Home

Rechtbank Amsterdam, 08-12-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:10206, AMS 17/4623

Rechtbank Amsterdam, 08-12-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:10206, AMS 17/4623

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
8 december 2017
Datum publicatie
26 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2017:10206
Zaaknummer
AMS 17/4623

Inhoudsindicatie

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had een voormalig asielzoekster vrij moeten stellen van de inburgeringsplicht. Strikt genomen viel de vrouw niet onder de vrijstellingsmogelijkheden die de Wet inburgering en het Besluit inburgering bieden, maar de rechtbank vindt dat in dit geval erg onredelijk.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 17/4623

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres

om vrijstelling van de inburgeringsplicht afgewezen.

Bij besluit van 26 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres

ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan en meegedeeld dat binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

herroept het primaire besluit, bepaalt dat eiseres wordt vrijgesteld van de inburgeringsplicht en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2.1

Eiseres heeft met goed gevolg het propedeutisch examen in de opleiding Nederlandkunde aan de Universiteit van Leiden afgelegd. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet heeft vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat de overgelegde propedeusebul geen diploma is op grond waarvan eiseres volgens artikel 2.3 van het Besluit inburgering kan worden vrijgesteld.

2.2

De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres strikt genomen niet valt onder de vrijstellingsmogelijkheden die de Wet inburgering en het Besluit inburgering bieden (artikel 5 van de Wet inburgering en artikel 2.3, eerste lid, onder b, van het Besluit inburgering).

2.3

De rechtbank is echter van oordeel dat deze uitkomst onder de specifieke omstandigheden van dit concrete geval apert onredelijk is. Uit de cijferlijst bij de overgelegde propedeusebul blijkt dat eiseres de onderdelen schrijven, introduction to Dutch Studies, Dutch painting, lezen, spreken, luisteren, taalanalyse, inleiding in de cultuur en maatschappij van Nederland, geschiedenis van het Nederlands en inleiding in de Nederlandse geschiedenis tot 1800 met goed gevolg heeft afgelegd. Deze vakken zijn in het Nederlands gegeven, op twee vakken na. Uit de cijferlijst blijkt verder dat eiseres de onderdelen luisteren en lezen op het niveau B1/B2 heeft gevolgd en gesproken interactie en gesproken interpunctie en schrijven op het niveau B1. Dit is hoger dan het volgens de Wet inburgering genoemde minimum niveau A2. Ter zitting heeft eiseres er blijk van gegeven zich goed uit te kunnen drukken in het Nederlands. Zij en haar echtgenoot hebben ter zitting ook toegelicht dat eiseres al vele jaren in Nederland woont en volledig thuis is geraakt in de Nederlandse maatschappij en cultuur.

2.4

De rechtbank heeft gezien dat in het tweede lid van artikel 2.3 van het Besluit inburgering bewust ruimte is gehouden voor andersoortige vrijstellingen van het inburgeringsvereiste dan de vrijstellingen die tot op heden in de Wet inburgering en het Besluit inburgering zijn opgenomen en uitgewerkt. In dit tweede lid is immers bepaald dat bij regeling van Onze Minister kan worden voorzien in vrijstelling van de inburgeringsplicht op grond van andere diploma’s, certificaten of documenten dan genoemd in het eerste lid. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat op basis van deze bepaling er vooralsnog geen regeling tot stand is gekomen. Het komt de rechtbank echter voor dat de ruimte die hier bewust is ingebouwd voor nadere vrijstellingen van het inburgeringsvereiste, door de regelgever bedoeld is voor situaties zoals de hier voorliggende casus. Situaties waarin sprake is van inburgering dat blijkt uit een objectief document zoals hier aan de orde, in dit specifieke geval de propedeusebul van de opleiding Nederlandkunde van de Universiteit van Leiden. De rechtbank past hier de anticiperende interpretatiemethode toe.

2.5

Omdat in het bestreden besluit niets is gezegd over het tweede lid van voornoemd artikel en de ruimte die deze bepaling biedt, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het besluit vernietigen. De rechtbank ziet op grond van artikel 8.72 vierde lid, van de Awb, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het bezwaar gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en eiseres alsnog vrijstellen van de inburgeringsplicht.

3. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van

mr. S.M. Koning, griffier, op 8 december 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op: