Home

Parket bij de Hoge Raad, 28-06-2011, BO4030, 09/01711

Parket bij de Hoge Raad, 28-06-2011, BO4030, 09/01711

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
28 juni 2011
Datum publicatie
28 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:PHR:2011:BO4030
Formele relaties
Zaaknummer
09/01711

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep. Omvang hoger beroep. Consequenties niet-naleving van art. 407 Sv. Ontoelaatbare beperking instellen hoger beroep. Het Hof heeft vastgesteld dat blijkens de akte instellen rechtsmiddel het hoger beroep van verdachte niet was gericht tegen de beslissing van de Politierechter op de vordering tot tenuitvoerlegging. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat die beslissing niet valt aan te merken als een “gevoegde zaak” in de zin van art. 407.2 Sv. Het ingestelde hoger beroep strookt dus niet met art. 407 Sv. Het middel stelt de vraag aan de orde welke consequenties moeten worden verbonden aan de niet-naleving van art. 407 Sv doordat bij het instellen van het hoger beroep een ontoelaatbare beperking is aangebracht. De HR herhaalt de toepasselijke overwegingen uit HR LJN BP2709. Uitgangspunt dient te zijn dat niet-inachtneming van art. 407 Sv bij het instellen van het hoger beroep moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de desbetreffende procespartij in het hoger beroep tenzij het verzuim voor de afloop van de beroepstermijn is hersteld. Bezwaar van een dergelijke niet-ontvankelijkverklaring in het hoger beroep kan zijn dat de verdachte ook in het geval dat de niet-inachtneming van art. 407 Sv het gevolg is van een vergissing en/of van ontoereikende voorlichting door de justitiële functionarissen, de toegang tot de hogere rechter wordt ontzegd. Daarom ligt het in de rede om te onderzoeken of in dit kader in redelijkheid een herstelmogelijkheid kan worden geboden. De HR komt uiteindelijk tot het oordeel dat wanneer de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep verschijnt en verklaart het hoger beroep zonder de ten onrechte in de appelakte aangebrachte beperking te willen doorzetten, niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep achterwege moet blijven. Buiten dat geval echter kan de verdachte in zijn ten onrechte partieel ingestelde hoger beroep niet worden ontvangen. Nu het door de raadsvrouwe gedane verzoek om de aantekening op de akte rechtsmiddel “appel richt zich niet tegen TUL” als niet geschreven te beschouwen bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als verklaring het hoger beroep zonder deze in de appelakte ten onrechte aangebrachte beperking te willen doorzetten, geeft het oordeel van het Hof dat verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Conclusie

Nr. 09/01711

Mr. Vellinga

Zitting: 9 november 2010

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep.

2. Namens verdachte heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel houdt in dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.

4. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep op de volgende gronden:

"Het hof stelt vast dat, blijkens de akte instellen rechtsmiddel d.d. 14 augustus 2008, de door de verdachte tot het instellen van het appèl bepaaldelijk gevolmachtigde raadsvrouw de beslissing van de politierechter op de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 09-900733-07 uitdrukkelijk van het hoger beroep heeft uitgezonderd. Op grond van artikel 407, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld. De beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, ingegeven door een vóór het einde van de proeftijd gepleegd strafbaar feit, maakt deel uit van dat vonnis en valt niet als een "gevoegde zaak" in de zin van artikel 407, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aan te merken. Het hof is dan ook van oordeel dat het hoger beroep niet op de door de wet voorgeschreven wijze is ingesteld."

5. Bij de beoordeling van het oordeel van het Hof dient te worden vooropgesteld dat een verdachte in het algemeen geacht moet worden het volgens de wet openstaande rechtsmiddel te hebben willen aanwenden. De omstandigheid dat het beroep is ingesteld door de raadsman is geen omstandigheid op grond waarvan deze regel uitzondering zou moeten leiden.(1)

6. In het onderhavige geval heeft het Hof geoordeeld dat uit de omstandigheid dat de wet niet toelaat dat van het hoger beroep de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging wordt uitgezonderd, volgt dat het hoger beroep niet op de juiste wijze is ingesteld en dat daarvan niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep het gevolg moet zijn.

7. Dit oordeel acht ik niet begrijpelijk. In de eerste plaats gaat het hier om een door de wet niet toegestane beperking van het hoger beroep, aangebracht door verdachtes raadsvrouw. In het licht van hetgeen hiervoor is vooropgesteld ligt het niet in de rede deze fout voor rekening van de verdachte te laten komen.

8. Ook anderszins begrijp ik niet waarom het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft geacht in plaats van voorbij te gaan aan een door de wet niet toegestane beperking. Dat zou niet in strijd zijn met verdachtes belang. Verdachtes raadsvrouw verzocht immers die beperking als niet geschreven te beschouwen. Het belang van het Openbaar Ministerie verzette zich niet tegen het opvatten van het hoger beroep als onbeperkt ingesteld: volgens de Advocaat-Generaal diende het hoger beroep als onbeperkt ingesteld te worden opgevat. Voorts ging het hier niet om een beperking van het hoger beroep tot een bijkomende beslissing maar tot de hoofdzaak. Het negeren van die beperking ten aanzien van een ondergeschikt deel van het vonnis ligt dan meer voor de hand dan bijzaak èn hoofdzaak van het hoger beroep uit te sluiten.

9. Het middel slaagt.

10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.

11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 HR 17 oktober 1995, 100.605, LJN ZD0249 (niet gepubl.) en HR 30 juni 1998, NJ 1999, 136. Nog anders HR 27 maart 1990, NJ 1990, 655, m.nt. ThWvV. Zie voor het geval waarin de Officier van Justitie een niet-openstaand rechtsmiddel instelt HR 22 juni 2010, LJN BK9727, LJN BK9728 en LJN BK9729.