Home

Parket bij de Hoge Raad, 24-04-2009, BG9906, 08/03695

Parket bij de Hoge Raad, 24-04-2009, BG9906, 08/03695

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
24 april 2009
Datum publicatie
24 april 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BG9906
Formele relaties
Zaaknummer
08/03695
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 402

Inhoudsindicatie

Procesrecht; cassatieberoep niet-ontvankelijk wegens overschrijding van cassatietermijn; dag van de uitspraak, bekendheid van procureur, geen uitzondering op strikte handhaving beroepstermijn.

Conclusie

08/03695

Mr L. Strikwerda

Zt. 9 jan. 2009

conclusie inzake

[Eiser]

tegen

1. Beursgebouw Eindhoven B.V.

2. Bavaria N.V.

Edelhoogachtbaar College,

1. Eiser tot cassatie, hierna: [eiser], heeft bij exploot van dagvaarding van 18 juni 2008 beroep in cassatie ingesteld tegen een tussen hem als appellant en verweersters in cassatie, hierna: Beursgebouw en Bavaria, als geïntimeerden gewezen arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het bestreden arrest vermeldt in de kop en aan het slot als datum van uitspraak: 18 maart 2008.

2. Beursgebouw heeft geconcludeerd primair tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van het cassatieberoep.

3. Bavaria is in cassatie niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.

4. [Eiser] en Beursgebouw hebben de Hoge Raad arrest gevraagd op het door Beursgebouw voorgestelde ontvankelijkheidsverweer.

5. Beursgebouw heeft aan haar ontvankelijkheidsverweer het volgende ten grondslag gelegd. Het bestreden arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch is niet uitgesproken op 18 maart 2008, zoals staat vermeld in de kop en aan het slot van het arrest, maar op 11 maart 2008. Dit blijkt uit het uittreksel uit het audiëntieblad van de openbare terechtzitting van het hof van 11 maart 2008 (door Beursgebouw als productie 1 overgelegd bij haar conclusie van antwoord, tevens houdende een beroep op niet-ontvankelijkheid) en blijkt ook uit de vermelding op blz. 10 van het bestreden arrest (stempel plus handgeschreven aanvulling) dat op 11 maart 2008 afschrift van het arrest ter beschikking is gesteld aan de procureurs van beide partijen. Voorts heeft Beursgebouw erop gewezen dat het hof bij arrest van 26 augustus 2008 op de voet van art. 31 Rv heeft bepaald dat het tussen partijen gewezen arrest aldus moet worden verbeterd dat de datum 18 maart 2008 boven en onder het arrest wordt gewijzigd in 11 maart 2008 (door Beursgebouw als productie 2 overgelegd bij haar conclusie van antwoord, tevens houdende een beroep op niet-ontvankelijkheid). Aan dit een en ander verbindt Beursgebouw de conclusie dat 11 juni 2008 de laatste dag van de cassatietermijn was en dat [eiser], nu hij bij exploot van dagvaarding van 18 juni 2008 in cassatie is gekomen, wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn cassatieberoep.

6. Het hof heeft in het op de voet van art. 31 Rv gewezen arrest van 26 augustus 2008 onder meer overwogen:

"Vaststaat dat het voormelde arrest is uitgesproken ter openbare rolzitting van 11 maart 2008. De grossen zijn aan de procureurs van partijen afgegeven op 11 maart 2008 hetgeen onder het arrest is vermeld. Gelet op het een en ander is de vermelding van de datum 18 maart 2008 boven en onder het arrest aan de merken als een kennelijke fout (...)."

Op grond hiervan en gelet ook op het door Beursgebouw overgelegde uittreksel uit het audiëntieblad van de openbare terechtzitting van het hof van 11 maart 2008, moet als vaststaand worden aangenomen dat het bestreden arrest van het hof is uitgesproken op 11 maart 2008.

7. In deze zaak is de gewone, in art. 402 lid 1 Rv genoemde cassatietermijn van toepassing. Deze bedraagt drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak, dat wil zeggen het openbaar maken van de rechterlijke beslissing. Die openbaarmaking bepaalt immers het moment waarop de beslissing haar werking verkrijgt en waarop de termijnen voor hoger beroep en cassatie aanvangen. Zie Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 21e dr. 2006, nr. 113.

8. Waar vaststaat dat het bestreden arrest is uitgesproken op 11 maart 2008 verliep de cassatietermijn derhalve op 11 juni 2008. Zie Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 65. Het exploot van dagvaarding in cassatie is gedaan op 18 juni 2008, derhalve na het verstrijken van de cassatietermijn.

9. [Eiser] heeft gesteld dat hij niettemin tijdig in cassatie is gekomen, omdat "tot en met 18 juni 2008 - feitelijk tot en met 26 augustus 2008, nu het verbeterarrest alstoen is gewezen (...) - er geen in de schriftelijke verschijningsvorm aanwezig hof-arrest (was) dat in de aanhef en in het slot de datum 11 maart 2008 behelsde: die schriftelijke verschijningsvorm was onmiskenbaar 18 maart 2008".

10. Als ik het goed begrijp, wil [eiser] met deze stelling betogen dat zolang de "schriftelijke verschijningsvorm" van het bestreden arrest niet was verbeterd, de in het bestreden arrest genoemde datum - 18 maart 2008 - als de dag van de uitspraak in de zin van art. 402 lid 1 Rv had te gelden, zodat, nu de verbetering pas is totstandgebracht bij het arrest van 26 augustus 2008, het exploot van dagvaarding van 18 juni 2008 tijdig is gedaan en [eiser] in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.

11. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Onder de dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke beslissing openbaar wordt gemaakt. Vaststaat dat de openbaarmaking van het bestreden arrest heeft plaatsvonden op 11 maart 2008 en dat op deze dag ook een afschrift van het arrest aan de procureurs van partijen is verstrekt. Bij gevolg heeft niet 18 maart 2008, maar 11 maart 2008 te gelden als de dag van de uitspraak in de zin van art. 402 lid 1 Rv. Het op 18 juni 2008 door [eiser] ingestelde cassatieberoep is derhalve te laat ingesteld, zodat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn cassatieberoep.

De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,