Home

Parket bij de Hoge Raad, 02-07-2013, ECLI:NL:PHR:2013:854, 11/05305

Parket bij de Hoge Raad, 02-07-2013, ECLI:NL:PHR:2013:854, 11/05305

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
2 juli 2013
Datum publicatie
2 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:854
Formele relaties
Zaaknummer
11/05305

Inhoudsindicatie

Bewijsklacht. Het middel is terecht voorgesteld op gronden als vermeld in conclusie AG (de tot bewijs gebezigde verklaring van verdachte kan zonder nadere toelichting bezwaarlijk redengevend zijn voor het bewijs).

Conclusie

Nr. 11/05305

Zitting: 2 juli 2013

Mr. Knigge

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft bij arrest van 3 oktober 2011 – na vernietiging in cassatie van het arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 20 maart 2009 wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging – verdachte veroordeeld wegens 1. subsidiair “Schuldheling” en hem, overeenkomstig de verwijzingsopdracht door de Hoge Raad, ter zake van voornoemd feit en de door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage bij arrest van 20 maart 2009 te zijnen laste bewezenverklaarde feiten (2. “Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen” en 3. “Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen”) een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.

3. Namens verdachte heeft mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld.

4. Het middel

4.1. Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit.

4.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 subsidiair bewezenverklaard dat:

“hij op 21 augustus 2007 te Rotterdam goederen, te weten twee (2) kabelhaspels, heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goederen betrof;”

4.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

“1. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007284799-5 d.d. 21 augustus 2007. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-: 

als de op 21 augustus 2007 tegenover de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] afgelegde verklaring van [betrokkene 1]: 

Ik ben namens de benadeelde, [A] BV te [plaats], gerechtigd tot het doen van aangifte. Op het moment werken wij voor de firma [B] BV aan de [a-straat 1] te Rotterdam aan de bekabeling in een pand aan de Sluisjesdijk. Op het terrein van [B] BV hebben we een container staan waar we onze bouwmaterialen bewaren. Dit terrein is middels een hek afgesloten. Voor de container stonden drie haspels met datakabels. Vandaag dinsdag 21 augustus 2007, zag ik dat er nog maar één haspel stond. Twee haspels waren weggenomen. Aan niemand werd het recht of toestemming gegeven tot het plegen van het feit. 

U toont mij een foto van de twee kabelhaspels die u heeft aangetroffen. Ik herken deze haspels als de haspels die van het terrein zijn weggenomen. 

2. Het proces-verbaal van bevindingen van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007284799-3, d.d. 21 augustus 2007. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-: 

als relaas van de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]: 

Op dinsdag 21 augustus 2007 kregen wij van de meldkamer Politie Rotterdam-Rijnmond het verzoek om te gaan naar de Wolphaertstraat. Aldaar zou een telefooncel vernield worden door een blonde man, met lang haar en een zwarte jas met een grote cirkel op de achterzijde. De man zou met de fiets zijn. Wij zagen op de Wolphaertsbocht een man op een fiets rijden die voldeed aan het signalement. Wij hielden de man staande. De man bleek te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]. Wij zagen dat [verdachte] een krantentas bij zich had achterop de bagagedrager. Wij zagen dat er in deze krantentas twee grote kabelhaspels zaten. Wij zagen dat de kabelhaspels nieuw waren die ter bescherming in karton gewikkeld waren. Naar de herkomst van deze kabelhaspels gevraagd, verklaarde [verdachte] dat hij deze meegenomen had uit een pand in Schiedam dat door zijn vrienden was gekraakt. Na controle in het bedrijfsprocessensysteem bleek dat [verdachte] gesignaleerd stond ter zake van 1 dag/60 euro. Hierop hebben wij de man aangehouden en overgebracht naar het politiebureau Zuidplein te Rotterdam. De kabelhaspels hebben wij eveneens overgebracht naar het politiebureau Zuidplein, teneinde een nader onderzoek in te stellen naar de herkomst van deze kabels. 

3. Het proces-verbaal van bevindingen van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007284799-19, d.d. 12 februari 2009. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-: 

als relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 2]: 

Ik zag dat de fietstassen gevuld waren met een groot voorwerp, dit omdat de fietstassen bol stonden. Ik vroeg aan [verdachte] wat er in die fietstassen zat. Hierop sloeg [verdachte] de kleppen van de fietstassen open en ik zag dat er twee grote kabelhaspels inzaten. 

4. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007284799-11, d.d. 21 augustus 2007. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-: 

als relaas van bevindingen van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1]:

Ik heb op 21 augustus 2007 een onderzoek ingesteld naar de herkomst van de haspels. Ik zag dat er op beide haspels een sticker was geplakt met het merk: Brand-Rex en de klant (customer): [C]. 

Na telefonisch contact te hebben gehad met een medewerker van [C] BV bleek dat dit de enige firma is die kabels levert van het merk Brand-Rex. De medewerker verklaarde de kabelhaspels te hebben geleverd aan de firma [A] BV uit [plaats]. De firma [A] was bezig met een nieuwbouw project van de firma [B], gevestigd aan de [a-straat 1] te Rotterdam. 

De logistiek manager van de firma [B] BV heeft verklaard dat er in de nacht van maandag 20 augustus 2007 en dinsdag 21 augustus 2007, van het afgesloten terrein aan de [a-straat 1] te Rotterdam twee kabelhaspels van de firma [A] waren ontvreemd. Vervolgens heb ik met toestemming van de officier van Justitie de verdachte [verdachte] op dinsdag 21 augustus 2007 aangehouden ter zake diefstal dan wel heling.

5. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 23 augustus 2007. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-: 

als de op 23 augustus 2007 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van de verdachte: 

Nu achteraf denk ik dat de mensen van wie ik ze heb gekregen om weer te geven aan anderen, ze misschien gestolen hebben. Ik heb de kabelhaspels gekregen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Zij wonen in een kraakpand.”

4.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:

“Blijkens de processen-verbaal van bevindingen van 21 augustus 2007 heeft de diefstal van de kabelhaspels zich afgespeeld in de nacht van 20 op 21 augustus 2007, de nacht van de aanhouding van de verdachte. In deze processen-verbaal is voorts gerelateerd dat de bij de verdachte aangetroffen kabelhaspels nieuw waren en in beschermingskarton waren gewikkeld. De verdachte heeft op 23 augustus 2007 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij de kabelhaspels heeft gekregen van vrienden die in een kraakpand wonen. Voorts heeft de verdachte bij die gelegenheid verklaard dat hij achteraf denkt dat de mensen van wie hij de haspels heeft gekregen om weer te geven aan anderen, ze misschien gestolen hebben. Niet is gebleken dat er in het kraakpand waarover de verdachte heeft verklaard, (bouw)werkzaamheden werden uitgevoerd. 

Gezien deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte toen hij de kabelhaspels meenam -minstgenomen- redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de kabelhaspels van diefstal of enig ander misdrijf afkomstig waren.”

4.5. Niettegenstaande de duidelijke conclusie van mijn ambtgenoot Aben in de eerdere cassatieprocedure1, gebruikt het Hof opnieuw tot het bewijs (als bewijsmiddel 5) de verklaring van verdachte over wat hij achteraf denkt, zonder toe te lichten waarin het belang van die verklaring voor de bewijsvoering gelegen is. Die toelichting kan bezwaarlijk gemist worden aangezien het verbazing zou wekken als de verdachte achteraf – nadat hij wegens verdenking van diefstal of heling van de kabelhaspels was aangehouden – niet zou denken dat die haspels misschien wel gestolen waren door de mensen van wie hij die had gekregen. Die voor de hand liggende, achteraf opgekomen gedachte kan dus zonder nadere toelichting bezwaarlijk redengevend zijn voor het bewijs.

4.6. Dit motiveringsgebrek zou misschien niet tot cassatie hoeven te leiden als de bedoelde verklaring in het geheel van de bewijsconstructie slechts een rol van ondergeschikte betekenis zou spelen. Dat echter kan niet worden gezegd. Ik merk daarbij op dat het Hof kennelijk geloof heeft gehecht aan de – immers tot het bewijs gebezigde – verklaring van verdachte dat hij de kabelhaspels van twee krakers in Schiedam heeft gekregen (bewijsmiddelen 2 en 5). Daarom kan het Hof moeilijk de redenering worden toegedicht dat het kennelijk geen geloof hechtte aan deze verklaring omdat de kabelhaspels dezelfde nacht waarin de verdachte op de Wolphaertsbocht in Rotterdam werd aangehouden, waren gestolen uit een container op het perceel [a-straat 1] in Rotterdam.2 Wat dan – afgezien van de niet redengevende verklaring van de verdachte – aan bewijs overblijft is dat verdachte van twee bevriende krakers twee nieuwe en in beschermingskarton gewikkelde kabelhaspels heeft gekregen om aan anderen te geven en dat dit gebeurde in een kraakpand waarin geen (bouw)werkzaamheden werden verricht. Op grond van welke redenering het Hof daaruit heeft afgeleid dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de haspels van misdrijf afkomstig waren, is zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet inzichtelijk. Daarbij merk ik op dat indien in het kraakpand waarover verdachte heeft verklaard wel – door anderen dan de krakers – (bouw)werkzaamheden werden verricht, er voor verdachte misschien meer reden tot wantrouwen was geweest. Het voorgaande in aanmerking genomen, kan bepaald niet gezegd worden dat het geconstateerde motiveringsgebrek aan de begrijpelijkheid van de motivering niet afdoet.

4.7. Het middel slaagt dan ook.

5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,

AG