Parket bij de Hoge Raad, 06-06-2014, ECLI:NL:PHR:2014:534, 13/05078
Parket bij de Hoge Raad, 06-06-2014, ECLI:NL:PHR:2014:534, 13/05078
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 juni 2014
- Datum publicatie
- 26 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2014:534
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2804, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/05078
Inhoudsindicatie
Procesrecht; pilotreglement Hof Den Bosch. Akte niet-dienen na afwijzing verzoek om nader uitstel voor verrichten proceshandeling. Gebruik onjuist H-formulier, niet vermelden van klemmende redenen. Beslissing op verzoek op zodanig tijdstip dat in geval van weigering de verzoeker nog de gelegenheid heeft de proceshandeling tijdig te verrichten (HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1774, NJ 2013/376).
Conclusie
Zaaknr. 13/05078
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 6 juni 2014 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[eiseres]
tegen
[verweerder]
In deze zaak gaat het om de vraag of de rolraadsheer terecht akte niet-dienen heeft verleend in het licht van de (uitstel)termijnen voor memories zoals bepaald in het Procesreglement voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (art. 2.10-2.12).
1. Procesverloop 1
1.1 De rechtbank ’s Hertogenbosch heeft – voor zover thans van belang – bij vonnis van 17 oktober 2012 de verdeling van de gemeenschappelijke inboedelgoederen tussen partijen vastgesteld en eiseres tot cassatie, [eiseres], veroordeeld om aan verweerder in cassatie, [verweerder], een bedrag van € 4.743,61 te betalen.
1.2 [eiseres] is bij exploot van 17 januari 2013 van dit vonnis alsmede van het daaraan voorafgaande comparitievonnis van – naar het hof verbeterd heeft gelezen2 – 21 december 2011 in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s Hertogenbosch. In dit exploot heeft zij [verweerder] opgeroepen om ter zitting van het hof van 19 maart 2013 te verschijnen om op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen als in het petitum van de appeldagvaarding is vermeld.
1.3 [eiseres] heeft de zaak ter rolle van 19 maart 2013 aangebracht.
1.4 Nadat aan haar eenmaal een termijn van zes weken en eenmaal een uitstel van vier weken was verleend voor het nemen van de memorie van grieven, heeft [eiseres] niet van grieven gediend, waarna de rolraadsheer op de rol van 25 juni 2013 heeft vastgesteld dat het recht van [eiseres] om de memorie van grieven te nemen is vervallen, omdat die proceshandeling niet binnen de daarvoor gestelde termijn is verricht en daarvoor geen nader uitstel is verkregen.
De rolraadsheer heeft van dat feit aan [verweerder] akte van niet-dienen verleend.
1.5 Het hof heeft [eiseres] vervolgens bij arrest van 16 juli 2013 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat geen grieven zijn aangevoerd tegen – verbeterd gelezen, W-vG – de vonnissen waarvan beroep.
1.6 [eiseres] heeft tegen dit arrest tijdig3 cassatieberoep ingesteld.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
2 Bespreking van het cassatiemiddel
Het cassatiemiddel, dat drie onderdelen (a-c) bevat, is kennelijk gericht tegen de rolbeslissing van 25 juni 2013 (zie hiervoor onder 1.4) en de op die rolbeslissing voortbouwende rechtsoverwegingen 2.4 en 3.1 van het arrest van 16 juli 2013. Daarin heeft het hof als volgt geoordeeld:
“2.4 Op de rol van 25 juni 2013 heeft de rolraadsheer vastgesteld dat het recht van [eiseres] om de memorie van grieven te nemen is vervallen, omdat die proceshandeling niet binnen de daarvoor gestelde termijn is verricht en daarvoor geen nader uitstel is verkregen. De rolraadsheer heeft van dat feit aan [verweerder] akte van niet-dienen verleend.
(...)
[eiseres] heeft tegen het beroepen vonnis geen grieven aangevoerd. Dit brengt mee dat [eiseres] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.”
Kern van het middel is de vraag of de rolraadsheer, ondanks een op 14 juni 2013 door [eiseres] gedaan verzoek tot uitstel voor het nemen van een memorie van grieven, met toepassing van het Procesreglement voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het pilotreglement) akte niet-dienen mocht verlenen ter rolle van 25 juni 2013.
Sinds 1 januari 2013 geldt bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch4 in het kader van een pilot voor alle civiele dagvaardingsprocedures een van het Landelijk procesreglement5 afwijkend procesreglement. Dit, aangescherpte, procesreglement beoogt verkorting van de doorlooptijd van de civiele dagvaardingsprocedure. De pilot, die deel uitmaakt van het landelijke project Civiele procesinnovatie, zou in eerste instantie een jaar duren maar is inmiddels verlengd en is in 2014 in afwachting van de evaluatie van de pilot voor onbepaalde tijd voortgezet. De daarbij behorende procesreglementen zijn vooralsnog van kracht gebleven6.
Het pilotreglement luidt – voor zover thans van belang – als volgt7:
Ambtshalve handhaving termijnen, verval van recht
De termijnen worden ambtshalve gehandhaafd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit.
Indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht de proceshandeling te verrichten.
Uitstel termijnen op grond van klemmende redenen of overmacht
Een gemotiveerd verzoek van een partij om uitstel op grond van klemmende redenen, wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vier dagen voor de afloop van de desbetreffende termijn, ingediend.
De wederpartij kan binnen twee dagen na indiening van het verzoek reageren, doch uiterlijk tot 12.00 uur van de laatste werkdag van de week voorafgaande aan de roldatum waarop het verzoek betrekking heeft.
Het hof beoordeelt het verzoek zo spoedig mogelijk.
Indien een partij door overmacht niet in staat is het verzoek in te dienen binnen de in de eerste zin van deze bepaling genoemde termijn van vier dagen, geeft zij het hof daarvan bij eerste gelegenheid bericht. Het hof beslist zo spoedig mogelijk, de wederpartij zo mogelijk gehoord.
Bekendmaking rol
Het op de rol verhandelde wordt uiterlijk twee dagen daarna op Roljournaal bekendgemaakt.
Termijnen voor memories
Voor memorie van grieven, memorie van antwoord en memorie van antwoord in het incidenteel beroep en de memories na verwijzing door de Hoge Raad, wordt in bodemzaken een termijn van zes weken verleend en in kort geding een termijn van vier weken. (...)
Uitstel voor memories
Van de in 2.10 genoemde termijnen wordt nog eenmaal een uitstel verleend van vier weken en in kort geding van twee weken.
Toelichting:
Nader uitstel wordt in beginsel niet verleend. Na het verstrijken van de in dit artikel genoemde termijn wordt ambtshalve akte niet dienen verleend. Nader uitstel wordt alleen verleend op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek en in de in artikel 2.12 genoemde gevallen.
Nader uitstel
Behoudens in de elders in dit reglement genoemde gevallen, wordt nader uitstel alleen verleend:
a. op eenstemmig verzoek van partijen of op verzoek van een of meer partijen op grond van klemmende redenen
b. Een dergelijk verzoek wordt ingediend, behandeld en beslist overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.9 van dit reglement. De termijn van dit uitstel, indien verleend, is in beginsel niet langer dan de laatst verleende termijn voor het verrichten van de betreffende proceshandeling.
Toelichting:
Een uitstel is in beginsel een normale termijn. Indien partijen een langer uitstel wensen, ligt doorhaling in de rede. Na doorhaling kan de zaak later weer op de rol geplaatst worden onder overlegging van de desbetreffende memorie of akte (zie artikel 8.3).
Uit het pilotreglement volgt dat voor het nemen van een memorie van grieven in een bodemzaak na verlening van een eerste termijn van zes weken op grond van art. 2.10 in beginsel slechts een tweede uitstel op grond van art. 2.11 van vier weken kan worden verleend. Daarna kan blijkens de toelichting op art. 2.11 alleen nog een nader (derde) uitstel worden verkregen op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek en in de in art. 2.12 genoemde gevallen. Dat artikel noemt als gevallen voor nader uitstel een eenstemmig verzoek van partijen of een verzoek op grond van klemmende redenen.
In cassatie is overgelegd8 een door [eiseres] bij het hof op 14 juni 2013 in verband met de rolzitting van 25 juni 2013 ingediend formulier “H5: Uitstelverzoek rolhandeling Tweede uitstel (art. 2.11)”. Als motivering voor het “Verzoek tweede uitstel (art. 2.11)” wordt vermeld: “Vier weken (gewone zaak)”.
Dit uitstelverzoek wordt ook genoemd in het door [eiseres] in cassatie overgelegde roljournaal9. Daarin is – voor zover thans van belang – het volgende vermeld:
“datum |
Handeling |
aanvulling |
Uitkomst |
opmerking |
(...) |
(...) |
(...) |
(...) |
(...) |
25-06-2013 |
Ambtshalve akte niet dienen verleend |
Ambtshalve akte niet dienen verleend |
||
25-06-2013 |
Memorie van grieven |
aantal aanhoudingen: 2x |
Memorie van grieven niet genomen |
app. verz. 4 wk uitstel; niet mogelijk (art. 2.11 pilotreglement) |
28-05-2013 |
Memorie van grieven |
|||
16-04-2013 |
Akte partijen |
(...) |
Akte partijen genomen10 |
(...) |
(...) |
(...) |
(...) |
(...) |
(...) |
19-03-2013 |
Memorie van grieven |
(...) |
Memorie van grieven niet genomen” |
Onderdeel a klaagt dat voor zover het hof (evenals kennelijk de advocaat van [eiseres]) uitging van een ‘tweede’ uitstelverzoek, het hof art. 2.11 pilotreglement ten onrechte – blijkens het roljournaal van 25 juni 2013 – heeft uitgelegd in die zin dat art. 2.11 pilotreglement in de weg zou staan aan een nader uitstel. Indien het hof het verzoek heeft opgevat als een ‘derde’ uitstelverzoek in de zin van art. 2.12 pilotreglement, en daar ook van uit mocht gaan, betoogt het onderdeel dat het hof de afwijzing van het verzoek mede had moeten beoordelen aan de hand van art. 2.12 pilotreglement en het verzoek niet uitsluitend op grond van art. 2.11 pilotreglement had mogen afwijzen.
Daarbij, aldus het onderdeel, vergt een redelijke toepassing van het reglement dat de rechter zich er van vergewist dat, indien – zoals kennelijk in het onderhavige geval – een onjuist H-formulier is ingediend, geen sprake is van een kennelijk vergissing aan de zijde van de uitstel vragende partij en had het voor de hand gelegen (de advocaat van) [eiseres] daarop te wijzen.
Onderdeel b klaagt dat – voor zover het hof het uitstelverzoek heeft opgevat als een ‘derde’ uitstelverzoek in de zin van art. 2.12 pilotreglement, en het hof van enig beroep door [eiseres] op de uitzonderingen zoals neergelegd in art. 2.12 pilotreglement niet is gebleken – de rolbeslissing van 25 juni 2014 van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans de motivering onbegrijpelijk is. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 201111 betoogt het subonderdeel dat, nu het H5-formulier geen melding maakt van art. 2.12 pilotreglement, het hof in redelijkheid niet had kunnen beslissen een akte niet-dienen te verlenen op 25 juni 2013 en het hof vóór afloop van de desbetreffende termijn [eiseres] in de gelegenheid had moeten stellen hetzij een correct uitstelverzoek (met gebruik van het juiste H-formulier) in te dienen, hetzij de rolhandeling alsnog te verrichten.
Door [eiseres] die gelegenheid niet te bieden – en [eiseres] niet te waarschuwen – heeft het hof, aldus onderdeel c, het beginsel van hoor en wederhoor (art. 19 Rv.) en de beginselen van een ‘fair trial’ (art. 6 EVRM) geschonden nu de beslissing om akte niet-dienen te verlenen is gebaseerd op gegevens (een onjuist H-formulier) waarover [eiseres] (althans over de onjuistheid van dat H-formulier) zich niet heeft kunnen uitlaten, terwijl die mogelijkheid er nog wel was en de gevolgen van het verlenen van een akte niet-dienen verstrekkend zijn12.
Uit het roljournaal kan worden afgeleid dat de termijn tussen 19 maart 2013 (het aanbrengen van de zaak) en 16 april 2013 is gebruikt voor het onderzoek of partijen instemden met een comparitie na aanbrengen.
Vervolgens heeft het hof op 16 april 2013 een eerste uitstel van zes weken verleend voor het dienen van grieven tot 28 mei 201313. Op die roldatum heeft het hof een tweede uitstel van vier weken verleend tot 25 juni 2013.
Het op 14 juni 2013 bij H5-formulier gedane uitstelverzoek is dus een ‘derde’ uitstelverzoek, ongeacht de daarin opgenomen bewoordingen “tweede uitstel (art. 2.11)” en “Verzoek tweede uitstel (art. 2.11)”.
Een ‘derde’ uitstel wordt op grond van het pilotreglement alleen verleend op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek en in de in art. 2.12 genoemde gevallen.
Het bij H5-formulier gedane uitstelverzoek verwijst uitsluitend naar een tweede uitstel als bedoeld in art. 2.11 en bevat de (summiere) motivering: “Vier weken (gewone zaak)”.
Het hof heeft dit verzoek kennelijk – en niet onbegrijpelijk – niet opgevat als een ‘uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek’ of als een verzoek op grond van klemmende redenen als bedoeld in art. 2.12 in verbinding met art. 1.9 van het pilotreglement.
Nu uit de gedingstukken voorts niet is gebleken van een eenstemmig verzoek van partijen, was er op grond van art. 2.11-2.12 pilotreglement in beginsel14 geen nadere (derde) uitstelmogelijkheid. Voor zover onderdeel a en b tot uitgangspunt nemen dat het hof het uitstelverzoek als een derde verzoek in de zin van art. 2.12 pilotreglement heeft opgevat, falen zij bij gebrek aan feitelijke grondslag.
Omdat geen deugdelijk uitstelverzoek was gedaan, kon de rolraadsheer mitsdien beslissen dat het recht om een memorie van grieven te nemen was komen te vervallen en akte niet-dienen verlenen.
De bevoegdheid daartoe is een neerslag van hetgeen rechtstreeks uit art. 133 lid 4 Rv. voortvloeit15 en in art. 1.7 pilotreglement16 is opgenomen. Art. 133 lid 4 Rv. is op zijn beurt weer een operationalisering van art. 20 Rv., waarin de rechter is opgedragen te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure en zo nodig, op verzoek van een partij of ambtshalve, rekening houdend met de belangen van partijen maatregelen te treffen zoals te bepalen dat het recht om te concluderen is vervallen17.
Het middel werpt echter ook de vraag op of het hof – in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 201118 – de beslissing om geen nader uitstel te verlenen, zelfs indien deze in overeenstemming was met het pilotreglement, op de fatale roldatum van 25 juni 2013 mocht nemen en direct akte van niet-dienen mocht verlenen zonder (de advocaat van) [eiseres] vóór de ‘fatale’ roldatum te berichten dat het uitstelverzoek zou worden afgewezen.
In genoemd arrest heeft de Hoge Raad met betrekking tot een te nemen (rol)beslissing naar aanleiding van een uitstelverzoek als volgt geoordeeld:
“3.4.2 Ingevolge het bepaalde in de art. 1.7, 1.9 en 4.2 Lpr. [Landelijk procesreglement, W-vG], in onderlinge samenhang bezien, kon [eiseres], nadat haar op 18 augustus 2009 een termijn van twee weken was verleend voor antwoord op de incidentele vordering van de Stichting, uitsluitend uitstel van die rolhandeling verkrijgen op grond van klemmende redenen. Daartoe had zij gebruik moeten maken van het formulier “H5 Uitstelverzoek rolhandeling. Uitstel om klemmende redenen (art. 1.9)”. Zou zij dat op 20 augustus 2009 hebben gedaan, dan zou voor de Stichting ingevolge art. 1.9 Lpr. gedurende twee dagen nadien de gelegenheid hebben opengestaan om te reageren en zou vervolgens het hof het verzoek zo spoedig mogelijk hebben beoordeeld. 3.4.3 Het bepaalde in art. 1.9 strekt ertoe dat vóór de afloop van de desbetreffende termijn komt vast te staan of het gevraagde uitstel al dan niet wordt verleend; klaarblijkelijk opdat – in het laatste geval – de verzoeker de gelegenheid heeft de proceshandeling waarvoor uitstel was gevraagd zo mogelijk alsnog tijdig te verrichten. Dit komt ook tot uitdrukking in de op het reglement betrekking hebbende Richtlijnen voor de toepassing voor zover deze onder 1.9.2 inhouden dat op een tijdig ingediend verzoek zo mogelijk uiterlijk op de vrijdag voor de roldatum wordt beslist en dat de indiener zo mogelijk op die dag (per telefoon of fax) bericht krijgt.3.4.4 Gelet op deze strekking brengt een redelijke toepassing van art. 1.9 mee dat de beslissing op een tijdig ingediend verzoek om uitstel voor het verrichten van een proceshandeling als de onderhavige, dat – behoudens het zich hier niet voordoende geval van bijzondere omstandigheden – slechts op grond van klemmende redenen toewijsbaar is, in alle gevallen, en dus ongeacht of het juiste H-formulier is gebruikt en of daarin klemmende redenen zijn vermeld, gegeven wordt op een zodanig tijdstip dat in geval van weigering – waaronder mede te verstaan is: buiten behandeling laten (zie 1.8.1 van genoemde Richtlijnen) – de verzoeker nog de in 3.4.3 bedoelde gelegenheid heeft.”
Dit arrest is m.i. ook toepasselijk op zaken die onder het pilotregime vallen omdat art. 1.9 van het Landelijk procesreglement ongewijzigd in het pilotreglement is opgenomen.
In het onderhavige geval had de advocaat van [eiseres] bij H5-formulier op 14 juni 2013 om uitstel verzocht, derhalve ruim vóór vier dagen voor de afloop van de desbetreffende termijn (25 juni 2013) en tijdig in de zin van art. 1.9 pilotreglement. Dat dit uitstelverzoek niet bij het juiste H-formulier is gedaan19 en in het verzoek niet wordt verwezen naar klemmende redenen doet er niet aan af dat de rolraadsheer de afwijzende beslissing eerder had moeten nemen zodat [eiseres] nog in de gelegenheid zou zijn geweest de proceshandeling alsnog te verrichten.
Nu het middel terecht is voorgedragen, dienen de rolbeslissing van 25 juni 2013 en het bestreden arrest te worden vernietigd.
Met betrekking tot de verwijzing bestaat er m.i. aanleiding om de zaak op de voet van art. 422a Rv. terug te wijzen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch omdat dit hof nog geen inhoudelijke beslissingen in deze zaak heeft gegeven.
3 Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de rolbeslissing van 25 juni 2013 en het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 16 juli 2013 en tot terugwijzing naar dit hof.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G