Home

Rechtbank Almelo, 20-09-2007, BB4093, 253994

Rechtbank Almelo, 20-09-2007, BB4093, 253994

Gegevens

Instantie
Rechtbank Almelo
Datum uitspraak
20 september 2007
Datum publicatie
24 september 2007
ECLI
ECLI:NL:RBALM:2007:BB4093
Zaaknummer
253994
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 307

Inhoudsindicatie

Kort gedsingvonnis In de plaatsstelliong ex artikel 7: 307 BW. De huurder die wil overdragen aan een derde moet zelf gedurende kortere of langere tijd betrokken zijn geweest bij de exploitatie van de over te dragen onderneming.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO

Sector Kanton

Locatie Almelo

Zaaknummer : 253994 VV EXPL 3466-07

Uitspraak : 20 september 2007

Vonnis in kort geding in de zaak van

de buitenlandse vennootschap naar Duits recht LIDL Nederland GMBH

statutair gevestigd te Duitsland en kantoorhoudende te Huizen

eisende partij

hierna te noemen Lidl

gemachtigde: mr. H.M. Kruijsen

advocaat en procureur te Nijmegen

t e g e n

1. de besloten vennootschap COLTAVAST B.V.

kantoorhoudende te Heerhugowaard

2. …

wonende te …

gedaagde partij

hierna gezamenlijk te noemen: gedaagde partij

gemachtigde: mr. S. van der Kamp

advocaat en procureur te Amsterdam

De procedure

1. Lidl heeft gesteld en gevorderd als staat vermeld in de dagvaarding van 10 september 2007 met daaraan gehechte producties.

2. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 13 september 2007.

Lidl heeft haar standpunt toegelicht en doen bepleiten door haar gemachtigde, die zich daarbij heeft bediend van een pleitnota.

Gedaagde heeft, onder overlegging van producties, tegen de vordering verweer gevoerd, waartoe zijn gemachtigde zich eveneens heeft bediend van een pleitnota.

3. Het vonnis is – bij vervroeging - bepaald op vandaag.

De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

1. Bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan van de navolgende feiten. Deze worden als vaststaand beschouwd omdat zij door een van partijen zijn gesteld en door de andere partij onvoldoende of niet zijn betwist of zijn erkend.

1.1 Op 8 december 1997 is er tussen gedaagde en De Boer Supermarkten B.V. een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de H.J. van Opstalstraat 16-24 te Rijssen.

1.2 De onderneming van De Boer Supermarkten B.V. in Rijssen is vervolgens overgenomen door Laurus Nederland B.V.

1.3 Bij koopovereenkomst van 11 mei 2007 heeft Laurus het in het gehuurde uitgeoefende bedrijf verkocht aan Lidl als onderdeel van een meeromvattende deal, waarbij de exploitatierechten van in totaal 17 Super de Boer vestigingen zijn verkocht aan een consortium van een viertal supermarktorganisaties. Bij deze deal heeft Lidl de exploitatierechten verworven van 7 Super de Boer vestigingen, waarvan de vestiging te Rijssen er een is. In de koopovereenkomst is bepaald dat de overdracht van de onderneming van Laurus aan Lidl zal plaatsvinden op 15 september 2007.

1.4 Bij brief van 15 mei 2007 heeft huurder Laurus gedaagde verzocht toestemming te verlenen tot indeplaatsstelling van Lidl als huurder, waarop gedaagde de overeenkomst tot indeplaatsstelling op 23 augustus 2007 voor akkoord heeft ondertekend. Op grond van deze overeenkomst is Lidl met ingang van 15 september 2007 huurder van de onderhavige bedrijfsruimte geworden.

1.5 Op 24 augustus 2007 heeft Lidl de door haar van Laurus gekochte onderneming doorverkocht aan Sanders Supermarkt B.V. waarbij is overeengekomen dat overdracht van de onderneming door Lidl aan Sanders zal plaatsvinden met ingang van 15 september 2007.

1.6 Bij brief van 27 augustus 2007 heeft Lidl gedaagde verzocht toestemming te verlenen tot indeplaatsstelling van Sanders als huurder. Gedaagde heeft die toestemming geweigerd.

2. Lidl vordert thans de veroordeling van gedaagde om te gehengen en gedogen dat Sanders met ingang van 15 september 2007 de onderhavige bedrijfsruimte zal gebruiken voor de exploitatie van de door Lidl aan haar verkochte onderneming totdat nader is beslist op de door Lidl in te dienen vordering tot indeplaatsstelling van Sanders, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.

3. Lidl stelt, naast de hiervoor vermelde vaststaande feiten, onder meer dat zij een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht van de onderhavige onderneming. Door de dichte bezetting van Lidl winkels in de regio Rijssen en mede door de tegenvallende resultaten van de recente openingen van de Lidl winkels in de regio, heeft de directie van Lidl besloten om de exploitatierechten af te stoten. Een rendabele exploitatie in Rijssen blijkt niet haalbaar te zijn. Medio augustus 2007 kreeg Lidl de gelegenheid haar exploitatierechten te verkopen aan Sanders. In verband met de overdacht van de exploitatie van de onderneming aan Sanders met ingang van 15 september 2007 heeft Lidl een spoedeisend belang bij haar vordering. Bovendien is het spoedeisend belang hierin gelegen dat het personeel van de onderneming uitsluitsel wenst over haar (toekomstige) werkgever.

4. Gedaagde verweert zich, kort weergegeven, als volgt. Hij heeft ingestemd met indeplaatsstelling van Lidl omdat hem werd voorgehouden dat Lidl het door haar overgenomen bedrijf zou voortzetten per 15 september 2007. Lidl heeft zich daartoe jegens gedaagde verbonden en zij moet zich dan ook houden aan de afspraken die zijn vervat in en ten grondslag liggen aan de overeenkomst tot indeplaatsstelling. Lidl dient derhalve het bedrijf zelf voort te zetten per 15 september 2007. Doorverkoop is in strijd met de afspraken zoals die zijn gemaakt met gedaagde. Gedaagde hoeft dat niet te gedogen, althans hoeft hij niet in te stemmen met overdracht van de huur aan Sanders. Gedaagde is van mening dat een vordering tot indeplaatsstelling niet toewijsbaar is, nu niet is voldaan aan de vereisten van artikel 7:307 BW. De onderhavige situatie valt niet onder de strekking van dat artikel.

5. Het door Lidl gestelde spoedeisend belang bij haar vordering is door haar voldoende aannemelijk gemaakt.

6. De kantonrechter stelt voorop dat om een voorlopige voorziening te treffen als thans door Lidl gevorderd, met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de door Lidl in te dienen vordering tot indeplaatsstelling van Sanders als huurder, zal slagen. Volgens de kantonrechter is dat niet het geval en daarom zal zij de gevraagde voorziening weigeren.

7. Op 23 augustus 2007 is de overeenkomst tot stand gekomen waarbij Lidl met ingang van 15 september 2007 in de plaats werd gesteld als huurder van de onderhavige bedrijfsruimte. Een dag later, 24 augustus 2007, heeft Lidl de door haar van Laurus gekochte onderneming al doorverkocht aan Sanders met 15 september 2007 als datum van overdracht van die onderneming, zijnde dezelfde datum als die waarop de overdracht van de onderneming van Laurus aan Lidl was overeengekomen.

8. De kernvraag waarover partijen verdeeld worden gehouden is of de hierboven vermelde doorverkoop van de onderneming door Lidl aan Sanders onder het bereik valt van artikel 7:307 BW. Beide partijen verwijzen in dit kader naar de wettekst en het arrest van de Hoge Raad van 8 mei 1992 (zgn Schuitema-arrest, NJ 1992/690).

Duidelijk moge zijn dat een vordering ex artikel 7:307 BW niet alleen mogelijk is als de huurder zelf in het gehuurde een bedrijf uitoefent, maar ook als dit gebeurt door een ander dan de huurder. Uit genoemd arrest van de Hoge Raad blijkt dat het laatste geval met name te maken heeft met de (destijds in ontwikkeling gezette) diverse vormen van de bedrijfsuitoefening in de detailhandel die het mogelijk maken dat de niet zelf exploiterende huurder in de plaatsstelling vordert.

9. In de onderhavige situatie is geen sprake van een door Lidl zelf daadwerkelijk in het gehuurde uitgeoefend bedrijf. Zij is met ingang van 15 september 2007 zowel huurder als, op grond van de koopovereenkomst met Laurus, rechthebbende van de onderneming terwijl zij op grond van de koopovereenkomst met Sanders per dezelfde datum de onderneming al weer heeft overgedragen.

Sanders is te beschouwen als de in lid 1 van artikel 7:307 bedoelde derde aan wie Lidl de onderneming heeft overgedragen en die Lidl als huurder in haar plaats wil stellen. Sanders is derhalve niet aan te merken als de in genoemd lid 1 bedoelde ander die in het gehuurde een bedrijf uitoefent. Voor zover daar wel vanuit zou moeten worden gegaan, bestaat er – anders dan de wetgever voor de toepassing van artikel 7:307 BW heeft beoogd, zoals gedaagde terecht opmerkt - geen enkele vorm van relatie tussen Lidl als huurder en Sanders als exploitant.

10. De kantonrechter is voorshands met gedaagde van mening dat een huurder die in verband met de overdracht aan een derde van het in het gehuurde door de huurder zelf of een ander uitgeoefende bedrijf, die derde als huurder in zijn plaats wil stellen, zelf gedurende kortere of langere tijd betrokken moet zijn geweest bij de exploitatie van de over te dragen onderneming. In casu is dat niet het geval daar Lidl op dezelfde datum waarop de onderneming aan haar werd overgedragen, deze weer heeft overgedragen aan Sanders. De hiervoor opgeworpen vraag of deze doorverkoop onder het bereik van artikel 3:307 BW valt, wordt door de kantonrechter, gelet ook op hetgeen hier voor is overwogen, voorlopig dan ook negatief beantwoord.

De consequenties daarvan komen voor rekening en risico van Lidl. Zij heeft al voor de tot standkoming van het huurcontract met gedaagde onderhandeld met Sanders over de verkoop van de onderneming omdat een rendabele exploitatie daarvan in Rijssen niet haalbaar bleek te zijn, terwijl - zoals overwogen - de verkoop al op de dag nadat het huurcontract rond was, heeft plaatsgevonden.

11. Lidl zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.

De beslissing in kort geding

I Wijst de vordering af.

II Veroordeelt Lidl in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 400,00 wegens het salaris van de gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. E.C.M. August de Meijer, kantonrechter, en op 20 september 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.