Home

Rechtbank Amsterdam, 14-08-2012, BY0456, AWB 10-4731 WRO

Rechtbank Amsterdam, 14-08-2012, BY0456, AWB 10-4731 WRO

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
14 augustus 2012
Datum publicatie
17 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2012:BY0456
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10-4731 WRO

Inhoudsindicatie

Verzoek om vergoeding planschade. Rechtbank volgt advies StAB en voorziet zelf in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/4731 WRO

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

wonende te [plaats],

eiseres,

gemachtigde F.J. Nijhof,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen,

verweerder,

gemachtigde H.J. Brasser.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het planschadeverzoek van eiseres, voor zover gericht tegen de verleende bouwvergunning voor een uitbouw en een dakterras ten behoeve van de woning aan de [A straat nr. 19] te [plaats], als kennelijk ongegrond afgewezen en het planschadeverzoek van eiseres, voor zover gericht tegen de “1e partiële herziening van het bestemmingsplan Vierde Kwadrant”, afgewezen.

Bij besluit van 9 september 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2011. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Na heropening van het vooronderzoek is de rechtbank overgegaan tot benoeming van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) als deskundige, teneinde door deze een nader onderzoek te laten verrichten. De StAB heeft bij brief van 19 december 2011 een rapportage uitgebracht.

Partijen hebben schriftelijk gereageerd op deze rapportage.

De StAB heeft naar aanleiding daarvan bij brief van 28 maart 2012 een aanvullende rapportage uitgebracht. Partijen hebben hiervan een afschrift ontvangen.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 10 juli 2012. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A], adviseur bij het Kenniscentrum voor overheid en bestuur (hierna: het Kenniscentrum).

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar van het perceel aan de [A straat nr. 21] te [plaats].

2. Bij besluit van 27 november 2007 heeft verweerder een reguliere bouwvergunning verleend voor de bouw van een uitbouw en een dakterras op de eerste verdieping van de woning aan de [A straat nr. 19] te [plaats]. Bij besluit van 27 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 27 november 2007 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 17 oktober 2008 het beroep tegen het besluit van 27 maart 2008 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 januari 2009 (LJN BH1103) heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), voor zover hier van belang, de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 27 maart 2008 vernietigd. Daartoe is overwogen dat, kort samengevat, het bouwplan dat voorziet in een dakterras en een uitbouw op de eerste verdieping van de woning in strijd is met het bestemmingsplan “Vierde Kwadrant” en dat, gelet hierop, de aanvraag voor een bouwvergunning voor het bouwplan slechts kan worden ingewilligd nadat vrijstelling van dit bestemmingsplan is verleend. De voorzitter van de Afdeling heeft verder geoordeeld dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal dienen te beoordelen of een dergelijke vrijstelling kan worden verleend.

3. Ter uitvoering van de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling heeft verweerder bij besluit van 23 april 2009 opnieuw op het bezwaar van eiseres tegen de verleende bouwvergunning beslist. Verweerder heeft het besluit van 27 november 2007 gehandhaafd onder wijziging van de motivering daarvan en heeft daarbij overwogen dat de bouwvergunning in overeenstemming is met het op dat moment geldende (gewijzigde) bestemmingsplan “1e partiële herziening bestemmingsplan Vierde Kwadrant”. Vanwege de ex nunc toetsing dient volgens verweerder het bouwplan thans getoetst te worden aan de voorschriften van dat nieuwe bestemmingsplan. Nu op de plankaart de aanduiding “E II” op het perceel rust, past het bouwplan binnen de voorschriften van het bestemmingsplan, aldus verweerder in het besluit van 23 april 2009. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.

4. Het besluit van 23 april 2009

4.1. Eiseres verzoekt de rechtbank om het besluit van 23 april 2009 te vernietigen dan wel nietig te verklaren wegens strijd met de wet, goede zeden of openbare orde. Eiseres stelt dat bij dat besluit niet aan het nieuwe bestemmingsplan had mogen worden getoetst, omdat zij daarmee slechter af is dan bij toetsing aan het oude bestemmingsplan. Verweerder had, gezien de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling, vrijstelling (van het oude bestemmingsplan) moeten verlenen, aldus eiseres.

4.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit van 23 april 2009 niet opnieuw in discussie kan worden gebracht. Het is rechtens onaantastbaar geworden, omdat er geen beroep tegen is ingesteld.

4.3. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 23 april 2009 in rechte onaantastbaar is geworden, omdat er geen beroep tegen is ingesteld. Aan een bespreking van de beroepsgronden die betrekking hebben op dat besluit komt de rechtbank dan ook niet toe. De omstandigheid dat eiseres kennelijk aanvankelijk niet duidelijk is geweest wat de relevantie van het besluit van 23 april 2009 was en daartegen niet tijdig in beroep is gekomen, kan aan dit oordeel niet afdoen.

5. Vrijstelling, planschade

5.1. Eiseres heeft bij brief van 10 juni 2009 verzocht om vergoeding van schade als gevolg van het (gehandhaafde) besluit van 27 november 2007, waarbij verweerder een bouwvergunning heeft verleend voor een uitbouw en een dakterras op de eerste verdieping van de woning aan de [A straat 19]. Volgens eiseres is deze bouwvergunning, welke in strijd is met het bestemmingplan “Vierde Kwadrant”, verleend onder gelijktijdige vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) van het bestemmingsplan. Bij besluit van 23 april 2009 heeft verweerder immers de bouwvergunning niet ingetrokken. Eiseres verwijst in dit verband verder naar de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 21 januari 2009 (LJN BH1103).

5.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij besluit van 27 november 2007 de bouwvergunning niet is verleend onder gelijktijdige vrijstelling ex artikel 19 van de WRO. Verweerder verkeerde ten tijde van dat besluit in de veronderstelling dat het bouwplan overeenstemde met het destijds geldende bestemmingsplan “Vierde Kwadrant”. Bij de hernieuwde beslissing op bezwaar van 23 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 27 november 2007 opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het bouwplan in elk geval thans in overeenstemming is met de inmiddels op 10 april 2009 in werking getreden “1e partiële herziening bestemmingsplan Vierde Kwadrant”, waardoor er geen noodzaak (meer) was om vrijstelling of ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen. Een besluit tot verlenen van bouwvergunning ex artikel 40 van de Woningwet vormt geen planschadegrondslag, zoals limitatief opgesomd in artikel 6.1 in samenhang met artikel 3.6, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) dan wel artikel 49, eerste lid, van de WRO, aldus verweerder.

5.3. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar schadevordering in de eerste plaats baseert op de stelling dat verweerder vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verleend en er dus sprake is van planschade. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken dat verweerder voor het bouwen van een uitbouw en een dakterras op de eerste verdieping van de woning aan de [A straat nr. 19] vrijstelling ex artikel 19 van de WRO heeft verleend. Uit het besluit van 27 november 2007 zelf blijkt dat immers niet en uit het besluit van 23 april 2009 evenmin. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat verweerder op enig moment impliciet vrijstelling heeft verleend. Indien eiseres van mening was dat er destijds vrijstelling had moeten worden verleend, had zij beroep moeten instellen tegen het besluit van 23 april 2009, nu geconcludeerd moet worden dat dit bij dat besluit niet is gebeurd.

5.4. De rechtbank overweegt verder het volgende. Eiseres heeft het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van het besluit van 27 november 2007 gedaan in 2009. Verweerders besluit van 27 november 2007 strekt tot het verlenen van een bouwvergunning. De bouwvergunning is op grond van artikel 49, eerste lid, van de WRO geen maatregel die vatbaar is voor planschade. Voorts is deze bouwvergunning geen maatregel die is vermeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro. Eventuele schade die als gevolg van het verlenen van een bouwvergunning ontstaat, is onder de oude WRO niet, en onder de nieuwe Wro evenmin, als planschade voor vergoeding vatbaar. Dat die bouwvergunning volgens eiseres niet zonder meer verleend had mogen worden, doet aan deze vaststelling niet af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het verzoek om schadevergoeding in verband met de verleende bouwvergunning (en de door eiseres gestelde verleende vrijstelling) op goede gronden als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en deze afwijzing heeft gehandhaafd bij het bestreden besluit. De hiertegen gerichte beroepsgronden slagen niet.

6. Onrechtmatige overheidsdaad

6.1. Eiseres heeft de rechtbank in beroep verzocht om haar een schadevergoeding toe te kennen van € 5.000 wegens de volgens haar door verweerder gepleegde meervoudig onrechtmatige overheidsdaad. Verweerder heeft tegen beter weten in het onrechtmatige besluit genomen tot verlening van de bouwvergunning en verweerder weigert de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 21 januari 2009 (LJN BH1103) uit te voeren, aldus eiseres.

6.2. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres de claim op grond van een meervoudig onrechtmatige overheidsdaad niet in haar verzoek dan wel bezwaarschrift naar voren heeft gebracht. Voorts zal een dergelijke claim niet in deze procedure, maar in een civielrechtelijke procedure aanhangig gemaakt moeten worden, aldus verweerder.

6.3. De rechtbank wijst dit verzoek van eiseres af en overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, indien zij schade wegens meervoudig onrechtmatige overheidsdaad vergoed had willen zien, beroep tegen het besluit van 23 april 2009 had moeten instellen ofwel daar afzonderlijk om had moeten verzoeken. Indien zij beroep tegen het besluit van 23 april 2009 had ingesteld, had eiseres een daarop gebaseerd verzoek om schadevergoeding alsdan, op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), als nevenvordering kunnen indienen in die procedure. Eiseres heeft geen afzonderlijk verzoek tot vergoeding van schade wegens meervoudige onrechtmatige overheidsdaad bij verweerder ingediend. Aan de huidige procedure ligt uitsluitend het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade ten grondslag. Voor zover dat verzoek betrekking heeft op het besluit van 23 april 2009, heeft de rechtbank daarover reeds geoordeeld in rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 5.4: dat verzoek heeft verweerder op goede gronden afgewezen.

6.4. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2004 (LJN AR7586), kan haar naar het oordeel van de rechtbank niet baten. De casus die ten grondslag ligt aan die uitspraak is niet vergelijkbaar met de situatie van eiseres. Er is immers, zoals overwogen in 5.3, niet gebleken dat verweerder voor het bouwen van een uitbouw en een dakterras op de eerste verdieping van de woning aan de [A straat nr. 19] een (impliciete) vrijstelling ex artikel 19 van de WRO heeft verleend.

7. Toepasselijk recht voor planschade

7.1. Eiseres heeft bij brief van 16 oktober 2009 haar verzoek om vergoeding van schade mede gericht op de wijziging van het bestemmingsplan van 29 januari 2009. Eiseres stelt dat de WRO ten volle van toepassing is op het planschadeverzoek. Het ontwerp “1e partiële herziening bestemmingsplan Vierde Kwadrant” is vóór inwerkingtreding van de Wro en binnen een jaar na inwerkingtreding van de Wro ter inzage gelegd. Eiseres verwijst hierbij naar de artikelen 9.1.4, tweede lid, 9.1.5 en 9.1.10, derde lid, van de Invoeringswet Wro.

7.2. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanvraag om tegemoetkoming in planschade is ingediend op 10 juni 2009, na inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008. De aanvraag heeft betrekking op een planologische maatregel welke in werking is getreden op 10 april 2009, ook na inwerkingtreding van de Wro. Op grond van de in artikel 9.1.18 van de Invoeringswet Wro opgenomen overgangsregeling, is de planschaderegeling ex Afdeling 6.1 van de Wro onverkort van toepassing op de aanvraag, aldus verweerder.

7.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wro, voor zover hier van belang, blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO, die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro dan wel die na 1 juli 2008 zijn ingediend, maar die betrekking hebben op een planologische maatregel van vóór 1 september 2005. Ingevolge het bepaalde in artikel 9.1.18, tweede lid, van de Invoeringswet Wro, voor zover hier van belang, geldt artikel 6.2, tweede lid, van de Wro niet voor aanvragen ingevolge artikel 6.1 van die wet om tegemoetkoming in schade die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ontstaan.

7.4. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 11 juni 2009 het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade heeft ontvangen. Eiseres kan niet in haar stelling worden gevolgd dat haar verzoek moet worden geacht te zijn ingediend op 27 november 2007, nu daarvoor geen aanknopingspunten zijn. In dit geval is de planologische maatregel op 29 mei 2009 onherroepelijk geworden. Het verzoek om planschadevergoeding is ingediend na de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008, en het verzoek heeft geen betrekking op een planologische maatregel van vóór 1 september 2005. Artikel 49 van de WRO is daarom niet van toepassing. Gelet op het bepaalde in artikel 9.1.18 van de Invoeringswet Wro heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht toepassing gegeven aan het bepaalde in hoofdstuk 6 van de Wro inclusief de forfaitaire toerekening van het normaal maatschappelijk risico. Het beroep van eiseres op de artikelen 9.1.4, tweede lid, 9.1.5 en 9.1.10, derde lid, van de Invoeringswet Wro, slaagt dan ook niet.

8. Ten aanzien van het verzoek om planschadevergoeding in verband met het gewijzigde bestemmingsplan overweegt de rechtbank verder het volgende. Het ‘nieuwe’ bestemmingsplan, “1e partiële herziening bestemmingsplan Vierde Kwadrant”, houdt, voor wat betreft de directe omgeving van de woning van eiseres, een wijziging in van de bestemmingsplankaart met betrekking tot het direct naastgelegen perceel [A straat nr. 19]. Met het ‘oude’ bestemmingsplan was middels een hoogtescheidingslijn en de aanduidingen “I”en “II” binnen de bestemmingsaanduiding “Eengezinshuizen E” een geleding aangebracht in de toegestane bouwhoogte van de [A straat 19]. Het ‘hoofdgedeelte’ van de woning mocht bestaan uit twee bouwlagen (aanduiding “II”), plat afgedekt op een hoogte van maximaal 6 meter. De uitbouw aan de voorzijde van de woning mocht echter slechts uit één bouwlaag bestaan (aanduiding “I”), eveneens plat afgedekt op een hoogte van maximaal 3 meter. Met het ‘nieuwe’ bestemmingsplan is deze geleding in de toegestane bouwhoogte opgeheven. Nu mogen zowel het ‘hoofdgedeelte’ van de woning als de uitbouw aan de voorzijde van de woning bestaan uit twee bouwlagen (aanduiding “II”), plat afgedekt op een hoogte van maximaal 6,00 meter. Dit betekent dat als gevolg van het ‘nieuwe’ bestemmingsplan de toegestane bouwhoogte van de aan de voorzijde van de woning gelegen uitbouw is verruimd en wel van maximaal 3 meter tot thans maximaal 6 meter.

9. Verweerder heeft het Kenniscentrum verzocht om de schade die uit deze wijziging voor eiseres voortvloeit, in kaart te brengen. In een rapportage van 19 februari 2010 heeft het Kenniscentrum geconcludeerd dat de waarde van de woning van eiseres op de peildatum 10 april 2009 op een bedrag van € 560.000 kan worden getaxeerd en dat de waarde van de woning, met in achtneming van de maximale mogelijkheden op grond van het ‘nieuwe’ bestemmingplan op diezelfde datum, op een bedrag van € 550.000 moet worden getaxeerd, hetgeen betekent dat de woning als gevolg van de planologische wijziging € 10.000 minder waard is geworden. Omdat alleen de schade die het zogenoemde ‘normaal maatschappelijke risico’ van twee procent van de waarde van de woning overstijgt, voor vergoeding in aanmerking komt (in dit geval 2% van € 560.000 = € 11.200) en het bedrag van € 10.000 hieronder blijft, heeft het Kenniscentrum verweerder geadviseerd het verzoek op dit punt af te wijzen. Verweerder heeft dit advies overgenomen en aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.

10. Eiseres heeft gesteld dat zij niet de indruk heeft dat het Kenniscentrum een onafhankelijk adviescentrum is om de schade vast te stellen, omdat het Kenniscentrum een groot aantal gemeenten als klant heeft. Voor zover eiseres hiermee heeft beoogd te stellen dat het Kenniscentrum niet onafhankelijk is, slaagt deze stelling naar het oordeel van de rechtbank niet. Eiseres heeft deze stelling niet nader onderbouwd en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing die erop zou kunnen wijzen dat het Kenniscentrum zich in zijn advies heeft laten beïnvloeden door het feit dat verweerders gemeente casu quo een aantal gemeenten zijn opdrachtgever is. De beroepsgrond slaagt niet.

11. Uitzicht woonkeuken

11.1. Eiseres heeft verder gesteld dat het Kenniscentrum en aldus verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperking van het uitzicht vanuit de woonkeuken. Ze wijst er op dat, door de verhoogde toegestane bouwhoogte op de uitbouw aan de voorzijde van de woning aan de [A straat nr. 19], in de nieuwe situatie sprake is van een beperking van het verticale uitzicht. De afstand tussen de woning van eiseres en de woning [A straat nr. 19] bedraagt 4 meter en niet “ongeveer 5 meter”, zoals het Kenniscentrum meent. Voorts is van belang dat de muur van de buren aan de zijde van haar woonkeuken van 3 meter naar 6 meter kan worden verhoogd en dit ook is gebeurd.

11.2. Verweerder heeft zich - onder verwijzing naar het advies van het Kenniscentrum - op het standpunt gesteld dat het planologische nadeel onder meer bestaat uit beperking van het uitzicht vanuit drie aan de voorzijde van de woning gelegen (slaap)kamers op de eerste verdieping, alsmede in beperkte mate vanuit de op de begane grondlaag gelegen woonkeuken. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de impact van zicht op een muur van 6 meter hoog groter is dan het zicht op een muur van 3 meter hoog.

11.3. De rechtbank heeft aanleiding gezien de StAB als deskundige in te schakelen. De deskundige van de StAB heeft in zijn rapportage van 19 december 2011 aangegeven dat, voor wat betreft het uitzicht vanuit de woonkeuken, onder de schadecomponent uitzicht, naast het horizontale uitzicht, ook het uitzicht schuin omhoog naar de lucht moet worden begrepen. Dit wordt met name gezien de korte afstand tot de woning van de buren, bij een verhoging van de muur van de buren van 3 naar 6 meter, relevant geacht. De StAB heeft de afstand tussen de woning van eiseres en de uitbouw van de buren gemeten en dat bleek een afstand van 4.42 meter te betreffen.

11.4. Eiseres heeft in haar reactie van 30 januari 2012 geen opmerkingen ten aanzien van dit punt gemaakt.

11.5. Verweerder heeft in de reactie van 14 februari 2012 verwezen naar de reactie van het Kenniscentrum van 13 februari 2012. Verweerder heeft het standpunt van de StAB onderschreven dat sprake is van een beperking van het uitzicht schuin omhoog naar de lucht. Verweerder stelt dit aspect evenwel reeds te hebben meegewogen. Voor eiseres is in beperkte mate – ten opzichte van de mate van uitzichtbeperking, welke vanuit de op de eerste verdieping van haar woning gelegen (slaap)kamers wordt ondervonden – sprake van beperking van het uitzicht vanuit de op de begane grondlaag gelegen woonkeuken.

11.6. De StAB heeft in de reactie van 28 maart 2012, voor wat betreft het uitzicht vanuit de woonkeuken, vastgesteld dat ook verweerder het aspect beperking van het uitzicht schuin omhoog naar de lucht heeft meegewogen, maar dat het Kenniscentrum (en aldus verweerder) er vanuit gaat dat sprake is van een in beperkte mate verminderd uitzicht, terwijl de StAB uitgaat van sterk verminderd uitzicht, hetgeen relevant is voor het taxeren van de waarde van de woning.

11.7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de StAB te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en mag de rechtbank in beginsel op het uitgebrachte deskundigenbericht afgaan. Dat is slechts anders indien het deskundigenbericht onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd (zie de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2011, LJN BR6329). De rechtbank volgt het advies van de StAB met betrekking tot de beperking van het uitzicht. De StAB heeft naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd dat, als gevolg van het gewijzigde bestemmingsplan sprake is van sterk verminderd uitzicht vanuit zowel de keukenruimte op de begane grond als vanuit de drie (slaap)kamers op de eerste verdieping. Deze beroepsgrond slaagt.

12. Contactgeluiden uitbouw

12.1. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij hinder van contactgeluiden ondervindt in de vorm van lopen over de vloer en schuiven met stoelen en tafels, nu de uitbouw van de buren is verankerd en ingemetseld ter hoogte van de binnenmuur van de slaapkamers van haar eigen woning.

12.2. Verweerder heeft opgemerkt dat dergelijke contactgeluiden in gelijke mate konden worden ondervonden indien de opbouw op het achterste gedeelte van de woning van de buren was gerealiseerd, zoals onder het oude planregime reeds mogelijk was.

12.3. De StAB heeft de stelling in het advies van het Kenniscentrum dat in gelijke mate contactgeluiden konden worden ondervonden indien de uitbouw op grond van het oude planologische regime aan de achterzijde was gerealiseerd, niet gevolgd, omdat volgens de StAB onder het nieuwe planologische regime thans zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde een dergelijke uitbouw kan worden gerealiseerd, hetgeen meer contactgeluid oplevert.

12.4. Eiseres heeft in haar reactie van 30 januari 2012 geen opmerkingen over dit punt gemaakt.

12.5. Verweerder heeft in zijn reactie gesteld dat de nieuw toegestane uitbouwmogelijkheid niet leidt tot meer contactgeluidhinder, omdat er geen direct contact is tussen die nieuw toegestane uitbouwmogelijkheid en de woning van eiseres. Voor zover meer contactgeluidhinder wordt ervaren, is dit het gevolg van dat er deels ook binnen het achterste gedeelte van het bebouwingsvlak is gebouwd. Dit contactgedeelte was al toegestaan op basis van het bestemmingsplan “Vierde Kwadrant”.

12.6. De StAB heeft in zijn reactie daarop aangegeven dat uitgaande van de maximale realisatie van de mogelijkheden na de planologische wijziging het niet anders kan dan dat de opbouw aan de achterzijde van de woning op [A straat nr. 19], de opbouw aan de voorzijde op [A straat nr. 19] en de tweede bouwlaag van de woning van eiseres op enig punt met elkaar in contact komen. Volgens de StAB gaat verweerder ten onrechte uit van de feitelijk gerealiseerde opbouw en is er onder het nieuwe planologische regime wel degelijk sprake van een toename van contactgeluiden.

12.7. De rechtbank is, gezien het advies van de StAB, welk advies de rechtbank volgt, van oordeel dat verweerder ten onrechte niet een toename van contactgeluiden heeft meegewogen. Dat de opbouw mede in de muur van de woning van eiseres verankerd kan zijn, is naar het oordeel van de rechtbank niet uitsluitend een theoretische benadering. De rechtbank acht dit aannemelijk mede op grond van wat de gemachtigde van eiseres ter zitting van 10 juli 2012 heeft aangevoerd. Deze beroepsgrond slaagt eveneens.

13. Status dakterras

13.1. Eiseres heeft gesteld dat het dakterras, dat niet bestemd is voor woondoeleinden, in strijd is met zowel het nieuwe als het oude bestemmingsplan. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat de aanleg van het dakterras bij de buren reeds onder het oude planologische regime, zoals neergelegd in het bestemmingsplan “Vierde Kwadrant”, mogelijk was. Het dakterras veroorzaakt naast geluidsoverlast ernstige inbreuk op de privacy en woongenot vanwege de rechtstreekse inkijk op het perceel van eiseres.

13.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanleg van een dakterras op het platte dak van de eerste bouwlaag van de woning aan de [A straat nr. 19] reeds onder het oude bestemmingsplan “Vierde Kwadrant” was toegestaan, zodat ter zake geen sprake is van een planologische wijziging.

13.3. De StAB heeft het standpunt van verweerder dat het dakterras al onder het oude planologische regime mogelijk was, gevolgd. In voorkomende gevallen wordt een plat dak dan wel een dakterras beschouwd als een onderdeel van het hoofdgebouw. De StAB verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 23 juli 2003 (LJN AI0293) en 19 mei 2010 (LJN BM4967). Aangezien in dit geval aan het hoofdgebouw een woonbestemming is toegekend, wordt het gebruik van het platte dak als terras beschouwd en passend binnen de woonbestemming. De discussie over de vraag of een dakterras onderdeel vormt van een bouwlaag dan wel een zelfstandige bouwlaag inhoudt, is volgens de StAB niet relevant. Ook onder het oude planologische regime was ter plaatse van het huidige dakterras een tweede bouwlaag toegestaan en onder het nieuwe planologische regime is hierin geen verandering gekomen. De buren hadden ook kunnen kiezen voor de aanleg van een tweede bouwlaag op die plek.

13.4. Eiseres heeft in haar reactie van 30 januari 2012 haar standpunt gehandhaafd dat zowel onder het oude als het nieuwe planologische regime een dakterras niet is toegestaan. De plankaart geeft geen enkele aanduiding ter plekke van het perceel [A straat nr. 19] waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er mogelijk een dakterras mag worden gebouwd. Voorts heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 21 januari 2009 (LJN BH1103), waarin is geoordeeld dat het dakterras in strijd is met het bestemmingsplan. Eiseres heeft verder verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2003, LJN AF5547. Het dakterras van de buren is pal aan de erfgrens met eiseres gesitueerd, zonder een afstand van twee meter in acht te nemen, en biedt onbelemmerd en rechtstreeks zicht op het perceel van eiseres.

13.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de StAB het standpunt voor wat betreft de status van het dakterras voldoende toegelicht. De rechtbank is met de StAB van oordeel dat onder beide regimes een dakterras ter plekke van het perceel [A straat nr. 19] was toegestaan. De rechtbank deelt het standpunt van de StAB, zoals dit in de reactie van 28 maart 2012 is neergelegd, dat de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 21 januari 2009 zo moet worden gelezen dat de voorzitter van de Afdeling heeft geoordeeld dat het bouwplan destijds als geheel in strijd was met het bestemmingsplan, omdat aan de voorzijde van het perceel een uitbouw als tweede bouwlaag niet was toegestaan. De stelling van eiseres dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2003 in het geheel geen dakterras mogelijk zou zijn, kan haar niet baten. In dat geval zou zowel in de oude als in de nieuwe situatie sprake zijn van een illegaal aangelegd dakterras, waarvoor eveneens geen planschadevergoeding kan worden verkregen. De stelling van eiseres dat de plankaart ter plaatse geen dienovereenkomstige aanduiding kent dan wel dat in de gehele wijk geen enkel dakterras is gerealiseerd, is niet relevant. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor vergoeding van uit een gebruik van dat dakgedeelte als terras voortvloeiende schade. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.

14. Belasting fundering

14.1. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij, na realisering van de uitbouw van de buren, niet meer kan uitbreiden aan de tuinzijde van haar woning, aangezien de gezamenlijke fundering thans tot de maximaal toegestane belasting is benut. Een aanvraag voor een bouwvergunning voor een dergelijke uitbreiding zal volgens eiseres worden geweigerd wegens overbelasting van de fundering en het daarmee samenhangend instortingsgevaar.

14.2. De StAB heeft voor wat betreft de fundering geconcludeerd dat de uitbouw van de buren van eiseres aan de voorzijde niet in de weg staat aan de uitbreiding aan de tuinzijde van de woning van eiseres en dat een daarbij eventueel aan te leggen fundering eiseres niet voor extra kosten plaatst.

14.3. De rechtbank stelt vast dat het gaat om een eventuele uitbreiding aan de tuinzijde van de woning van eiseres omdat, zoals de StAB met juistheid heeft geconstateerd, een uitbreiding aan de voorzijde van haar woning niet mogelijk is. De rechtbank volgt voorts het oordeel van de StAB dat de uitbouw van de buren van eiseres aan de voorzijde niet in de weg staat aan de uitbreiding aan de tuinzijde van de woning van eiseres en dat de uitbouw van de buren eiseres ook niet voor extra kosten plaatst als het gaat om het realiseren van een adequate fundering voor de door haar gewenste uitbreiding. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

15. Waardebepaling

15.1. Eiseres heeft verder gesteld dat uit de door de beëdigde taxateur gekoppelde WOZ-waarden genoegzaam blijkt dat haar woning met € 38.000 in waarde is gedaald.

15.2. Zoals uit het voorgaande reeds blijkt, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voor eiseres met de inwerkingtreding van de op 29 januari 2009 door de gemeenteraad van Huizen vastgestelde “1e partiële herziening bestemmingsplan Vierde Kwadrant” weliswaar een planologisch nadeliger situatie is ontstaan, met een waardeverminderend effect op haar woning aan de [A straat nr. 21], maar dat dit nadeel, na taxatie, slechts € 10.000 bedraagt, hetgeen niet het wettelijk forfaitair vastgestelde normaal maatschappelijk risico (in dit geval van € 11.200) overstijgt.

15.3. De StAB heeft voor het vaststellen van de schade een onafhankelijke taxateur,

M.A. Visser, ingeschakeld en heeft deze taxateur verzocht de waarde van de woning voorafgaand aan de planologische mutatie te taxeren en - met in achtneming van de door de StAB geduide waardeverminderende factoren - ook de waarde van de woning na die wijziging te taxeren. Taxateur Visser heeft de waarde van de woning van eiseres direct voorafgaande aan de planologische mutatie op € 488.000 getaxeerd en de waarde direct daarna op € 470.000. Het StAB heeft de rechtbank bericht dat op het verschil tussen beide bedragen, zijnde € 18.000, twee procent van de waarde van de woning van eiseres onmiddellijk voor het ontstaan van de schade (2% van € 488.000), zijnde € 9.760, in mindering dient te worden gebracht. De planschadevergoeding bedraagt volgens de StAB aldus € 8.240. Volgens de StAB is in het kader van de vaststelling van de WOZ-waarde met name de feitelijke situatie bepalend en behoeft er geen rekening te worden gehouden met hetgeen planologisch maximaal mogelijk is. Een verlaging van de WOZ-waarde behoeft op zichzelf geen indicatie te zijn voor een planologische verslechtering. Dit kan evenwel wel aan de orde komen in het kader van de bepaling van de schade. Gelet op de geringe verschillen tussen de WOZ-taxaties van 2007 tot en met 2010 en gelet op het niet al te grote verschil tussen enerzijds het verschil tussen de door de StAB ingeschakelde taxateur verrichte planschadetaxaties en anderzijds het maximale verschil tussen de vier overgelegde WOZ-taxaties, ziet de StAB geen aanleiding om op grond van de WOZ-taxaties te concluderen dat de schade verkeerd is berekend.

15.4. Eiseres stelt in haar reactie dat er een niet nader uitgelegd verschil is tussen de door verweerder vastgestelde waarde van de woning van eiseres in het economisch verkeer per 10 april 2009 van € 560.000 en de door de StAB vastgestelde waarde van die woning in het economisch verkeer per 10 april 2009 van € 488.000, te weten een verschil van € 72.000. De StAB heeft slechts de planschade aan de voorzijde van de woning van eiseres in kaart gebracht en heeft verzuimd de schade van het dakterras aan de achterzijde te bepalen. De totale schade ad € 38.000 is volgens eiseres afdoende met de WOZ-waarden aangetoond.

15.5. Verweerder heeft in zijn reactie gesteld dat taxateur Visser met de woning op de [A straat nr. 5] een referentieobject heeft gehanteerd dat aanzienlijk kleiner en van een ander type is dan de woning van eiseres. Voorts heeft taxateur Visser drie referentieobjecten gehanteerd die ten tijde van zijn opname op 7 december 2011 enkel te koop stonden, waardoor sprake is van vraagprijzen en van geheel andere marktomstandigheden dan ten tijde van de peildatum van 10 april 2009.

15.6. De StAB heeft naar een reactie van taxateur Visser verwezen. Visser heeft aangegeven dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met interne en externe invloedsfactoren rond de peildatum en de uitwerking daarvan op het prijspeil rond deze datum. Het Kenniscentrum en dus verweerder hebben volgens de StAB ten onrechte twee referenties uit 2006 gebruikt, omdat deze ver van de datum liggen die relevant is en het Kenniscentrum geen rekening houdt met de negatieve prijscorrectie die sindsdien heeft plaatsgevonden. De referentie aan de [A straat nr. 11] is representatief, mits rekening wordt gehouden met de positieve prijsontwikkeling vanaf de peildatum tot aan de transactiedatum van deze referentie. Volgens Visser is de referentie van [A straat nr. 5] wel geschikt, omdat de transactiedatum rond de peildatum van doorslaggevend belang is. Visser heeft daarbij rekening gehouden met de verschillen in objectkenmerken. Deze woning is aanmerkelijk kleiner. De verkoop is geschied tegen een relatief hoge verkoopprijs, mede vanwege het feit dat de koper een bekende van de verkoper was en het een eindwoning betrof met een vrij uitzicht aan één zijde. Visser heeft ook te koop staande referenties gekozen, omdat de vraag- en aanbodverhoudingen van 2011 beter aansluiten bij de peildatum dan de vraag- en aanbodverhoudingen van 2006. Volgens de StAB heeft Visser de prijsindexcijfers juist geïnterpreteerd. De StAB heeft in dat verband verder opgemerkt dat het verschil tussen de door beide taxateurs gestelde planschade verklaarbaar is. De StAB weegt de beperking van het uitzicht vanuit de woonkeuken van eiseres zwaarder dan verweerder doet en de StAB gaat, in tegenstelling tot verweerder, wel uit van een toename van de contactgeluidhinder.

15.7. Eiseres heeft ter zitting van 10 juli 2012 gesteld dat zowel de taxaties van het Kenniscentrum als die van Visser onjuist zijn. Om de juiste vrije verkoopwaarde te benaderen dienen de gerealiseerde verkoopcijfers van gelijksoortige panden aan de [A straat] als vertrekpunt te gelden, te indexeren met de feitelijke prijsontwikkelingen van verkochte woningen in Huizen, de cijfers van het Kadaster, de cijfers van de Waarderingskamer en de cijfers van de gemeente Huizen met betrekking tot het vaststellen van de WOZ-waarde. Eiseres heeft een berekening overgelegd, waarin tot uitgangspunt is genomen dat de kubieke meterprijs per 1 januari 2009 € 980 bedraagt. De kubieke meterprijs wordt volgens eiseres berekend door de transactieprijs te delen door het aantal kubieke meters van de woning. De vrije verkoopwaarde van de woning van eiseres bedraagt per 1 januari 2009 € 645.000. Rekeninghoudende met de door de StAB vastgestelde percentuele waardevermindering van 3,7%, is de schadevergoeding aan de voorzijde van de woning

€ 23.865, aldus eiseres.

15.8. Verweerder heeft ter zitting van 10 juli 2012 zijn standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft ten aanzien van de door eiseres overgelegde berekening gesteld dat eiseres ten onrechte de grondcomponent niet uit de transactieprijs heeft gehaald, waardoor die berekening tot een onjuiste uitkomst leidt.

15.9. De rechtbank volgt het advies van de StAB met betrekking tot de waardebepaling, zoals samengevat in rechtsoverweging 15.3 en 15.6. De StAB heeft de waarde van de woning van eiseres direct voorafgaande aan de peildatum ten bedrage van € 488.000 en de waarde direct daarna ten bedrage van € 470.000 voldoende onderbouwd, zodat deze waarden als uitgangspunt hebben te gelden. De door eiseres ter zitting van 10 juli 2012 overgelegde berekening van de kubieke meterprijs per 1 januari 2009 is naar het oordeel van de rechtbank niet correct, nu de grondprijs daarin op een onjuiste wijze is verdisconteerd.

16. Normaal maatschappelijk risico

16.1. Eiseres heeft tot slot nog gesteld dat verweerder de schade volledig dient te vergoeden zonder toepassing van artikel 6.2 van de Wro, omdat er geen sprake is van handelen in het algemeen belang en/of het dienen van belangen uit ruimtelijke overwegingen doch uitsluitend het dienen van een particulier, economisch belang. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 maart 2011, LJN BP8564.

16.2. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 maart 2011 (LJN BP8564), kan haar naar het oordeel van de rechtbank niet baten. Deze uitspraak is door de Afdeling bij uitspraak van 29 februari 2012 (LJN BV7254) vernietigd. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro, voor zover hier van belang, blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade. Verweerder heeft geen hoger percentage dan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade gehanteerd. Dit is het minimum dat in artikel 6.2, tweede lid, van de Wro is genoemd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat twee procent van de waarde van de woning van eiseres onmiddellijk voor het ontstaan van de schade door verweerder terecht is aangemerkt als vallende binnen het normale maatschappelijke risico, zodat een deel van de schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.

17. Gelet op de voorgaande overwegingen zal de rechtbank het oordeel van de deskundige van de StAB geheel volgen. Dit rechtvaardigt de conclusie dat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk is en dat het bestreden besluit dus in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep van eiseres zal dan ook gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.

18. Nu een nader op bezwaar te nemen besluit slechts kan inhouden dat het primaire besluit, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte bezwaar, wordt herroepen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank zal bepalen dat overeenkomstig het advies van de StAB van 19 december 2011 aan eiseres ten laste van verweerder een tegemoetkoming in de planschade op grond van artikel 6.1 van de Wro wordt toegekend van € 8.240, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst van het verzoek om planschade, zijnde

11 juni 2009, tot en met de dag van betaling. De overige door eiseres gevraagde (plan)schadevergoeding zal worden afgewezen.

19. Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb zal het door eiseres betaalde griffierecht aan haar dienen te worden vergoed.

20. Ten aanzien van de door eiseres gevorderde kosten vermeld op het formulier proceskosten overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft om vergoeding van gerechtskosten van € 1.155,44 verzocht. Deze kosten kunnen naar het oordeel van de rechtbank in dit geding niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten niet in deze procedure zijn gemaakt.

Eiseres heeft daarnaast om vergoeding van het op grond van de Procedureregeling planschadevergoeding 2005 geheven bedrag van € 500 verzocht. Nu op de aanvraag van eiseres voor een planschadevergoeding gedeeltelijk positief is beslist, kan eiseres ingevolge artikel 6.4, vierde lid, van de Wro aanspraak maken op terugbetaling van dit bedrag. De rechtbank ziet daarom aanleiding in deze uitspraak verweerder te veroordelen tot terugbetaling van dit bedrag.

Eiseres heeft tot slot verzocht om vergoeding van de kosten voor het deskundigenverslag van mr. B.P.M. van Ravels, advocaat, ad € 697,14 en/of om vergoeding van door mr. Van Ravels verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat het verslag van mr. Van Ravels als een juridisch advies ter ondersteuning van het standpunt van eiseres dient te worden aangemerkt. De rechtbank ziet hierin aanleiding om verweerder te veroordelen in de gemaakte kosten van rechtsbijstand. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair begroot op een bedrag van € 437 (1 punt voor het (aanvullende) beroepschrift x wegingsfactor 1 x € 437).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- verklaart het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 maart 2010 gegrond en herroept dit besluit;

- bepaalt dat aan eiseres ten laste van verweerder een tegemoetkoming in de planschade wordt toegekend van € 8.240, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2009 tot en met de dag van betaling;

- wijst het verzoek om (plan)schadevergoeding voor het overige af;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van het op grond van de Procedureregeling planschadevergoeding 2005 geheven bedrag van € 500;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 150 vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van

€ 437, te betalen aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, voorzitter,

mrs. T.J.P. van Os van den Abeelen en A.D. Reiling, leden, in aanwezigheid van

mr. S.P.M. van Boheemen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2012.

de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB