Home

Rechtbank Amsterdam, 10-06-2008, BD6654, AWB 07-2292 WWB

Rechtbank Amsterdam, 10-06-2008, BD6654, AWB 07-2292 WWB

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
10 juni 2008
Datum publicatie
9 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2008:BD6654
Zaaknummer
AWB 07-2292 WWB

Inhoudsindicatie

WWB. Afstemming wegens ernstig tekortschieten in het meewerken aan een voorziening, zijnde een traject sociale activering en pijnbestrijding. Gedraging verwijtbaar; eiser door maatregel niet onredelijk zwaar getroffen.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam

Sector Bestuursrecht

enkelvoudige kamer

UITSPRAAK

in het geding met reg.nr. AWB 07/2292 WWB

tussen:

[eiser], wonende te [woonplaats],

eiser,

bijgestaan door mr. G.J. de Kaste,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,

vertegenwoordigd door mr. D.A. Ahmed.

1. PROCESVERLOOP

De rechtbank heeft op 5 juni 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 24 april 2007 (hierna: het bestreden besluit).

Het onderzoek is gesloten ter zitting van 24 april 2008.

2. OVERWEGINGEN

Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).

Bij brief van 21 juni 2005 heeft verweerder eiser tijdelijk ontheffing verleend van de sollicitatieplicht en medegedeeld dat voor eiser de verplichting geldt om mee te werken aan een traject sociale activering.

Bij primair besluit van 18 december 2006 heeft verweerder eisers recht op bijstand overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Afstemmingsverordening WWB eenmalig met een bedrag van € 200,- verlaagd, omdat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan een traject sociale activering en een pijnbestrijdingstraject. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en zijn standpunt gehandhaafd dat eiser ernstig tekort is geschoten in het meewerken aan een voorziening die in het kader van de WWB is aangeboden, op grond waarvan verweerder eisers recht op bijstand eenmalig met een bedrag van € 200,- heeft verlaagd. Verweerder overweegt dat het Rea-Expertisecentrum Amsterdam (hierna: “het Centrum”) naar aanleiding van een medisch, psychologisch en aanvullend arbeidsdeskundig onderzoek op 14 maart 2005 een traject sociale activering in combinatie met een pijnbestrijdingstraject heeft geadviseerd. Het trajectplan geeft volgens verweerder een juiste invulling van het advies van het Centrum. Voorts overweegt verweerder dat eiser op

16 december 2005 het trajectplan heeft ondertekend en in de daarop volgende periode onvoldoende aan dit plan heeft meegewerkt. Verweerder overweegt ten slotte dat niet is gebleken dat er bij de vaststelling van het trajectplan onvoldoende rekening is gehouden met de gezondheidstoestand van eiser en de daaruit voortvloeiende beperkingen.

Eiser heeft in beroep, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Eiser bestrijdt de ontvangst van de brief van 21 juni 2005, waarin de verplichting tot het volgen van een traject sociale activering is opgenomen. Eiser stelt dat nu hij deze brief niet heeft ontvangen, hij daartegen geen bezwaar heeft kunnen maken. Voorts geeft eiser aan dat hij slechts één trajectplan zonder voorbehoud heeft getekend, te weten op 28 september 2006. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij steeds heeft aangegeven vanwege zijn pijnklachten niet in staat te zijn aan de gestelde verplichtingen te voldoen. De stelling van verweerder dat niet is gebleken van dergelijke omstandigheden, acht eiser dan ook onjuist. Ten slotte is eiser van oordeel dat de maatregel op grond van de – in bezwaar – naar voren gebrachte omstandigheden onredelijk is.

Verweerder brengt in het verweerschrift naar voren dat het beroepschrift geen aanleiding geeft om het aanvankelijk ingenomen standpunt te herzien. Hierbij merkt verweerder op dat blijkens de uitkomst van het arbeidsgeschikheidsonderzoek eiser in staat wordt geacht deel te nemen aan een traject sociale activering in combinatie met een pijnbestrijdingstraject. Eiser is tekortgeschoten in zijn inzet, zodat naar de mening van verweerder terecht tot oplegging van een afstemming is besloten. Voorts heeft eiser geen nadere medische onderbouwing ingebracht ter weerlegging van de bevindingen uit het voornoemde onderzoek.

In een aanvullend verweerschrift brengt verweerder nog naar voren dat – indien eiser de besluiten van 21 juni 2005 niet ontvangen zou hebben – hij op een later moment nog bezwaar kon instellen. Dit heeft hij niet gedaan. Voorts volgt uit het dossier dat eiser op respectievelijk 16 december 2005 en 28 september 2006 het hem voorgehouden (traject)plan heeft ondertekend. Verweerder merkt ten slotte op dat hij bij het aanbieden van een voorziening niet verplicht is met alle wensen van een cliënt rekening te houden.

De rechtbank overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB – voor zover hier van belang – verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van de WWB de bijstand, indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening WWB (bijgevoegd) verlaagt het college eenmalig de bijstand met € 200,- wanneer een belanghebbende naar het oordeel van het college ernstig is tekortgeschoten in het meewerken aan een voorziening die in het kader van de WWB is aangeboden of die, gezien haar aard en doel, met een WWB-voorziening gelijk is te stellen.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Afstemmingsverordening WWB kan het College de verlaging lager vaststellen als de belanghebbende door de afstemming met het bedrag genoemd in artikel 2, eerste lid, of het percentage genoemd in artikel 3, eerste lid, onredelijk zwaar wordt getroffen.

Eiser bestrijdt de ontvangst van de brief van 21 juni 2005, waarbij onder meer aan eiser is medegedeeld dat voor hem de verplichting geldt om mee te werken aan een traject sociale activering. Nu hij daartegen geen bezwaar heeft kunnen instellen zou hij in zijn processuele belangen zijn geschaad. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond faalt. De rechtbank overweegt in dit kader dat de verplichting om mee te werken aan een traject sociale activering reeds uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB voortvloeit en het besluit voor dat gedeelte niet op rechtsgevolg gericht is. Tegen dit onderdeel van het besluit staan aan eiser dan ook geen rechtsmiddelen ter beschikking. Daarom kan eiser ook niet in zijn processuele belangen zijn geschaad.

Ter beoordeling staat verder of verweerder op goede gronden eisers uitkering eenmalig heeft kunnen verlagen.

Gelet op hetgeen eiser ter zitting heeft gezegd, is niet meer in geschil dat eiser het trajectplan op 16 december 2005 heeft ondertekend. De rechtbank stelt vast dat uit het overzicht contacten en andere rapportages van verweerder blijkt dat eiser meerdere malen niet op afspraken in het kader van dit trajectplan is verschenen en gemaakte afspraken niet nakwam. Hij was telefonisch niet of nauwelijks bereikbaar en verzuimde het meerdere malen contact op te nemen met onder meer zijn trajectbegeleider. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder op 13 juli 2006 en 8 december 2006 met eiser gesprekken heeft gevoerd over zijn tekortschieten in het meewerken aan de voorziening. Daarnaast heeft eiser meerdere malen verzuimd gevolg te geven aan gemaakte afspraken met verweerder, inhoudende dat eiser (beter) mee zou werken aan het traject sociale activering en een pijnbestrijdingstraject. Eiser heeft aangegeven geen heil te zien in de geadviseerde trajecten en niet in staat te zijn mee te werken, omdat hij altijd pijn heeft en daardoor zeer beperkt is in zijn doen en laten. Door deze handelwijze heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan de uitvoering van het trajectplan.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de invulling van het traject tot sociale activering ook voldoende rekening gehouden met de gezondheidsproblemen en beperkingen van eiser. Juist om deze reden wilde verweerder een pijnbestrijdingstraject voor eiser opstarten. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat de sociale activering inhield dat gedurende een half jaar zou worden bekeken welke activiteiten mogelijk zijn om te verrichten gelet op de aanwezige klachten. Aan eiser zijn in het trajectplan geen verplichtingen opgenomen die hij gelet op zijn ziekte niet kon verrichten.

Verder is de rechtbank niet gebleken dat het advies van het Centrum, dat is opgemaakt door een arts, op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen dan wel dat verweerder een onjuiste toepassing daaraan gegeven heeft.

De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet op het voorgaande, met voornoemde gedragingen ernstig is tekortgeschoten in het meewerken aan een voorziening die in het kader van de WWB is aangeboden.

Het verzuim is naar het oordeel van de rechtbank aan eiser te verwijten, omdat niet is gebleken dat eiser in de onmogelijkheid verkeerde de met hem gemaakte afspraken na te komen. Daarbij komt dat voor zover eiser verhinderd was deel te nemen aan het traject sociale activering en het pijnbestrijdingstraject, daarmee nog geen verklaring is gegeven voor het feit dat hij meerdere malen geen contact heeft opgenomen met verweerder of zijn trajectbegeleider. De rechtbank acht de stelling van eiser dat zijn telefoon niet goed functioneerde niet aannemelijk.

Tevens is de rechtbank niet gebleken dat eiser door de maatregel onredelijk zwaar wordt getroffen. Nu de gedraging aan eiser kan worden verweten, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB de uitkering van eiser op goede gronden eenmalig met € 200,- kunnen verlagen. Het bestreden besluit blijft daarom in stand.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.

Beslist wordt als volgt.

3. BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2008 door mr. M. Vaandrager, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. C.J. Baijens, griffier,

en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.

De griffier, De rechter,

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Afschrift verzonden op:

DOC: B