Home

Rechtbank Amsterdam, 08-02-2012, BV6405, 13-524073-09

Rechtbank Amsterdam, 08-02-2012, BV6405, 13-524073-09

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
8 februari 2012
Datum publicatie
21 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV6405
Zaaknummer
13-524073-09

Inhoudsindicatie

Gewapende overval op kledingwinkel in scene gezet en hiervan valse aangifte gedaan om de verzekering op te lichten.

De als gevolg van de valse aangifte door de benadeelde partij regiopolitie gemaakte kosten (inzet uren politie) zijn toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/524073-09 (Promis)

Datum uitspraak: 8 februari 2012

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1959],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [woonplaats].

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2012, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting voor de politierechter op 14 januari 2010.

Deze strafzaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 2] (13/524074-09), [medeverdachte 3] (13/870631-09) en [medeverdachte] (13/870632-09).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. J. Louman en van wat verdachte en haar raadsman, mr. F.J.E. Hogewind,

naar voren hebben gebracht.

2. Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,

ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,

zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 januari 2009 tot en met 21 januari 2009 te [plaats 1], in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Interpolis Schadeverzekeringen N.V. te bewegen tot de afgifte van een bedrag aan geld, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van haar mededader(s), althans alleen, een (gewapende) overval op kledingwinkel [kledingwinkel] te [plaats 1] in scene heeft gezet en/of (vervolgens) van die (in scene gezette) overval aangifte heeft

gedaan bij een of meer medewerker(s) van de politie [regio] en/of een of meer medewerker(s) van de Rabobank (tussenpersoon van genoemde verzekeringsmaatschappij Interpolis Schadeverzekeringen N.V.) in kennis heeft gesteld van genoemde (in scene gezette) overval.

(artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht in verband met artikel 45 van het

Wetboek van Strafrecht)

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,

zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 januari 2009 tot en met 21 januari 2009 te [plaats 1] en/of [plaats 2], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte en/of een of meer van haar mededader(s) toen aldaar ten overstaan van [verbalisant 1], hoofdagent van politie

en/of [verbalisant 2], aspirant van politie en/of [verbalisant 3], inspecteur van politie opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal met geweldpleging.

(artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht)

3. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4. Waardering van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte en haar medeverdachten hadden voor wat betreft het plegen van deze strafbare feiten een verschillende rol, maar waren ieder voor zich een onmisbare schakel in het geheel. Het plan om een nepoverval op de kledingwinkel te plegen is bedacht door verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte] en de in scene gezette overval is uitgevoerd door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Zij hebben de kleding vervolgens naar de woning van [medeverdachte 4] gebracht, alwaar [medeverdachte] heeft geholpen de kleding te sorteren.

4.2 Het standpunt van de verdediging

Door de raadsman is onder meer bepleit, zoals weergegeven in de door hem ter zitting overgelegde aantekeningen, dat verdachte op geen enkel moment voorafgaand aan haar verhoor bij de politie de gelegenheid heeft gehad een advocaat te raadplegen, haar procespositie te kiezen en zich te laten bijstaan in haar verwarde toestand. Deze wijze van handelen is in strijd met het consultatierecht, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM en verdachte is onherstelbaar in haar belangen geschaad. De raadsman heeft hieromtrent verder aangevoerd dat verdachte haar verantwoordelijkheid wenst te nemen voor hetgeen is voorgevallen en ter terechtzitting blijft bij de verklaringen zoals afgelegd bij de politie. De gebruikelijke sanctie van bewijsuitsluiting van de bij de politie afgelegde verklaringen doet geen recht aan de ernst van dit vormverzuim en de raadsman verzoekt dit vormverzuim te verdisconteren in de strafmaat.

Ten aan van de poging tot oplichting (feit 1) heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet zelf de Rabobank van de overval op de hoogte heeft gesteld, maar dat zij door iemand is gebeld die namens de verzekeringsmaatschappij handelde. Nu ook niet uit het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte de overval ter kennis van de Rabobank heeft gebracht om zo Interpolis te bewegen tot afgifte van een geldbedrag kan de poging tot oplichting niet worden bewezen.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1. Salduz

De rechtbank is van oordeel dat de raadsman terecht heeft aangevoerd dat bij de politieverhoren de Salduz-norm is geschonden.

In het geval echter een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv, dat, na een daartoe strekkend verweer zonder meer tot bewijsuitsluiting dient te leiden van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat zij een advocaat kon raadplegen en is er geen plaats meer voor een nadere afweging in het licht van de beoordelingsfactoren van artikel 359a lid 2 Sv (HR 10 januari 2012, LJN BT8785).

De rechtbank zal in overeenstemming met deze recent aangescherpte jurisprudentie van de Hoge Raad de volgende politieverhoren uitsluiten van het bewijs (verhoor d.d. 21 januari 2009, 18.17 uur, blz. 106; verhoor d.d. 21 januari 2009, 17.00 uur, blz. 107-113; verhoor d.d. 22 januari 2009, 13.10 uur, blz. 114-117).

4.3.2. Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat bij haar beslissing dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten uit van de volgende in samenvattende vorm weergegeven redengevende feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten gebezigde bewijsmiddeleni, en betrekt in haar overwegingen, voor zover relevant en van toepassing, de door de officier van justitie en raadsman aangevoerde standpunten.

Op 19 januari 2009 werd er bij de politie [regio] melding gedaan dat er een gewapende overval was gepleegd op de kledingzaak [kledingwinkel] te [plaats 1]. Deze overval is gepleegd door twee mannen. Zij hebben eigenaresse [verdachte] onder bedreiging van een vuurwapen vastgebonden op een stoel in de paskamer, waarbij haar mond werd dichtgetaped en alle kleding uit de kledingwinkel in een witte bestelbus ontvreemdii. De verdachte heeft hiervan op 20 januari 2009 te [plaats 2] bij [verbalisant 3], inspecteur van politie [regio], aangifte gedaaniii. Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 januari 2012 verklaard dat deze overval niet echt was en dat zij een valse aangifte heeft gedaan. In de weken voorafgaand aan de overval zijn er door verdachte, [medeverdachte 4]iv en [medeverdachte] afspraken gemaakt om een overval in scene te zetten. Het plan hield in dat [medeverdachte 2]v en [medeverdachte 3]vi de kledingwinkel zouden leeghalen. [medeverdachte 4], [medeverdachte] en de twee mannen zouden de kleding verkopen en de opbrengst van die verkoop onder elkaar verdelen. Verdachte zou van de in scene gezette overval een valse aangifte doen bij de politie en het doorgeven aan haar verzekering om zo een uitkering door haar verzekering te bewerkstelligen. Na onderzoek van de politie is de kleding op 20 januari 2009 aangetroffen in de woning van [medeverdachte 4]vii.

Voor zover door de raadsman is aangevoerd dat verdachte niet zelf de Rabobank van de overval op de hoogte heeft gesteld en de onder 1 ten laste gelegde poging tot oplichting niet kan worden bewezen overweegt de rechtbank dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij de dag na de overval met iemand van Interpolis heeft gesproken en heeft gezegd dat goederen uit haar kledingwinkel waren weggenomen. Ook uit de aangifte van Interpolisviii en uit de verklaring van de verzekeringsspecialist van de Rabobankix blijkt dat kennis is genomen van de gewapende overval op de kledingwinkel [kledingwinkel], dat een lege winkel is aangetroffen en dat verdachte op 20 januari 2009 als slachtoffer van deze overval een oriënterend gesprek heeft gehad met de verzekeringsspecialist van de Rabobank. De rechtbank verwerpt dit bewijsverweer van de raadsman.

5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,

ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,

in de periode van 19 januari 2009 tot en met 21 januari 2009 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels Interpolis te bewegen tot de afgifte van een bedrag aan geld, met dat oogmerk opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid met haar mededaders een gewapende overval op kledingwinkel [kledingwinkel] te [plaats 1] in scene heeft gezet en vervolgens van die in scene gezette overval aangifte heeft gedaan bij de politie [regio] en medewerkers van de Rabobank, tussenpersoon van genoemde verzekeringsmaatschappij Interpolis, in kennis heeft gesteld van genoemde in scene gezette overval.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,

op 20 januari 2009 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [verbalisant 3], inspecteur van politie, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal met geweld.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6. De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8. Motivering van de straffen

8.1. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Bij het formuleren van zijn eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten drie jaar geleden zijn gepleegd.

8.2. Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van de valse aangifte heeft de raadsman onder meer naar voren gebracht, zoals weergegeven in de door hem ter zitting overgelegde aantekeningen, dat verdachte hiervoor verantwoordelijk is, maar dat het in deze periode, eind 2008/begin 2009, slecht ging met verdachte. Zij lag in echtscheiding met haar (ex-)man en was haar bedrijf kwijtgeraakt. Verdachte voelde zich eenzaam, was volstrekt chaotisch en in de war. Het verlies van haar man en bedrijf leek voor haar het verlies van bestaanszekerheid en van haar identiteit te betekenen. Verdachte was op dat moment labiel en toen de deurwaarder op 16 december 2008 executoriaal beslag kwam leggen op de kleding van haar winkel te [plaats 1], dacht verdachte dat dit het einde van haar opgebouwde nieuwe bestaan betekende. In deze volstrekt labiele toestand verkerend zijn er ontmoetingen geweest met [medeverdachte] en [medeverdachte 4] en werden op initiatief van [medeverdachte] en [medeverdachte 4] plannen gesmeed om de overval op de kledingwinkel in scene te zetten. Verdachte had niet de criminele contacten om een dergelijk plan uit te voeren. De conclusie dient te zijn dat [medeverdachte] en [medeverdachte 4] in samenwerking met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] misbruik hebben gemaakt van verdachte. Zij heeft onvoldoende weerstand kunnen bieden aan de plannen van haar mededaders en dient dan ook gelet op het advies van de psycholoog als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Tenslotte heeft de raadsman bepleit dat verdachte door publicaties in de media al zwaar is gestraft. Ook is de redelijke termijn overschreden, hetgeen dient te worden verdisconteerd in de strafmaat.

8.3. Het oordeel van de rechtbank

8.3.1. Strafmotivering

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf laten meewegen dat verdachte zich met haar mededaders heeft schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting, zoals hiervoor in rubriek 5 bewezen is verklaard. Verdachte heeft in haar kledingwinkel een gewapende overval in scene gezet en zich vervolgens schuldig gemaakt aan het doen van een valse aangifte met het oogmerk om de verzekeringsmaatschappij op te lichten. Als gevolg van het gedrag van verdachte en haar mededaders heeft de politie een grootschalig onderzoek verricht en is zonder noodzaak veel kostbare politiecapaciteit ingezet. Ook is door aldus te handelen veel beroering bij omstanders veroorzaakt en zijn gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht.

De rechtbank heeft voorts bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Anderzijds heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten.

De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het schrijven van de psychotherapeut van verdachte, d.d. 7 januari 2010, en het Pro Justitia rapport van de psycholoog d.d. 4 juni 2010, waaruit blijkt, dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een aanpassingsstoornis met gemengde angstige en depressieve stemming. Ook is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale en theatrale trekken. Het is vanuit de aanpassingsstoornis enigszins verklaarbaar dat verdachte, toen ze in de put zat over de dreigende ontruiming van haar nieuwe winkel, op impulsieve wijze de hulp die geboden werd, heeft aangegrepen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij niet meer onder behandeling is van een psychotherapeut. Hoewel zij spreekt van een stijgende lijn voor wat betreft haar borderline stoornis, kan zij nog niet zonder haar antidepressiva medicijnen. Ook zakelijk is er sprake van een stijgende lijn. Verdachte is vorig jaar gestart met een internetwinkel en heeft sinds korte tijd een winkeltje in [plaats 3].

De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en de hoogte van de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, mede in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte, er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en zal een hogere straf opleggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte en haar mededaders op de hoogte waren van het plan en elk een bepaald en essentieel onderdeel van het plan hebben uitgevoerd. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte en haar mededaders dezelfde straffen op te leggen.

Het verweer van de raadsman om het Salduz vormverzuim te verdisconteren in de strafmaat kan niet slagen gelet op de in rubriek 4.3.1. aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad.

8.3.2. Overschrijding redelijke termijn

Verdachte is op 21 januari 2009 in verzekering gesteld. Vanaf die dag kon verdachte daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen haar terzake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. In de onderhavige zaak wordt heden vonnis gewezen. De rechtbank constateert dat de behandeling van de strafzaak tegen verdachte niet binnen een redelijke termijn is afgerond, maar dat deze termijn met meer dan 12 maanden is overschreden. De officier van justitie heeft in zijn eis niet doen blijken in hoeverre rekening is gehouden met het overschrijden van de redelijke termijn. De rechtbank zal wegens de overschrijding van de redelijke termijn de duur van de door de rechtbank passend geachte werkstraf met 20 uren verminderen.

8.3.3. Ten aanzien van de benadeelde partijen

8.3.3.1. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij Interpolis kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het is vanzelfsprekend dat er door de verzekeringsmaatschappij onderzoek is gedaan en de gevraagde onderzoekskosten zijn redelijk. De vordering van de regiopolitie [regio] kan voor een gedeelte van € 11.489,83 worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de overhead kosten dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard, nu deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd.

8.3.3.2. Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van de vordering van Interpolis heeft de raadsman primair bepleit deze vordering af te wijzen vanwege het ontbreken van een machtiging voor [gemachtigde]. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat [aangever] in dienst was van Interpolis en dat dan geen sprake kan zijn van extra kosten. Ook zijn deze kosten niet onderbouwd.

Ten aanzien van de vordering van de regiopolitie [regio] heeft de raadsman naar voren gebracht, zoals weergegeven in de door hem ter zitting overgelegde aantekeningen, dat deze vordering dient te worden afgewezen, aangezien de door de politie in het kader van strafvordering verrichtte werkzaamheden deel uit maken van de uitvoering van de wettelijke taak van de politie en uit de algemene middelen dienen te worden betaald

8.3.3.3. Het oordeel van de rechtbank

De vordering van Achmea Schadeverzekeringen N.V. (voorheen N.V. Interpolis Schade)

De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij, met gemachtigde [gemachtigde], dient te worden afgewezen. Niet is gebleken dat N.V. Interpolis Schade degene, die het formulier heeft ingevuld, hiertoe heeft gemachtigd.

De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt, onder verwijzing naar een bij het voegingsformulier begeleidend schrijven van 2 oktober 2009, dat het formulier is ingevuld door een juridisch adviseur van N.V. Interpolis Schade van wie kan worden aangenomen dat deze persoon een impliciete volmacht heeft gekregen van N.V. Interpolis Schade.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [gemachtigde], gemachtigde van de benadeelde partij N.V. Interpolis Schade, zich thans noemende Achmea Schadeverzekeringen N.V., niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft door de valse aangifte van verdachte extra werkzaamheden moeten verrichten en de rechtbank is van oordeel van de vordering voldoende is onderbouwd. De rechtbank waardeert deze op € 1.100,00. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.

Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

De rechtbank zal de verdachte niet verplichten de schade te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij Achmea Schadeverzekering N.V., omdat een grote maatschappij als Achmea, anders dan een burger, zelf de ontstane schade kan verhalen op de verdachte. De schadevergoedingsmaatregel zal derhalve niet worden opgelegd.

Ten aanzien van de benadeelde partij regiopolitie [regio]

De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, omdat verdachte - kort gezegd - niet voor haar eigen opsporing hoeft te betalen.

De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt, gelet op een arrest van de civiele kamer van het gerechtshof te Amsterdam van 26 juli 2011 (LJN BR3958), dat de kosten die verband houden met het op 19 en 20 januari 2009 gedane onderzoek op basis van een valse aangifte door de politie mogen worden verhaald op verdachte en haar mededaders.

De rechtbank overweegt dat het doen van valse aangifte van een strafbaar feit, met het oogmerk om daarvan zelf financieel beter te worden, jegens de regiopolitie [regio] onrechtmatig en aan verdachte en haar mededaders toerekenbaar is. Het is niet de taak van de regiopolitie om verdachte en haar mededaders behulpzaam te zijn bij het langs deze weg verkrijgen van financieel voordeel. Verdachte en haar mededaders wisten of hadden moeten weten dat de regiopolitie [regio] kosten zou maken in verband met het onderzoek naar een gewapende overval op een kledingwinkel te [plaats 1], zonder dat daarmee een belang was gediend dat de politie zich moest aantrekken. Dat is een schending van een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm die mede strekt tot bescherming van het belang van de regiopolitie [regio], zodat aan het relativiteitsvereiste is voldaan.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij regiopolitie [regio] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dat betreft de schade die is gemaakt op 19 en 20 januari 2009 toen de regiopolitie [regio] in de veronderstelling verkeerde dat de melding en de aangifte van de gewapende overval juist waren. De rechtbank gaat daarbij uit van de opgave van de regiopolitie [regio] en is van oordeel dat de volgende kosten terzake van rechtstreeks geleden schade ten gevolge van het onder 2 bewezen geachte feit voor vergoeding in aanmerking komen.

Uren Aantal Kosten

Kosten uren volgens BZK-norm genomen 252,15 € 5.421.25

Overwerktoeslag € 6,00 per uur 194,5 € 1.167,00

Inconviententoeslag € 3,20 per uur 115,5 € 369,60

€ 6.957,85

Kosten overhead 20% € 1.391,57

Totaal € 8.349,42

De aard van de berekening brengt met zich mee dat ook de kosten voor overhead moeten worden meegerekend en dat het naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk is om bij de som van het aantal uren 20% op te tellen.

De rechtbank waardeert gelet op het voorgaande de rechtstreeks geleden schade op

€ 8.349,42. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.

Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal verdachte en haar mededaders niet verplichten de schade te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij regiopolitie [regio], omdat de regiopolitie [regio], anders dan een burger, zelf de ontstane schade kan verhalen op de verdachte en haar mededaders. De schadevergoedingsmaatregel zal derhalve niet worden opgelegd.

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b (oud), 14c (oud), 22c, 22d, 45, 47, 57, 188 en 326 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10. Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:

Poging tot medeplegen van oplichting.

Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:

Medeplegen van aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Ten aanzien van de benadeelde partij Achmea Schadeverzekeringen N.V. (voorheen N.V. Interpolis Schade)

Wijst de vordering van de benadeelde partij Achmea Schadeverzekeringen N.V., gevestigd op het adres Laan van Malkenschoten 20, 7333 NP Apeldoorn Laan, ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten, toe tot € 1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 19 januari 2009, tot aan de dag van de algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij Achmea Schadeverzekeringen N.V.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Ten aanzien van de benadeelde partij regiopolitie [regio]

Wijst de vordering van de benadeelde partij regiopolitie [regio], domicilie kiezende op het adres van mr. J.J. Geertsema, Postbus 75510, 1070 AM Amsterdam, ten aanzien van het onder 2 bewezen geachte feit, toe tot € 8.349,42, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 20 januari 2009, tot aan de dag van de algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij regiopolitie [regio] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij regiopolitie [regio] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.

Dit vonnis is gewezen door

mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,

mrs. J.O. Rutten en T.H. van Voorst Vader, rechters,

in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2012.

De voorzitter is buiten staat

mede te ondertekenen

i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar de wettige bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

ii P. 1012-0113 proces-verbaal van bevindingen.

iii P. 1000-1011 proces-verbaal van aangifte [verdachte].

iv P. 322-325 en 326-327 processen-verbaal van verhoor [medeverdachte 4].

v P. 209-215 proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2].

vi P. 404-406 proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3].

vii P. 3-9a proces-verbaal relaas onderzoek (met name blz. 6)

viii P. 20-23 proces-verbaal van aangifte [aangever].

ix P. 1075-1077 proces-verbaal van getuige [getuige].