Home

Parket bij de Hoge Raad, 09-04-2018, ECLI:NL:PHR:2018:423, 17/03146

Parket bij de Hoge Raad, 09-04-2018, ECLI:NL:PHR:2018:423, 17/03146

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
9 april 2018
Datum publicatie
4 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:423
Formele relaties
Zaaknummer
17/03146

Inhoudsindicatie

A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 17/03146. In cassatie is in geschil of de Sociale Verzekeringsbank in strijd met het recht van de Europese Unie heeft gehandeld doordat de Sociale Verzekeringsbank premies heft terwijl belanghebbende eveneens onder verplichte verzekering van de Europese Unie valt.

Belanghebbende is een gepensioneerd ambtenaar van de Europese Unie die tot zijn 63e levensjaar in dienst van de Europese Unie is gebleven. Op grond van artikel 72 Ambtenarenstatuut in verbinding met artikel 11 verordening 422/67 is hij verplicht verzekerd gebleven ingevolge de gemeenschappelijke regeling inzake ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen.

Na zijn pensionering is belanghebbende in 2010 verhuisd naar Nederland. Belanghebbende verricht vanaf 1 augustus 2012 in Nederland werkzaamheden. Aan belanghebbende is door de Sociale Verzekeringsbank bij besluit van 7 december 2012 medegedeeld dat hij met ingang van 1 oktober 2012 is verzekerd voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten. Hierbij is tevens aan hem medegedeeld dat hij daarom verplicht is een zorgverzekering in Nederland af te sluiten.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Sociale Verzekeringsbank door toepassing te geven aan artikel 21, lid 2, KB 746, op grond waarvan belanghebbende onder het Nederlandse ziektekostenverzekeringstelsel valt, niet in strijd heeft gehandeld met het recht van de Europese Unie.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat belanghebbende op grond van zijn werkzaamheden niet verzekerd moet worden geacht voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat sprake is van een belemmering van het vrije verkeer van werknemers, omdat belanghebbende ten opzichte van nationale gepensioneerden die geen gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer, financieel nadeel ondervindt als hij weer in Nederland arbeid gaat verrichten. Deze benadeling - dubbele premiebetaling zonder corresponderende aanvullende aanspraken - wordt niet gerechtvaardigd door de ratio van artikel 21, tweede lid, van KB 746, toepassing te geven aan de internationaal aanvaarde regel dat de wetgeving van toepassing dient te zijn van het land waar gewerkt wordt.

De Sociale Verzekeringsbank heeft beroep in cassatie ingesteld. De cassatiemiddelen richten zich tegen het oordeel van de Centrale Raad van Beroep dat 21, lid 2, KB 746 in strijd is met artikel 45 VWEU.

Belanghebbende heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbendes middel strekt ten betoge dat op grond van de regels van het Ambtenarenstatuut en verordening 422/67, de Europese Unie de exclusieve bevoegdheid heeft om te bepalen welke regels op de ambtenaren van toepassing zijn wat betreft hun verplichtingen op het gebied van de sociale zekerheid.

De A-G meent dat gelet op het arrest Adrien e.a. van het Hof van Justitie van de Europese Unie de Centrale Raad van Beroep de juiste vergelijking heeft aangelegd om te onderzoeken of artikel 21, lid 2, KB 746 in strijd is met artikel 45 VWEU.

Volgens de A-G volgt uit de jurisprudentie van Hof van Justitie van de Europese Unie dat de Europese Unie met uitsluiting bevoegd is om te bepalen welke regels op belanghebbende van toepassing zijn. Dit brengt mee dat anders dan de Sociale Verzekeringsbank bepleit, de aanwijsregel van artikel 16, lid 2, verordening 883/2004 in onderhavige zaak niet bepalend is voor de uitlegging van de verhouding tussen het communautaire recht en het nationale sociale zekerheidsrecht.

Evenmin heeft de Centrale Raad van Beroep, zo meent de A-G, een verkeerde uitleg gegeven aan het arrest Hendrix van het Hof van Justitie van de Europese Unie alsmede aan de hardheidsclausule van artikel 24 KB 746 en artikel 4:84 Awb door zich ervan te vergewissen of artikel 21, lid 2 KB 746 met behulp van de hardheidsclausule 24 KB 746 conform het recht van de Europese Unie uitgelegd kan worden.

Gelet op de ongegrondheid van het principale beroep, kan de gegrondverklaring van het incidenteel beroep belanghebbende niet in een betere positie brengen. Ten overvloede merkt de A-G op dat belanghebbende zonder enige beperking recht heeft op de regeling zoals neergelegd in het Ambtenarenstatuut. Bovendien is de EU als enige bevoegd te bepalen welke regels op voormalige ambtenaren die in het ambt de leeftijd van 63 jaar hebben bereikt, van toepassing zijn. Gelet op deze omstandigheden meent de A-G dat in onderhavige geval artikel 21, lid 2, KB 746 geen toepassing dient te vinden.

Conclusie

mr. R.E.C.M. Niessen

Advocaat-Generaal

Conclusie van 9 april 2018 inzake:

Nr. Hoge Raad: 17/03146

De Sociale Verzekeringsbank

Nr. Centrale Raad van Beroep: 15/2831

Nr. Rechtbank: 14/284

Derde Kamer B

tegen

Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) 2012

[X]

1 Inleiding

1.1

Aan [X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende) is door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de Svb) bij besluit van 7 december 2012 medegedeeld dat hij met ingang van 1 oktober 2012 is verzekerd voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Hierbij is tevens aan hem medegedeeld dat hij daarom verplicht is een zorgverzekering in Nederland af te sluiten. Bij besluit van 10 december 2012 is aan hem medegedeeld dat vanaf oktober 2012 € 72,50 per maand te weinig aan loonheffing op zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) is ingehouden. De Svb heeft bij uitspraken op bezwaar op 3 december 2013 de door belanghebbende gemaakte bezwaren tegen deze twee besluiten ongegrond verklaard.

1.2

Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 10 maart 2015 het beroep ongegrond verklaard.1

1.3

Tegen die uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB). De CRvB heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de Svb opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.2

1.4

De Svb heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft in de conclusie van repliek het incidenteel beroep in cassatie schriftelijk beantwoord. De Svb heeft gedupliceerd.

1.5

Het geschil betreft de vraag of de Svb heeft gehandeld in strijd met het recht van de Europese Unie (hierna: de EU) doordat belanghebbende dubbel verzekerd is. Hij is op grond van artikel 21, lid 2, Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen (hierna: KB 746) verzekerd is ingevolge de AWBZ en daarvoor premies verschuldigd omdat hij in Nederland arbeid verricht. Tevens is belanghebbende verplicht verzekerd gebleven voor het stelsel van de Europese Unie ingevolge de Gemeenschappelijke regeling inzake ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: de GRZV).

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

3 Het geding in cassatie

4 Europeesrechtelijke kader sociale zekerheid (voormalig) ambtenaren van de EU

5 Nationaalrechtelijk kader sociale zekerheid

6 Beoordeling van de middelen

7 Conclusie