Home

Parket bij de Hoge Raad, 20-05-2008, BC6235, 00410/07

Parket bij de Hoge Raad, 20-05-2008, BC6235, 00410/07

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
20 mei 2008
Datum publicatie
21 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:PHR:2008:BC6235
Formele relaties
Zaaknummer
00410/07

Inhoudsindicatie

Onttrekking aan het verkeer van schroevendraaier. In aanmerking genomen dat niet zonder meer valt in te zien waarom de aan het verkeer onttrokken verklaarde schroevendraaier van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet (zoals het Hof heeft geoordeeld), is de beslissing tot het opleggen van bedoelde maatregel niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Nu i.c. aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring van de schroevendraaier is voldaan zal de HR om doelmatigheidsredenen dat voorwerp verbeurd verklaren.

Conclusie

Nr. 00410/07

Mr. Schipper

Zitting: 4 maart 2008 (bij vervroeging)

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 30 juni 2006 - met vernietiging van een vonnis van de politierechter in de rechtbank te Almelo van 11 mei 2005, voor zover aan zijn oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en hem ter zake van 1 subsidiair "poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", 3. en 8. "eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening", 4. en 5. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en 6. "diefstal", veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer en teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals in het arrest omschreven.

2. Tegen deze uitspraak heeft de verdachte cassatie ingesteld. Mr. P.A. Speijdel, advocaat te Enschede, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.

3. Het eerste middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, nu hieruit niet blijkt dat het misdrijf aan het Molenplein zou zijn gepleegd.

4. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 11 november 2004, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan het Molenplein geparkeerd staande auto weg te nemen enig geld/goed, toebehorende aan [benadeelde partij 1], en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en die/dat weg te nemen geld/goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak, zich naar voornoemde auto heeft begeven en vervolgens een ruit van die auto heeft ingeslagen/vernield en vervolgens die auto heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."

5. Het Hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:

(1.) Het proces-verbaal van verhoor van politie van 11 november 2004 voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als de tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1]:

"Ik doe aangifte van diefstal door middel van braak c. q. poging daartoe. Op 11 november 2004 omstreeks 12.30 uur parkeerde ik mijn personenauto merk Daewoo, type Matiz op een parkeerplaats gelegen aan de Molenstraat ter hoogte van perceelnummer 39. Vervolgens heb ik die auto slotvast afgesloten. Omstreeks 14.15 uur werd ik door collega's van u gebeld die mij vertelden dat er was ingebroken in mijn auto. Bij mijn auto gekomen zag ik dat de ruit van het linkervoorportier vernield was. Ik zag dat het dashboardkastje openstond. Ik heb aan niemand toestemming gegeven om op welke wijze dan ook goederen weg te nemen of daartoe een poging te ondernemen."

(2). Het proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2004, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:

"Op 11 november omstreeks 12.47 uur kregen wij, verbalisanten, opdracht te gaan naar de Kloosterstraat te Enschede. Aldaar zou zojuist een personenauto merk Daewoo, type Matiz zijn opengebroken. Tevens kregen wij door dat degene die de auto had opengebroken een kleine man moest zijn gekleed in een zwarte jas. Ter plaatse hebben wij gesproken met een getuige die vertelde dat van voornoemde personenauto de ruit was ingeslagen. Tevens hoorden wij van deze getuige dat de dader was weggelopen in de richting van de Korte Hengelosestraat en dat de dader samen met iemand in een scootmobiel was weggelopen.

Op 11 november 2004 omstreeks 13.15 uur zagen wij, verbalisanten, op de parkeerplaats tegenover het Leger des Heils aan de Molenstraat bij de zogenaamde verplaatsbare ontmoetingsplek (VOP) een rode scootmobiel staan. Wij zagen dat voor de VOP de ons ambtshalve bekende [verdachte] stond. Wij zagen dat [verdachte] bij het zien van ons zich in een hoek van de VOP verstopte. Wij zagen dat [verdachte] gekleed was in een zwarte jas en dat hij verse wondjes had aan zijn handen en dat zijn beide handen onder het bloed zaten. Na fouillering van [verdachte] bleek dat hij in de binnenzak van zijn jas een schroevendraaier had."

(3). Het proces-verbaal van verhoor van politie van 11 november 2004(1) voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als de tegenover verbalisant afgelegde verklaring van de getuige [getuige]:

"Opmerking verbalisant. Voor het verhoor werd de [getuige], middels een confrontatiespiegel geconfronteerd met de verdachte [verdachte]. Waarna zij verklaarde:

De persoon waarmee u mij zojuist confronteerde en die u [verdachte] noemt is de persoon waarover ik nu zal verklaren.

Op 11 november omstreeks 12.40 uur wilde ik mijn auto parkeren op een parkeerplaats aan de Molenstraat te Enschede ter hoogte van perceelnummer 39. Op het moment dat ik mijn auto wilde parkeren zag ik de persoon die u [verdachte] noemt. Ik zag [verdachte] gebukt in een personenauto merk Daewoo, type Matiz zitten. Ik zag dat van die auto het linkervoorportier vernield was. Die [verdachte] zat op de bestuurdersstoel. Ik zag [verdachte] kijken aan de bijrijderkant en ik zag dat hij aan het rommelen was. Verder zag ik dat [verdachte] met zijn handen richting de achterbank ging. Hierna verliet die [verdachte] de personenauto en liep richting Korte Hengelosestraat. Ik heb [verdachte] een tijd nagekeken en ik zag dat hij met een persoon die in een rolstoel zat aan het praten was en een stuk meeliep. Zij liepen gezamenlijk de Korte Hengelosestraat in."

6. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan inderdaad niet worden afgeleid dat de desbetreffende auto aan het Molenplein stond geparkeerd. Er wordt in de gebezigde bewijsmiddelen (1, 2 en 3) telkens gesproken over de parkeerplaats aan de Molenstraat (te Enschede). Tot cassatie behoeft dat mijns inziens echter niet te leiden, nu wél uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het feit gepleegd is in de gemeente Enschede. Dit houdt een voldoende duidelijke plaatsaanduiding in. Bovendien blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep dat bij de verdachte geen onduidelijkheid heeft bestaan over hetgeen hem wordt verweten en in het bijzonder niet waar ter plaatse de verweten gedraging zich heeft voorgedaan. Noch de verdachte noch diens raadsman hebben hieromtrent ter terechtzitting iets aangevoerd. Het moet ervoor worden gehouden dat het Hof kennelijk bij vergissing in de bewezenverklaring de woorden "aan het Molenplein geparkeerd staande" -die overigens van ondergeschikte betekenis zijn- heeft opgenomen. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring met verbetering van deze misslag lezen, waardoor aan het middel de feitelijke grondslag komt te ontvallen. De verdachte zal hierdoor niet in zijn verdediging worden geschaad.(2)

7. Het middel faalt.

8. Het tweede middel behelst de klacht dat het door het Hof onder 4 bewezenverklaarde niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zodat 's Hofs oordeel niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.

9. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen slechts -kort gezegd- blijkt dat (i) uit een auto een diefstal op 29 mei 2004 heeft plaatsgevonden, en (ii) dat op 30 mei 2004 aan de buitenzijde van de auto, nabij het geforceerde portierslot, een DNA spoor is aangetroffen dat overeenkomt met het referentiemonster wangslijm van de verdachte. Deze omstandigheden vormen naar het oordeel van de steller van het middel onvoldoende grond om de verdachte aan te wijzen als degene die het tenlastegelegde feit heeft begaan.

10. Ten laste van verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:

"hij op 29 mei 2004, te Enschede, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening uit een auto heeft weggenomen een autoradio/cd-speler en een frontje van een autoradio/cd-speler en zes cd's, toebehorende aan [benadeelde partij 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak."

11. De bewezenverklaring steunt op de volgende twee bewijsmiddelen:

(1.) Het proces-verbaal van verhoor van politie van 30 mei 2004 voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als de tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangeefster [benadeelde partij 2]:

"Ik doe aangifte van diefstal uit mijn auto. Niemand had het recht en de toestemming goederen weg te nemen uit mijn auto en zich deze toe te eigenen, noch om dit te doen door middel van braak of verbreking. De auto en de weggenomen goederen behoren mij geheel in eigendom toe. Op 29 mei 2004 parkeerde ik mijn auto, een Peugeot 206 voorzien van het kenteken [00-AA-BB] op het Molenplein te Enschede. Ik liet de auto afgesloten en onbeschadigd achter. Toen ik diezelfde avond terugkwam bij mijn auto zag ik dat er ingebroken was in mijn auto. Ik zag dat het slot van het linkervoorportier geforceerd was. Ik zag lak- en plaatschade rondom het slot van het linkervoorportier. Tevens zag ik dat de ruit van het linkervoorportier kapot was. In de auto zag ik dat de autoradio/cd-speler was weggenomen uit het dashboard. Ook zag ik dat het frontje van mijn autoradio/cd-speler was weggenomen. Uit het dashboardkastje waren ongeveer 6 cd's weggenomen.

(2). Het proces-verbaal van 12 juli 2004, met nummer 04-066540, opgemaakt door [verbalisant 3], technisch rechercheur van Politie Twente, buitengewoon opsporingsambtenaar, aktenummer 1729/1 ARN, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van voornoemd verbalisant:

"Op 30 mei 2004 heb ik, verbalisant, op verzoek van de Politie Twente, een onderzoek ingesteld in en aan een personenauto, gekentekend [00-AA-BB], merk Peugeot, type 206, kleur donkerblauw, naar aanleiding van een inbraak in deze auto.

Bij dit onderzoek werd een -mogelijk- DNA spoor aangetroffen op het linker voorportier, buitenzijde, nabij het geforceerde portierslot. Dit spoor werd door mij veiliggesteld en voorzien van de DNA -zegel AHR109. Dit DNA spoor is middels het H.V.C.-project (High Volume Crime) aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut, afdeling Biologie te Rijswijk, waar een DNA onderzoek heeft plaatsgevonden. Op 12 juli 2004 ontving ik van de genoemde afdeling de uitslag van het aldaar ingestelde onderzoek. Uit bedoelde uitslag blijkt dat het hiervoor omschreven DNA spoor AHR109 overeen komt met het referentiemonster wangslijm, voorzien van het DNA-zegel ABX918 van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats]."

12. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2006 houdt -voorzover van belang- het volgende in:

"De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:

(...)

(feit 4)

Ik heb op 29 mei 2004 te Enschede niet ingebroken in een auto. Ik ben het niet geweest. Er is een bloedspoor aan de buitenkant van de auto aangetroffen. Het bloedspoor is niet in de auto aangetroffen.

(...)

De raadsman verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:

(...)

(feit 4)

Cliënt weet niet hoe zijn bloed op die auto terecht is gekomen. Cliënt loopt wel vaker met bloed aan zijn handen. Het bewijs dat cliënt dit feit heeft gepleegd, is niet aanwezig. Ik verzoek u om cliënt van dit feit vrij te spreken."

13. Het Hof heeft uit de inhoud van voormelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang en verband beschouwd, zonder meer kunnen afleiden dat de verdachte de auto-inbraak heeft gepleegd: Er is de aangifte van diefstal van [benadeelde partij 2] en voorts blijkt, na onderzoek door het NFI, het aangetroffen bloedspoor op de auto te matchen met het DNA van de verdachte. Ik teken hierbij nog aan dat noch de verdachte noch diens raadsman ter terechtzitting bij het Hof een plausibele verklaring heeft gegeven over de aanwezigheid van verdachtes bloed op de auto. De bewezenverklaring is voldoende met redenen omkleed.(3) Dat het bloedspoor niet in de auto, maar aan de buitenzijde is aangetroffen kan aan het vorenstaande niets afdoen.

14. Het middel faalt.

15. Het derde middel keert zich tegen de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen schroevendraaier, met de klacht dat 's Hofs oordeel, dat het ongecontroleerde bezit van daarvan in strijd is met de wet, zonder nadere redengeving onbegrijpelijk is.

16. In de bestreden uitspraak is ten aanzien van de inbeslaggenomen schroevendraaier onder het kopje "Oplegging van straf en/of maatregel" het volgende overwogen:

"Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet."

17. Bij onttrekking aan het verkeer moet sprake zijn van een voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Bescherming van de maatschappij is het doel van de oplegging van de maatregel. Wat betreft de aard van het voorwerp werd bij de totstandkoming van artikel 36c Sr dan ook vooral gedacht aan evident gevaarlijke goederen, zoals bijvoorbeeld wapens en verdovende middelen.(4) Echter, de omstandigheid dat voorwerpen, op zichzelf beschouwd, ongevaarlijk zijn, en oorspronkelijk vervaardigd of bestemd zijn voor een volmaakt wettig doel, behoeft aan onttrekking aan het verkeer, op de grond dat het ongecontroleerd bezit ervan in strijd is met de wet of het

algemeen belang, niet in de weg te staan. Met name ten aanzien van voorwerpen die op zichzelf beschouwd ongevaarlijk zijn maar die een gezamenlijkheid vormen die als zodanig wijst op een onwettig gebruik, kan deze grond voor onttrekking aan het verkeer zich voordoen. Daarbij zal doorslaggevend gewicht toegekend mogen worden aan de omstandigheden waaronder de voorwerpen werden aangetroffen, voor zover daaruit het kennelijk beoogde gebruik ervan kan worden

afgeleid.(5)

18. In casu heeft het Hof de maatregel gegrond op artikel 36c, aanhef en onder sub 3, Sr. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, hiervoor onder punt 5 weergegeven, kan worden afgeleid dat het feit door de verdachte is begaan en dat bij zijn aanhouding in zijn jas een schroevendraaier is aangetroffen. Gelet op de aard van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit (poging tot auto-inbraak) heeft het Hof de bij de verdachte aangetroffen schroevendraaier aangemerkt als een inbrekersgereedschap met behulp waarvan het feit is begaan. Dit onwettige gebruik van de schroevendraaier brengt mee dat het ongecontroleerd bezit ervan, in ieder geval ten aanzien van de verdachte, in strijd is met de wet. Het oordeel van het Hof geeft aldus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden.(6)

19. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

20. De middelen zijn tevergeefs voorgesteld en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.

21. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Het Hof heeft hier abusievelijk als jaartal 2006 gebezigd in plaats van 2004.

2 Vgl. o.a. HR 25 juni 2002, LJN AE1185 (niet gepubliceerd) en de conclusie van AG Jörg in HR 8 juni 2004, LJN AO8326.

3 Vgl o.a. de conclusie van AG Bleichrodt in HR 11 december 2007, LJN BB7674.

4 Zie de conclusie van mijn ambtsgenoot Machielse voor HR 5 november 2002, LJN AE9023.

5 Zie de conclusie van mijn ambtsgenoot Wortel voor HR 23 mei 2000, LJN ZD1882.

6 Zie o.m. HR 7 november 2000, NJ 2001, 15.