Home

Parket bij de Hoge Raad, 12-07-2013, ECLI:NL:PHR:2013:770, 13/02205

Parket bij de Hoge Raad, 12-07-2013, ECLI:NL:PHR:2013:770, 13/02205

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
12 juli 2013
Datum publicatie
13 september 2013
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:770
Formele relaties
Zaaknummer
13/02205

Inhoudsindicatie

Art. 80a lid 1 RO. Feitelijke grondslag. Belang. Aan een cassatiemiddel te stellen eisen.

Conclusie

Zaak 13/02205

mr. E.M. Wesseling-van Gent

Zitting: 12 juli 2013

Conclusie (art. 80a RO) inzake:

[eiser]

tegen

[verweerster]

1. De rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton Eindhoven, heeft in haar vonnis van 2 februari 2012 – voor zover thans van belang – eiser tot cassatie, [eiser], in conventie veroordeeld tot betaling van € 13.164,86 aan verweerster in cassatie, [verweerster], wegens het onbetaald laten van de door [verweerster] bij facturen van 11 februari 2011 en 11 mei 2011 in rekening gebrachte werkzaamheden als advocaat in het kader van een echtscheidingsprocedure waarbij [eiser] partij is geweest.

Bij arrest van 15 januari 2013 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, op het door [eiser] ingestelde hoger beroep, dit vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende [eiser] veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van € 10.595,59 en € 962,21, vermeerderd met rente.

[eiser] heeft tegen dit arrest tijdig beroep in cassatie ingesteld.

2. De aangevoerde middelen rechtvaardigen geen behandeling in cassatie, omdat zij klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden, nu zij hetzij niet voldoen aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv., hetzij zijn gericht tegen aan de feitenrechter voorbehouden oordelen, hetzij feitelijke grondslag, hetzij belang missen. Daartoe geldt het volgende.

- Middel 1 is gericht tegen het eerste door het hof vastgestelde feit. De klacht mist feitelijke grondslag nu het hof daarbij niet is uitgegaan van de in het middel gestelde veronderstelling dat uitsluitend de factureringen die door – bedoeld zal zijn: aan – [verweerster] zouden moeten worden betaald, betrekking hebben op het bij beschikking van de rechtbank van 26 november 2010 bereikte resultaat.

- Middel 2 ziet er aan voorbij dat het hof in rechtsoverweging 4.1.3 een deel van het dictum van de beschikking van de rechtbank van 26 november 2010 citeert.

- Middel 3 dat zich tegen het onder 4.1.6 opgenomen vastgestelde feit richt, faalt omdat de kern van dat feit is dat de toevoeging op 17 mei 2011 door de Raad voor de Rechtsbijstand is ingetrokken en het feit verder geen aanname van het hof bevat.

- Middel 4 is gericht tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 4.5.6 dat [eiser] zijn stelplicht heeft verzaakt, zodat het hof het verweer van [eiser] dat de factuur van mei 2011 niet opeisbaar is, verwerpt. Dit oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk.

- Middel 5 kan, voor zover het al aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. voldoet, niet tot cassatie leiden omdat het hof in rechtsoverweging 4.6.1 de stellingen van [verweerster] heeft weergegeven en in rechtsoverweging 4.6.2 vervolgens overweegt wat het hof uit het betoog van [verweerster] en de stellingen van [eiser] begrijpt. Dit is aan het hof voorbehouden.

- Middel 6 is gericht tegen het door het hof in rechtsoverweging 4.6.3 als vaststaand aannemen dat [eiser] de overdracht van de woning niet heeft bevorderd. Het hof is tot dit oordeel gekomen op basis van zijn overweging dat (i) [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij de bijstand van [verweerster] bij de afwikkeling van de verdeling heeft afgehouden, (ii) hij onvoldoende heeft betwist verzuimd te hebben voortvarendheid te betrachten ter oplossing van de door de notaris gesignaleerde problemen en (iii) [eiser] in de maanden na de totstandkoming van de betalingsregeling voldoende gelegenheid heeft gehad om ervoor te zorgen dat de beschikking van 26 november 2010 zou worden geëxecuteerd dan wel de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bij de notaris zou worden afgewikkeld. Het middel, dat slechts klaagt over het onder (iii) vermelde oordeel kan mitsdien niet tot cassatie leiden, waarbij de klacht bovendien niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. voldoet.

- Middel 7 faalt omdat het is gericht tegen het ten overvloede gegeven oordeel in rechtsoverweging 4.6.4.

- Middel 8, dat is gericht tegen rechtsoverweging 4.9.3.2 waarin twee feitelijke oordelen zijn opgenomen, bevat een betoog maar geen aan de eisen van de art. 407 lid 2 Rv. voldoende klacht waarom deze oordelen onbegrijpelijk zijn gemotiveerd. Het middel faalt daarom.

- Middel 9 bouwt voort op de middelen 1-8 en deelt het lot daarvan.

3. De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G