde sub 1] in gang gezette gegoochel met rechtspersonen, dat in concreto is uitgemond in het frustreren van betaling en verhaal, kan [gedaagde sub 1] persoonlijk worden verweten en in zijn voetsporen [gedaagde sub 2] , aldus steeds [eiseres] . [eiseres] beroept zich op basis hiervan op bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagden]

2.3.

[gedaagden] voert verweer tegen de vordering. Het is onduidelijk waar de vordering op wordt gebaseerd. [eiseres] heeft niet aangetoond dat er sprake is geweest van enig onrechtmatig handelen door de indirecte bestuurder van Retail, dat blijkt nergens uit. Onduidelijk blijft welk handelen precies onrechtmatig zou zijn geweest. Retail was buiten staat om de vordering van [eiseres] te betalen. Het ging slecht met Retail en daarom is de exploitatie van de onderneming gestaakt. Er zijn geen liquiditeiten voorhanden en er is geen vermogen beschikbaar dat te gelde kan worden gemaakt. Er is geen sprake van onttrekking van vermogen aan Retail, laat staan dat dit is gebeurd om crediteuren te benadelen. Op het moment dat de vordering van [eiseres] op Retail ontstond toen het Hof uitspraak deed, verrichtte Retail al geen activiteiten meer. De exploitatie was toen al gestaakt en alle schuldeisers van Retail waren voldaan. [naam bv] heeft niet de activiteiten van Retail voortgezet en alle activa overgenomen. [naam bv] heeft slechts enkele goederen overgenomen en één personeelslid, aldus steeds [gedaagden]

betwist dat sprake zou zijn van het meewerken aan een paulianeuze overdracht van activa, dat er sprake zou zijn van een kerstboom van rechtspersonen met als doel het opwerpen van een rookgordijn, of van het gegoochel met rechtspersonen.

2.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3 Beoordeling