Home

Rechtbank Alkmaar, 15-03-2006, AV5123, 14.810366-05

Rechtbank Alkmaar, 15-03-2006, AV5123, 14.810366-05

Gegevens

Instantie
Rechtbank Alkmaar
Datum uitspraak
15 maart 2006
Datum publicatie
15 maart 2006
ECLI
ECLI:NL:RBALK:2006:AV5123
Zaaknummer
14.810366-05

Inhoudsindicatie

( jarenlang) seksueel misbruik van zijn minderjarige dochters (art. 244, 245, 249 Sr). Partiële vrijspraak art. 244 Sr nu de tenlastegelegde ontucht niet steeds tegelijkertijd heeft plaatsgevonden met het tenlastegelegde seksueel binnendringen. TBS met dwangverpleging (art. 37a en 37b Sr). Geen toepassing 37b tweede lid gelet op inhoud brief d.d. 17 februari 2006 van de Minister van Justitie aan de Raad voor de Rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR

Parketnummer : 14.810366-05

Datum uitspraak: 15 maart 2006

OP TEGENSPRAAK

VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het

OPENBAAR MINISTERIE

tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2006.

De rechtbank heeft kennisgenomen van

- de vordering van de officier van justitie mr. M.L.P. Ridderbeks, die ertoe strekt dat de rechtbank

? het onder 1. 2, 3, 4. (impliciet primair), en 5. primair tenlaste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en daarnaast de terbeschikkingstelling van de verdachte zal gelasten met het bevel tot verpleging van overheidswege.

? gebruik zal maken van de adviesmogelijkheid omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen in die zin dat deze aanvangt nadat tweederde van de opgelegde gevangenisstraf is tenuitvoergelegd;

? de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij I] volledig (zijnde in totaal een bedrag van € 12.500,= terzake immateriële schade + € 1.507,80 terzake materiële schade + € 172,35 terzake kosten rechtsbijstand, is in totaal € 14.180,15) zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 1.680,15 (zijnde € 1.507,80 terzake materiële schade +

€ 172,35 terzake kosten rechtsbijstand).

? de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij II] volledig (zijnde in totaal een bedrag van € 2.500,= terzake immateriële schade + € 218,98 terzake materiële schade + € 55,30 terzake kosten rechtsbijstand, is in totaal € 2.774,28) zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 272,28 (zijnde € 218,98 terzake materiële schade + € 55,30 terzake kosten rechtsbijstand).

- hetgeen door de verdachte en mr. F.S. Cuperus, de raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.

1. TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is – nadat ter terechtzitting van 1 maart 2006 een vordering tot aanpassing van de tenlastelegging ex. artikel 314a juncto artikel 313 van het Wetboek van Strafvording is toegelaten - ten laste gelegd dat

1.

hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 1996 tot en met 02 oktober 2000 op een of meer verschillende tijdstippen te Tuitjenhorn, gemeente Harenkarspel, (telkens) met zijn dochter [benadeelde partij I], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij I], hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) gebracht in de nabijheid van de

vagina van die [benadeelde partij I] en/of de borsten en/of de buik en/of de schaamstreek betast van die [benadeelde partij I] en/of zijn vinger(s) gebracht in de vagina van die [benadeelde partij I] en/of zijn penis gebracht in de vagina en/of in de anus van die [benadeelde partij I] en/of zijn penis en/of zijn teeltballen gebracht in de mond van die [benadeelde partij I] en/of zich doen of laten aftrekken door die [benadeelde partij I];

2.

hij in of omstreeks de periode van 03 oktober 2000 tot en met 02 oktober 2004 op een of meer verschillende tijdstippen te Tuitjenhorn, gemeente Harenkarspel, (telkens) met zijn dochter [benadeelde partij I], geboren [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij I], hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) gebracht in de vagina van die [benadeelde partij I] en/of zijn penis gebracht in de vagina en/of in de anus van die [benadeelde partij I] en/of zijn penis gebracht in de mond van die [benadeelde partij I] en/of zich doen of laten aftrekken door die [benadeelde partij I];

3.

hij in of omstreeks de periode van 03 oktober 2004 tot en met 01 juli 2005 op een of meer verschillende tijdstippen te Tuitjenhorn, gemeente Harenkarspel, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind,[benadeelde partij I], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte, zijn penis en/of zijn vinger(s) heeft gebracht in de vagina en/of in de anus van die [benadeelde partij I] en/of zijn penis heeft gebracht in de mond van die [benadeelde partij I] en/of zich heeft doen of laten aftrekken door die [benadeelde partij I];

4.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 06 juli 2005 te Tuitjenhorn, gemeente Harenkarspel, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij I] van het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet die [benadeelde partij I] op de grond heeft gegooid en/of aan de haren over de grond heeft gesleurd en/of (vervolgens) bij haar keel heeft vastgepakt en/of vastgegrepen

en haar zo bij de keel de lucht in te trekken en te houden en/of die keel (meermalen) heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;

5.

hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2004 tot en met 06 juli 2005 op een of meer verschillende tijdstippen te Tuitjenhorn, gemeente Harenkarspel, met zijn dochter [benadeelde partij II], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij II], hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde partij II] geduwd/gebracht en/of de borst(en) en/of de vagina van die [benadeelde partij II] gestreeld en/of betast;

Subsidiair, indien het vorenstaande onder 5 niet tot een veroordeling mocht of

zou kunnen leiden:

hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2004 tot en met 06 jul 2005 op een of meer verschillende tijdstippen te Tuitjenhorn, gemeente Harenkarspel, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde partij II] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het strelen en/of betasten van de borst(en) en/of de vagina van die [benadeelde partij II] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het gedurende langere tijd slaan en/of stompen en/of slaan met een riem en/of een schoen van die [benadeelde partij II] en/of uit het fysieke en psychische overwicht dat hij, verdachte, als vader over die [benadeelde partij II] had.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

2. VOORVRAGEN

Ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 5. primair.

Ingevolge artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) stelt het openbaar ministerie terzake van een misdrijf, onder meer omschreven in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de minderjarige die twaalf jaar en ouder is, zo mogelijk in de gelegenheid zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.

In casu is onder 5. primair tenlastegelegd dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd - die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen - met zijn dochter [benadeelde partij II]die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt. Het voornoemde hoorrecht houdt in dat het openbaar ministerie verplicht is het minderjarige slachtoffer van twaalf jaar en ouder in de gelegenheid te stellen haar mening te geven over het gepleegde strafbare feit teneinde te waarborgen dat adequaat strafrechtelijk wordt opgetreden daar waar dat geboden is en strafrechtelijk optreden achterwege blijft indien de belangen van het kind daartoe aanleiding geven.

Uit het dossier blijkt dat [benadeelde partij II]tijdens het onderzoek zeer loyaal is gebleven ten opzichte van haar vader. Ook bleef zij zich schuldig voelen over het feit dat zij aangifte had gedaan en dat haar vader daardoor gedetineerd was. Verbalisanten hebben te kennen gegeven dat zij door genoemde loyaliteit van [benadeelde partij II]en haar schuldgevoel hebben afgezien van het nader horen van Josephine. De officier van justitie heeft desgevraagd ter zitting te kennen gegeven dat [benadeelde partij II]weliswaar niet meer is gehoord, maar dat genoemde verbalisanten wel veel contact met het gezin van [benadeelde partij II]hebben onderhouden en uitgebreid met hen hebben gesproken over de gevolgen van een aangifte.

De rechtbank is van oordeel dat het enkele contact met de familie van de minderjarige – hoe intensief dit ook geweest mag zijn - onvoldoende is voor het oordeel dat voldaan is aan de hoorplicht als bedoeld in artikel 167a Sv.

Hoewel is nagelaten expliciet aan [benadeelde partij II]te vragen naar haar standpunt omtrent de vervolging van haar vader is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is. De rechtbank overweegt daartoe dat gelet op het feit dat [benadeelde partij II]zich als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, de inhoud van de door haar opgemaakte en ondertekende schriftelijke slachtofferverklaring en het feit dat zij gebruik heeft gemaakt van het spreekrecht als slachtoffer ter terechtzitting, voldoende duidelijk is geworden dat [benadeelde partij II]vervolging van haar vader heeft gewenst.

De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk is in de vervolging.

3. VRIJSPRAAK

Ten aanzien van feit 4.

Aan verdachte is onder 4. tenlastegelegd dat hij geprobeerd heeft zijn dochter [benadeelde partij I]van het leven te beroven, danwel geprobeerd heeft haar opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit feit in geen van de tenlastegelegde varianten wettig en overtuigend bewezen zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van aangeefster, haar moeder en haar broer [betrokkene I] blijkt dat verdachte in de eerste helft van het jaar 2005 zijn dochter [benadeelde partij I]tot twee keer toe op gewelddadige wijze heeft benaderd door haar onder meer stevig bij haar keel vast te grijpen. De eerste keer probeerde verdachte in te grijpen in een conflictsituatie tussen [benadeelde partij I]en haar zus [benadeelde partij II]. Verdachte heeft [benadeelde partij I]aan haar haren naar de hal gesleept, haar geslagen en bij haar keel vastgegrepen. Verdachte heeft bekend dat hij haar in die situatie bij haar keel heeft vastgepakt. De tweede keer heeft verdachte ingegrepen op een moment dat [benadeelde partij I]en haar broer [betrokkene I] samen achter de computer zaten. Verdachte greep haar wederom bij haar keel vast.

Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de verklaringen in het dossier onvoldoende worden vastgesteld wat het feitelijk verloop van de gebeurtenissen is geweest. Niet duidelijk is wat de duur van het dichtknijpen is geweest of wat de ernst van de ademnood van [benadeelde partij I]is geweest. Niet gebleken is dat verdachte door voornoemd handelen bewust heeft geprobeerd zijn dochter te doden, dan wel de aanmerkelijk kans heeft genomen dat zijn dochter door zijn handelen zou worden gedood. Evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte heeft gepoogd zijn dochter [benadeelde partij I]zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Niet duidelijk is welk zwaar lichamelijk letsel het gevolg van verdachte’s handelen zou kunnen zijn. Bovendien is van geen enkel daadwerkelijk toegebracht lichamelijk letsel gebleken. Aangeefster heeft verklaard dat zij een blauwe plek in haar hals heeft overgehouden aan de tweede keer dat verdachte haar bij haar keel vastpakte. De moeder van [benadeelde partij I]en haar broer [betrokkene I], die als getuigen zijn gehoord, spreken in het geheel niet over enig letsel.

Gelet op vorenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat verdachte zijn dochter meermalen heeft mishandeld, door haar onder meer te slaan en bij haar keel te grijpen, maar dit is niet aan verdachte tenlastegelegd, zodat verdachte van het onder 4. tenlastegelegde integraal dient te worden vrijgesproken.

4. BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat

1.

hij in de periode van 03 oktober 1999 tot en met 02 oktober 2000 op tijdstippen te Tuitjenhorn, gemeente Harenkarspel, telkens met zijn dochter [benadeelde partij I], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij I], hebbende verdachte zijn vinger(s) gebracht in de nabijheid van de vagina van die [benadeelde partij I] en/of de borsten en/of de buik en/of de schaamstreek betast van die [benadeelde partij I] en/of zijn vinger(s) gebracht in de vagina van die [benadeelde partij I] en/of zijn penis gebracht in de vagina en/of zijn penis gebracht in de mond van die [benadeelde partij I];

2.

hij in de periode van 03 oktober 2000 tot en met 02 oktober 2004 op tijdstippen te Tuitjenhorn, gemeente Harenkarspel, telkens met zijn dochter [benadeelde partij I], geboren [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij I], hebbende verdachte zijn vinger(s) gebracht in de vagina van die [benadeelde partij I] en/of zijn penis gebracht in de vagina en/of in de anus van die [benadeelde partij I] en/of zijn penis gebracht in de mond van die [benadeelde partij I];

3.

hij in de periode van 03 oktober 2004 tot en met 01 juli 2005 op tijdstippen te Tuitjenhorn, gemeente Harenkarspel, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [benadeelde partij I], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte, zijn penis en/of zijn vinger(s) heeft gebracht in de vagina en/of in de anus van die [benadeelde partij I] en/of zijn penis heeft gebracht in de mond van die [benadeelde partij I] en/of zich heeft doen of laten aftrekken door die [benadeelde partij I];

5. primair

hij in de periode van 01 augustus 2004 tot en met 06 juli 2005 op tijdstippen te Tuitjenhorn, gemeente Harenkarspel, met zijn dochter [benadeelde partij II], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij II], hebbende verdachte telkens zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde partij II] gebracht en/of de borst(en) en/of de vagina van die [benadeelde partij II] gestreeld en/of betast.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5. BEWIJS

De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.

6. NADERE MOTIVERING

Ten aanzien van feit 1:

De rechtbank heeft niet de gehele tenlastegelegde periode bewezen geacht. Ingevolge de tenlastelegde wettelijke bepaling (te weten artikel 244 Sr) moet sprake zijn van ontuchtige handelingen die bestonden of mede bestonden uit seksueel binnendringen. Weliswaar acht de rechtbank op grond van de aangifte van [benadeelde partij I], de aanvullende verklaringen van [benadeelde partij I]en de verklaring van verdachte ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de gehele tenlastegelegde periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [benadeelde partij I], maar niet kan worden bewezen dat gedurende die hele periode deze ontuchtige handelingen steeds gepaard gingen met seksueel binnendringen. Gelet op genoemde verklaringen kan worden vastgesteld dat het seksueel binnendringen eerst een aanvang heeft genomen, toen [benadeelde partij I]11 jaar oud was, zodat de rechtbank de datum van haar 11e verjaardag heeft genomen als aanvangsdatum van de bewezen verklaarde periode.

Voorts heeft de rechtbank niet alle ontuchtige handelingen, zoals weergegeven in de tenlastelegging, bewezen verklaard. Dit hangt samen met het vorenstaande. Uit zowel de aangifte als uit de verklaringen van verdachte blijkt wel dat het brengen van de teelballen in de mond van [benadeelde partij I]en/of het zich laten aftrekken door [benadeelde partij I]heeft plaatsgevonden, maar niet kan worden bewezen dat deze handelingen gepaard gingen met één van de tenlastegelegde vormen van seksueel binnendringen, zodat genoemde ontuchtige handelingen niet bewezen kunnen worden verklaard.

Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat het seksueel binnendringen in de anus van [benadeelde partij I]in de periode dat zij nog elf jaar oud was niet kan worden bewezen. Verdachte heeft (op pagina 41 van het proces-verbaal) bekend dat hij in de anus van [benadeelde partij I]is binnengedrongen, maar heeft verklaard dat dit eerst gebeurde toen [benadeelde partij I]13 of 14 jaar oud was. [benadeelde partij I]heeft slechts één keer op niet eenduidige wijze over deze vorm van seksueel binnendringen verklaard (op pagina 59 van het proces-verbaal) in die zin dat niet duidelijk is of dit heeft plaatsgevonden vóór of na haar twaalfde levensjaar.

Nu weliswaar vast staat dat verdachte de anus van [benadeelde partij I]is binnengedrongen, maar niet vast staat of dat in de tenlastegelegde periode vóór haar twaalfde jaar heeft plaatsgevonden is de rechtbank van oordeel dat dit deel niet bewezen kan worden verklaard.

Ten aanzien van feit 2:

De rechtbank heeft niet bewezen verklaard dat verdachte zich heeft laten aftrekken door [benadeelde partij I]. De rechtbank overweegt hiertoe dat evenals hetgeen hierboven ten aanzien van feit 1 is overwogen, ook voor de onderhavige tenlastelegde wettelijke bepaling (te weten artikel 245 van het Wetboek van Strafvordering) sprake moet zijn van ontuchtige handelingen die bestonden of mede bestonden uit seksueel binnendringen. Uit de aangifte van [benadeelde partij I]en uit de verklaringen van verdachte blijkt dat [benadeelde partij I]haar vader regelmatig heeft moeten aftrekken, maar niet is komen vast te staan dat deze ontuchtige handeling gepaard ging met seksueel binnendringen.

7. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1:

Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van feit 2 en feit 5 primair:

Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van feit 3:

Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd

8. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

In opdracht van de rechter-commisssaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank hebben J.H. Scheffer, zenuwarts en I.M. van Woudenberg, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige bij het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek te Utrecht, omtrent verdachte een pro justitia rapportage uitgebracht, gedateerd 28 december 2005.

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte wordt in deze rapportage het volgende geconcludeerd, zakelijk weergegeven:

“Betrokkene, een man met een persoonlijkheidsstoornis met vooral vermijdende en voorts afhankelijke en narcistische trekken, is behept met ernstige emotionele problematiek die zich onder meer kenmerkt door affectisolering en een nagenoeg onverzadigbare behoefte aan zelfbevestiging. Betrokkene’s gezinsleden dienen voor hem als objecten die in die zelfbevestiging moeten voorzien. Door betrokkene‘s onverzadigbaarheid gelukt dit echter niet en blijft dit chronisch tekortschieten. Betrokkene voelt zich hierdoor afgewezen en narcistisch gekrenkt, hetgeen woede en onmachtgevoelens bij hem oproept. Deze komen vervolgens tot uitdrukking in een agressief geaarde drang om aan zijn dochters zijn wil op te leggen. Deze drang is, in de behoefte aan erkenning en zelfbevestiging, tevens geseksualiseerd geraakt en heeft- in dien bewezen- tot de ten laste gelegde feiten geleid. Betrokkene is op grond hiervan voor alle feiten verminderd toerekeningsvatbaar te achten.”

De rechtbank verenigt zich met deze conclusie en maakt die tot de hare. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus straf-baar.

9. MOTIVERING VAN DE STRAF EN MAATREGEL

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.

De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn twee minderjarige dochters [benadeelde partij I]en [benadeelde partij II].

Verdachte heeft gedurende een bewezenverklaarde periode van bijna zes jaren, stelselmatig ontuchtige handelingen gepleegd met zijn minderjarige dochter [benadeelde partij I]. Deze ontuchtige handelingen vonden al op jonge leeftijd plaats, waarbij deze handelingen gedurende deze gehele periode mede bestonden uit het veelvuldig op allerlei manieren seksueel binnendringen van haar lichaam. Daarnaast heeft verdachte gedurende ongeveer een jaar ontuchtige handelingen - die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam - gepleegd bij zijn andere dochter [benadeelde partij II], toen zij ongeveer dertien jaar oud was.

Verdachte heeft, door zijn intimiderende en soms agressieve gedrag, op grove wijze misbruik gemaakt van zijn fysieke en morele overwicht op zijn dochters en daarbij in ernstige mate het vertrouwen geschonden dat zijn dochters in hem als vader mochten stellen. Verdachte heeft alleen bevrediging gezocht van zijn eigen seksuele verlangens en is daarbij volledig voorbijgegaan aan de psychische schade die hierdoor aan de slachtoffers kon worden toegebracht. De ervaring leert immers dat slachtoffers van dergelijke delicten vaak nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan ondervinden. Dit klemt te meer als dergelijke feiten -zoals in de onderhavige zaak het geval is - plaatsvinden wanneer de slachtoffers nog zeer jong zijn.

Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de slachtoffers, blijkens een zich bij de stukken bevindende slachtofferverklaring en een verklaring die zij hebben voorgelezen ter terechtzitting, immer nog te kampen hebben met de gevolgen op psychisch gebied van het – in het geval van [benadeelde partij I]jarenlange - seksuele misbruik door hun vader.

Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:

- het op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 7 juli 2005;

- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 december 2005 van S.J. Soffner als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.

- de adviezen betreffende een eventuele strafoplegging ten aanzien van verdachte, zoals weergegeven in de reeds hierboven genoemde pro justitia rapportage.

J.H. Scheffer, zenuwarts en I.M. van Woudenberg, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige bij het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek te Utrecht adviseren hieromtrent, zakelijk weergegeven:

De kans dat betrokkene opnieuw tot soortgelijke feiten zou komen, hetzij bij zijn eigen dochters dan wel bij eventuele dochters uit een nieuw gezinsverband, wordt onzes inziens op korte termijn (zeer) gering geacht door de veranderde omstandigheden, de ophanden zijnde scheiding en betrokkene’s huidige toestand waarin een zeker toegenomen (zelf) inzicht een rol speelt. Op langere termijn echter is, gegeven het dwangmatige karakter van betrokkene’s problematiek (de recidivekans neemt toe in tijd), een kans op herhaling zeker aanwezig en is deze onzes inziens slechts door middel van een behandeling in een verplicht kader te keren. De score van betrokkene op de risicotaxatietest HCR-20 (6) is weliswaar laag, maar aangezien het hier onder meer statische factoren als eerdere delicten, middelen gebruik, psychose, psychotherapie etc. betreft, geeft dit geen betrouwbare indicatie voor de recidivekans voor deze delicten. Het onderzoek team adviseert uw College derhalve aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen.

- een brief gedateerd 27 februari 2006 van I.E. Beekman als stafjurist werkzaam bij het Pieter Baan Centrum te Utrecht aan de officier van justitie.

In laatstgenoemde brief wordt het volgende gesteld.

“Gelet op de aard van de feiten en de kans op herhaling achtte het onderzoekend team de oplegging van een tbs-maatregel aangewezen. Vervolgens is gekeken of vanuit gedragskundig oogpunt (gelet op het recidivegevaar) een bevel tot verpleging noodzakelijk is. Het onderzoekend team is van mening dat een tbs met voorwaarden mogelijk is, indien juridisch haalbaar. Dit betekent dat een bevel tot verpleging noodzakelijk wordt geacht indien de gevangenisstraf hoger uit zou vallen dan drie jaar.”

Met de conclusie van genoemde pro justitia rapportage en de toelichting daarop in genoemde brief zoals hiervoor weergegeven kan de rechtbank zich verenigen.

De rechtbank zal, gelet op de genoemde rapportage omtrent de persoon van de verdachte en het verhandelde ter terechtzitting, de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten, nu de door de verdachte begane feiten misdrijven zijn, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eisen.

De rechtbank zal voorts bevelen, dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd, nu de duur van de op te leggen gevangenisstraf de periode van drie jaren overschrijdt. Als gevolg hiervan kan niet worden volstaan met de vanuit therapeutisch oogpunt toereikend geachte terbeschikkingstelling met voorwaarden.

Gelet op met name de ernst van de feiten en de omstandigheid dat deze feiten de verdachte – zij het verminderd – toe te rekenen zijn, is de rechtbank van oordeel dat, naast de aan de verdachte op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling, tevens een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur passend en geboden is.

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van de adviesmogelijkheid ex. artikel 37b, tweede lid Sr. omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen, in die zin dat verdachte pas zal worden overgeplaatst naar een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden nadat tweederde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd.

De rechtbank zal geen gebruik maken van genoemde adviesmogelijkheid en overweegt hiertoe als volgt. Indien een verdachte is veroordeeld tot zowel een gevangenisstraf als een maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege geschiedt ingevolge artikel 42, eerste lid, Penitentiaire Maatregel de overplaatsing van een veroordeelde naar genoemde inrichting in beginsel nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd. Bij brief van 17 februari 2006 heeft de Minister van Justitie aan de Raad voor de Rechtspraak te kennen gegeven dat hij, gelet op het aanhoudende capaciteitstekort, op grond van artikel 43, eerste lid, Penitentiaire Maatregel heeft besloten de terbeschikkinggestelden – in afwijking van de genoemde termijn in artikel 42, eerst lid Penitentiaire Maatregel - op een later tijdstip te plaatsen. Daarmee is voor deze terbeschikkinggestelden de wachtlijstdatum gelijk gesteld aan de datum van de vervroegde invrijheidsstelling, te weten nadat tweederde van de opgelegde vrijheidsstraf is tenuitvoergelegd. Gelet op deze beslissing van de Minister van Justitie is de rechtbank van oordeel dat niet te verwachten valt dat aan een advies ex artikel 37b, tweede lid Sr door de minister gevolg zal worden gegeven.

10. BENADEELDE PARTIJEN

10.0 Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen is door de verdediging in het algemeen gesteld dat de toe te wijzen bedragen dienen te worden gematigd in verband met de mogelijke medeschuld van de moeder van de slachtoffers.

Naar het oordeel van de rechtbank dient, zo er al sprake is van een toe te rekenen medeverantwoordelijkheid van moeder, doch waarvan de rechtbank niet is gebleken, hieraan de consequentie van een hoofdelijke veroordeling te worden verbonden, doch geen neerwaartse bijstelling van het schadebedrag.

10.1 Namens de benadeelde partij [benadeelde partij I], wonende aan [adres], heeft de gemachtigde mr. J.W.E. Groot vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.507,80 ter zake van materiële schade en € 12.500,-- , zijnde een voorschot, wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.

De gevorderde materiële schade bestaat uit:

1. kosten veranderen slaapkamer € 214,84

2. kosten verf voor onder meer de badkamer € 219,34

3. portikosten tot 1 maart 2006 € 24,96

4. telefoonkosten tot 8 februari 2006 € 775,99

5. reiskosten tot 1 maart 2006 € 272,67

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.

Uit de brief, gedateerd 28 februari 2006 van H. Woelinga, als gezondheidspsycholoog werkzaam bij Triversum, gericht aan de raadsvrouw van de benadeelde partij, blijkt dat [benadeelde partij I] sinds 1 juli 2005 in behandeling is bij genoemde instelling. De psycholoog heeft geconstateerd dat bij [benadeelde partij I]– als gevolg van het langdurig seksueel misbruik door haar vader – sprake is van emotionele verwarring, een ernstig gebrek aan vertrouwen in anderen en zichzelf, posttraumatische stressklachten, slaapproblemen, disscociatieve verschijnselen en een verstoorde psycho-seksuele ontwikkeling. Te verwachten valt dat [benadeelde partij I]langdurig behandeld dient te worden.

Nu gelet op vorenstaande is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden – hetgeen door de verdediging slechts wordt betwist, voor zover het de hoogte van het schadebedrag betreft - acht de rechtbank een vergoeding tot in ieder geval een bedrag van € 10.000,-- aan immateriële schade, redelijk en billijk. De rechtbank heeft zich ten aanzien van de hoogte van dit bedrag gebaseerd op soortgelijke zaken in de jurisprudentie. Voor het resterende deel acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk.

Daarnaast zal de gevorderde materiële schade ten aanzien van bovengenoemde posten onder 1 t/m 3 en 5 – gelet op het feit dat deze schade door de verdediging niet wordt betwist en deze schade de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt - worden toegekend zoals verzocht, te weten tot een bedrag van € 731,81.

De bovengenoemde schade onder post 4, zijnde de telefoonkosten, wordt door de verdediging niet betwist tot een bedrag van € 350,-. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde telefoonkosten derhalve tot dit bedrag dienen te worden toegewezen. Het meerdere is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering voor de materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De benadeelde partij kan die delen van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken, tot op heden begroot op € 172,35.

10.2 Namens de benadeelde partij [benadeelde partij II], wonende aan [adres], heeft de gemachtigde mr. J.W.E. Groot vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 218,98 ter zake van materiële schade en € 2.500,=, zijnde een voorschot, wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.

De gevorderde materiële schade bestaat uit:

1. reiskosten tot 1 maart 2006 € 178,98

2. telefoonkosten tot 1 maart 2006 € 40,=

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.

Uit de notitie, gedateerd 16 februari 2006 van H. Mooij-Flokstra, creatief therapeut, blijkt dat [benadeelde partij II] in verband met seksueel misbruik door haar vader in het jaar 2004, sinds 15 september 2005 wekelijks bij genoemde therapeut in behandeling is. Geconstateerd wordt dat bij [benadeelde partij II]sprake is van heftige gevoelens, verwarring en een beperkt zelfvertrouwen.

Nu gelet op vorenstaande is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 5. primair bewezenverklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden en de verdediging de hoogte van de gevorderde vergoeding niet heeft betwist, acht de rechtbank een vergoeding tot in ieder geval een bedrag van € 2.500,= aan immateriële schade, redelijk en billijk.

Tevens zal de gevorderde materiële schade ten aanzien van bovengenoemde posten – gelet op het feit dat deze schade door de verdediging evenmin wordt betwist en deze vordering in zoverre de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt - worden toegekend zoals verzocht, te weten tot een bedrag van in totaal € 218,98.

De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken, tot op heden begroot op € 55,30.

11. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL

De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens [benadeelde partij I] en [benadeelde partij II] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1, 2 en 3 respectievelijk onder 5. primair bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden.

De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de maatregelen slechts op te leggen ten aanzien van de geleden materiële schade en de kosten rechtsbijstand.

De rechtbank zal de maatregelen ten aanzien van zowel de materiële als de immateriële schade opleggen. Niet valt in te zien waarom ten aanzien van de immateriële schade niet gebruik dient te worden gemaakt van de wettelijke mogelijkheid de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank zal de maatregelen echter niet opleggen met betrekking tot de kosten rechtsbijstand. Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51a, eerste lid Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken. Dat brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, Sr voorziene maatregel.

12. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 244, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

13. BESLISSING

De rechtbank:

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 4. (impliciet primair en subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan geheel vrij.

Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5. primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.

Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.

? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (ZES) JAREN.

Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.

? Gelast voorts de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.

? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij I],wonende aan de [adres] tot het hierna te noemen bedrag.

Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 11.081,81 (elfduizend één en tachtig euro en éénentachtig eurocent) als schadevergoeding.

Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.

De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op € 172,35.

Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.

? Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij I] te betalen een som geld ten bedrage van € 11.081,81 (elfduizend één en tachtig euro en éénentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 190 dagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.

Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.

? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij II], wonende aan de [adres].

Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 2.718,98 (tweeduizend zevenhonderdachttien euro en achtennegentig eurocent) als schadevergoeding.

Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.

De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op € 55,30.

? Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij II] te betalen een som geld ten bedragevan € 2.718,98 (tweeduizend zevenhonderdachttien euro en achtennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 54 dagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.

Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.

Dit vonnis is gewezen door

mr. R.F.B. van Zutphen, voorzitter,

mr. M.E.J. van Lieshout-Segers en mr. R.M. Steinhaus, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A. de Graag, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 maart 2006.