Home

Parket bij de Hoge Raad, 16-08-2005, AT6425, 01656/04

Parket bij de Hoge Raad, 16-08-2005, AT6425, 01656/04

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
16 augustus 2005
Datum publicatie
16 augustus 2005
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AT6425
Formele relaties
Zaaknummer
01656/04

Inhoudsindicatie

Poging doodslag door inrijden op personen. Het hof, dat in het midden heeft gelaten met welke snelheid - uitgedrukt in km/u - verdachte heeft gereden, was niet gehouden tot nadere motivering van het gebruik van de getuigenverklaringen die inhouden dat de verdachte met hoge snelheid op de personen is afgereden. De in het deskundigenrapport genoemde snelheid van maximaal 25 km/u is in de omstandigheden van dit geval naar normaal spraakgebruik als hoog aan te merken, zodat het rapport niet in strijd is met de getuigenverklaringen (verdachte heeft bedoelde personen toegevoegd: "Ik maak jullie kapot", is woedend in zijn auto gestapt, heeft pompend gas gegeven en is met maximale snelheid achteruit gereden, waarbij X opzij moest springen om niet geraakt te worden, verdachte is tot stilstand gekomen en is maximaal accelererend met gierende banden op de overige personen afgereden die op betrekkelijk korte afstand van hem in een groepje voor een café stonden, waarbij verdachte één van hen heeft geraakt).

Conclusie

Nr. 01656/04

Mr. Vellinga

Zitting: 24 mei 2005

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens 1. primair poging tot doodslag, meermalen gepleegd en 2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, veroordeeld tot 1 jaar voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar, tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft Hof een personenauto verbeurdverklaard. Tevens heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 384,--, voor welk bedrag het Hof een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd. Voor het overige heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

2. Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel bevat de klacht dat het onder 1. primair bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet op de dood niet uit de daartoe gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat de nadere bewijsoverweging die het Hof aan het voorwaardelijk opzet heeft gewijd ontoereikend is.

4. Ten laste van verdachte is door het Hof als feit 1 primair bewezenverklaard dat:

"hij op 23 november 2002 te Hummelo, gemeente Hummelo en Keppel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en anderen van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid en onder invloed van alcohol is ingereden op voornoemde personen waarbij verdachte ook tegen een paal is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;"

5. Deze bewezenverklaring berust - voor zover voor de bespreking van het middel van belang - op de volgende bewijsmiddelen (die overigens tevens op onderdelen betrekking hebben op het bewezenverklaarde feit 2, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht):

- de door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2003 afgelegde verklaring - zakelijk weergegeven - inhoudende (bewijsmiddel 1):

"Ik was op 22 november 2002 wezen stappen in Hummelo. Ik kwam uiteindelijk op 23 november 2002 's nachts terecht in café Oma's. Op een gegeven moment zijn mijn herinneringen gestopt. Ik had veel gedronken. Ik had 15 à 20 glazen bier gedronken. Ik had ook nog Baccardi-cola en jenever gedronken."

- een proces-verbaal van politie dat - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] inhoudt (bewijsmiddel 2):

"Afgelopen zaterdagmorgen 23 november 2002 was ik omstreeks 2:00 uur in de zaak Oma's eet en drinkfestijn te Hummelo. Een jongen begon vervelend te doen. Ik hoorde dat hij nog drank wilde. Toen hij vervelend bleef doen heb ik hem samen met mijn vriend naar buiten gezet. Even later hoorde ik dat de jongen weer aanwezig was met een stuk hout. Hij riep: "ik maak jullie kapot" en nog meer dreigingen. Ik zag dat de stok door iemand werd afgepakt. Ik zag dat de man in zijn witte volkswagen stapte. Ik hoorde en zag dat deze auto met grote snelheid een korte bocht achteruit maakte. Ik moest opzij springen om niet geraakt te worden. Ik zag vervolgens dat de jongen met volle snelheid en gierende banden richting het groepje mensen reed dat voor de zaak stond. Ik zag dat hij dwars door de glazen afrastering reed. Ik zag dat hij ook tegen een zwarte kunststof paal en betonnen bloembak reed. Ik zag dat [betrokkene 2] geraakt werd. Ik hoorde dat de motor afsloeg, dat de motor weer startte en de auto vol gas achteruit reed."

- een proces-verbaal van politie dat - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 5] inhoudt (bewijsmiddel 3):

"Op 23 november 2002 zat ik in café Oma's eet- en drinkfestijn. Ik hoorde de eigenaar roepen dat het sluitingstijd was. Een persoon bleef echter zitten. Ik hoorde dat het [verdachte] was. Vervolgens liep hij het café uit. Vervolgens hoorde ik een auto met piepende banden de parkeerplaats voor het café oprijden. Een persoon aan de bestuurderskant, die ik herkende als [verdachte], stapte uit de auto. Ik zag dat hij een grote tak/stok van de grond opraapte en hiermee dreigend naar ons toekwam. Hij zei: "Ik sla jullie allemaal in elkaar, ik verbouw hier de boel". Ik zag dat [verdachte] plaatsnam op de bestuurdersstoel van de witte Volkswagen Golf. De auto reed hard achterwaarts uit het parkeervak en bevond zich schuin rechts van ons. Hij stopte waarna hij met piepende banden optrok en op ons af kwam rijden. Ik zag dat hij in eerste instantie naar de uitgang van de parkeerplaats reed die zich links van ons bevond. Ik zag dat hij vervolgens naar de groep keek en toen scherp naar links stuurde en op de groep inreed, met piepende banden en hoge snelheid."

- een proces-verbaal van politie dat - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2] inhoudt (bewijsmiddel 4):

"Vannacht was ik tussen 02.00 uur en 02.30 uur aan het werk in Oma's eet- en drinkfestijn te Hummelo. [Verdachte] werd buiten de deur gezet. Op een gegeven moment kijk ik naar buiten. Ik zie dat [verdachte] eraan komt lopen met een grote stok in zijn handen. Ik roep de eigenaar en samen gaan we naar buiten. [Verdachte] zei: "ik maak jullie kapot". Vervolgens stapt hij in de auto. Hij maakte met hoge snelheid een bocht naar links achteruit. Ik zie vervolgens dat [verdachte] met grote snelheid op ons af komt rijden."

- een proces-verbaal van politie dat - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 4] inhoudt (bewijsmiddel 5):

"Afgelopen nacht was ik omstreeks 2:00 uur in Oma's eet- en drinkfestijn in Hummelo. Voordat ik naar buiten ging hoorde dat er wat problemen waren met [verdachte]. Hij werd uit de zaak gezet. Toen ik naar mijn auto liep zag ik dat [verdachte] met een grote stok kwam aanlopen. Ik wilde geen problemen en naar mijn auto gelopen. Op een gegeven moment zie ik [verdachte] achter het stuur van de witte Golf zitten. Nadat de motor gestart werd hoorde ik dat er pompend veel gas werd gegeven. Ik rende richting café. Ik zag dat [verdachte] met een noodvaart zijn auto achteruit met een bocht naar links stuurde. Ik zag dat hij met zijn auto richting de mensen die voor het café stonden reed. Dit ging met gierende banden. Toen ik dit hoorde draaide ik me om. Ik voelde en zag dat ik geraakt werd."

- een proces-verbaal van politie dat - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3] inhoudt (bewijsmiddel 6):

"Afgelopen vrijdagavond eigenlijk zaterdagmorgen 23 november 2002 was ik tegen sluitingstijd, omstreeks 2:00 uur, in Oma's eet- en drinkfestijn in Hummelo. Alle aanwezigen werd verzocht het café te verlaten. Dat gebeurde ook gewoon, met uitzondering van een persoon. Deze wilde de zaak niet verlaten. Uiteindelijk is hij door de eigenaar en een medewerker uit het café gezet. 10 minuten daarna zag ik dat een witte auto met hoge snelheid de parkeerplaats kwam opgereden. Het rijgedrag viel gewoon op. Ik ging naar buiten om te zien wat er gebeurde. Ik herkende de bestuurder als de vervelende persoon die niet uit het café wilde gaan. Ik zag dat die persoon met een lang stuk hout richting café kwam lopen. Die jongen hield op een gegeven moment de stok boven zijn hoofd en riep tegen [betrokkene 1] of [betrokkene 9]: "ik maak je kapot". Even later zag ik dat hij de witte VW Golf instapte aan de bestuurderszijde.

Ik hoorde dat de bestuurder veel gas gaf. De auto accelereerde vervolgens en kwam onverwacht op ons af. Als ik geen afwerende houding ha gemaakt had de bestuurder met die auto mij zeker vol geraakt met de linker voorpunt van de auto.

Door het rijgedrag kwam in ieder geval [betrokkene 2] te vallen. Dat [betrokkene 2] daarbij geraakt is, is zeker, want hij lag op de grond en was gewond aan zijn been."

- een proces-verbaal van politie dat - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 6] inhoudt (bewijsmiddel 7):

"Op 22 november 2002 ben ik om 23.30 naar Oma's eet- en drinkfestijn gereden. Omstreeks 2:00 uur was het sluitingstijd. Een jongen, [verdachte], ging hier niet op in. Het lukte ons de jongen naar buiten te krijgen. Ik zag dat de jongen een dikke houten tak pakte uit de struiken en in onze richting liep. Ik hoorde hem roepen: "Ik maak jullie kapot" of woorden van gelijke strekking. De jongen stapte weer in zijn auto en kwam direct op ons afrijden. Hij reed met volle vaart op ons af."

- een proces-verbaal van politie dat - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 7] inhoudt (bewijsmiddel 8):

"We stonden afgelopen zaterdagmorgen met [betrokkene 5], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 8] en nog een aantal mensen voor de ingang van café Oma's eet- en drinkfestijn. Ik zag dat [verdachte] met zijn auto met piepende banden op ons af kwam rijden."

6. Ten aanzien van het bewijs heeft het Hof voorts op p. 2 van zijn arrest nog het volgende overwogen:

"Bewijsoverweging

Voor bewezenverklaring van de onder 1 primair telastegelegde poging tot doodslag is op zijn minst nodig dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat tengevolge van zijn gedrag de personen op wie hij met zijn auto af reed zouden komen te overlijden. Daartoe overweegt het hof als volgt.

Naar het oordeel van het hof kan uit de bewijsmiddelen genoegzaam worden afgeleid dat in de omstandigheden waaronder de verdachte met zijn auto op enkele onbeschermde mensen is afgereden, objectief grote kansen op dodelijke gevolgen aanwezig waren. In casu staat vast dat de verdachte onder invloed van alcoholhoudende drank en nadat hij die mensen bedreigd had in een woedende bui met gierende banden op de in de telastegelegging genoemde personen die onbeschermd waren is afgereden."

7. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat voorwaardelijk opzet door het Hof ten onrechte is aangenomen op grond van de objectief grote kans op dodelijke gevolgen van verdachtes gedrag, nu daarvoor is vereist dat verdachte de aanmerkelijke kans op die dodelijke gevolgen heeft voorzien en bewust heeft aanvaard, terwijl uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte "straalbezopen" was zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat verdachte die aanmerkelijke kans heeft voorzien.

8. Stoornissen van tijdelijke aard die men zelf veroorzaakt bijvoorbeeld door drugs of - zoals in het onderhavige geval - door drank zijn van weinig invloed op de bewijsbaarheid van (voorwaardelijk) opzet.(1) In dit verband wordt door de Hoge Raad geoordeeld dat het gebruik van medicijnen en alcohol slechts dan aan het bewijs van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen door bijvoorbeeld het gebruik van alcohol ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken (vgl. HR 14 december 2004, LJN AR3226, rov. 3.5).(2)

9. Dat het "straalbezopen" zijn van de bestuurder van een auto niet snel in de weg staat aan het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood volgt bijvoorbeeld uit HR 17 februari 2004 (NJ 2004, 323). Daarin ging het om een verdachte die naar eigen zeggen ongeveer veertig glazen bier ophad en die met zijn zware terreinauto - kort samengevat - zeer gevaarzettend over de openbare weg binnen de bebouwde kom reed waardoor een fietser overleed. De Hoge Raad stemde in met de gedachtegang van het Hof dat uit de wijze van rijden bezwaarlijk anders kon volgen dan dat verdachte zich niet had bekommerd om de mogelijke gevolgen voor andere verkeersdeelnemers, hetgeen bevestiging vond in de omstandigheid hij dermate veel alcohol had gedronken dat hij absoluut niet meer in staat moest worden geacht om een auto te kunnen besturen, zodat verdachte zich door aldus te rijden willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen de dood van het slachtoffer tot gevolg zou hebben.

10. Dat ieder inzicht bij verdachte zou hebben ontbroken is noch in hoger beroep noch in cassatie aangevoerd, terwijl daarvoor evenmin aanwijzingen zijn te vinden in het dossier.(3) Het (voorwaardelijk) opzet op de dood kan dan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid, met name omdat, zoals door het Hof ook is aangegeven, verdachte in zijn woede vanwege hetgeen hem zou zijn aangedaan, eerst een aantal slachtoffers heeft bedreigd met zware mishandeling en/of de dood waarna hij, de daad bij het woord voegend, met volle snelheid in een bocht achteruit is gereden waarbij één van de slachtoffers door opzij te springen ternauwernood aan een aanrijding kon ontkomen en waarna hij vervolgens met gierende banden en hoge snelheid door een glazen afrastering op de onbeschermde slachtoffers is ingereden, daarbij een slachtoffer rakend die daarbij beenletsel opliep.

11. Het middel faalt.

12. In het tweede middel wordt aangevoerd dat het Hof gehouden was nader te motiveren waarom het getuigenverklaringen waarin wordt aangegeven dat verdachte met hoge snelheid reed voor het bewijs heeft gebezigd.

13. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting bij het Hof gehechte pleitnotitie houdt in dat door de verdediging - voor zover hier van belang - het volgende is aangevoerd:(4)

"Ter zitting in eerste aanleg heb ik reeds medegedeeld dat ik mij voor wat betreft het sporenonderzoek had laten voorlichten door een terzake deskundig bureau, op basis waarvan ik in eerste aanleg mijn pleidooi heb gevoerd.

Voor onderhavige appèlzaak heb ik gemeend bedoeld bureau te verzoeken een rapport te doen vervaardigen op basis van het door de verbalisanten uitgevoerde technisch-/sporenonderzoek met bijbehorende foto's.

De rapportage van het door de deskundige uitgevoerde onderzoek op basis van terzake voorhanden zijnde proces-verbaal met foto's, is naar mijn mening zonder meer helder.

Zoals uit dit deskundigenrapport blijkt, heeft de deskundige rekening gehouden met een zo maximaal mogelijk acceleratiegedrag van een vergelijkbare Volkswagen GTI conform de met een dergelijk voertuig gehouden en in de vakliteratuur gepubliceerde acceleratieproeven. Met andere woorden: er is uitgegaan van een maximaal haalbare snelheid.

Uit de op basis van het sporenonderzoek voorhanden zijnde feiten, blijkt dat er door cliënt met de auto aldaar een maximum snelheid gehaald kan zijn van ongeveer 25 km per uur! Anders dan de officier in haar requisitoir in eerste aanleg en ook anders dan zij in haar schriftuur doet betogen, is derhalve in deze geen sprake geweest van een hoge, dan wel aanzienlijke snelheid.

Hetgeen de officier terzake in haar requisitoir doet betogen is derhalve onjuist. Hetgeen de rechtbank terzake in eerste aanleg bij de bewezenverklaring onder 1 subsidiair heeft aangenomen ten aanzien van de hoge snelheid is - gelet op bovengeduid deskundigenonderzoek- evenzeer onjuist te achten.

Uit bedoeld rapport blijkt dat de deskundige de geblokkeerde remming verder berekend heeft zonder het in acht nemen van de botsingen. Alsdan was de auto tot stilstand gekomen op een afstand van 9,2 meter, te rekenen vanaf het beginpunt genummerd met bordje nr. 1. Dit is de maximale afstand, te rekenen vanaf de fase acceleratie, besef afbreken acceleratie, gas loslaten + activering rem, remblokkeerfase + stilstand.

Wanneer beseft wordt dat de botsingen naast de remming geleid hebben tot een totale afstand van 8,3 meter (is dus 6,9 meter tot het trottoir + 1,4 meter op het trottoir), dan blijkt dat zonder de botsingen de auto - in aanmerking genomen het door cliënt uitgevoerde remproces - 90 centimeter verder op het trottoir tot stilstand was gekomen!

De aanname van de officier op pagina 2 van haar schriftuur, derde alinea, laatste zin:

"Enkel door het rijden op/tegen/over een betonnen paal, is de snelheid van de verdachte afgeremd en hadden de omstanders de gelegenheid gekregen een veilig heenkomen te zoeken (opzij te springen). De goede afloop is dan ook niet te danken aan de handelwijze van de verdachte" verdraagt zich m.i. niet met de feiten.

Immers zoals uit de bovenste diagram op pagina 3 van het rapport is te zien, is er op 9,2 meter sprake van een stop en is de snelheid door het remproces aanzienlijk afgenomen.

De snelheid is niet hoger geweest dan fietssnelheid.

Uit het rapport wordt aan de hand van de uitgevoerde berekening eveneens zonder meer duidelijk dat cliënt, gelet op de afgelegde afstand, binnen ongeveer 1 seconde na het accelererend wegrijden, in aanmerking genomen de reactietijd, de remming heeft ingezet en deze remming al op het bitumen is aangevangen. Ik verwijs daarvoor naar pagina 4 van het rapport van de heer Meuwissen.

Gelet op de afstanden, zoals deze in het proces-verbaal zijn uitgemeten door de technische recherche en het daarop gebaseerde rapport van de heer Meuwissen, dient geconcludeerd te worden dat de remming door cliënt direct na het accelereren is ingezet.

Een dergelijke remming wordt uitgevoerd ter voorkoming van een aanrijding. Hieruit is naar mijn mening maar één conclusie te trekken nl. dat van opzet, c.q. voorwaardelijk opzet, bij cliënt niet kan worden gesproken, al helemaal niet van opzet op de dood van de mensen, noch van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de mensen, die zich nota bene op het verhoogde gedeelte achter een aantal obstakels hebben bevonden op het terras.

Uit de rapportage wordt eveneens zonder meer duidelijk dat er niet met een hoge, dan wel aanzienlijke snelheid door cliënt gereden zijn. Gelet op de afgelegde afstand is maximaal zo'n 25 km per uur haalbaar.

Dat cliënt niet met een hoge, dan wel aanzienlijke snelheid heeft gereden, moge ook blijken uit de schade aan de voorkant van cliënt's auto (ik verwijs daarvoor onder meer naar foto's nummer 9 en 10).

De schade aan de voorkant van de auto is relatief gering van omvang, hetgeen duidt op een ten deze gereden relatief lage snelheid.

Tenslotte blijkt aan de hand van het door de heer Meuwissen uitgevoerde onderzoek in het neergelegde rapport dat de tijdspanne vanaf het punt van accelereren (bordje nr. 1 op foto 4) tot het punt van 8,3 meter (6,9 meter bitumen + 1,4 meter op het trottoir/terras) een totaal van nog geen 2 seconden gemoeid is geweest!

Ik verwijs daarvoor naar de onderste diagram op pag. 3 van meergeduid rapport van de heer Meuwissen.

Alleen al deze buitengewoon korte tijdsspanne maakt de door de getuigen vermeende waarneming naar mijn mening schier onmogelijk.

In aanmerking genomen de diverse in het proces-verbaal neergelegde verklaringen, afkomstig van diverse opgevoerde getuigen, kan het mijns inziens dan ook niet anders zijn, dan dat er sprake is van reconstructie achteraf, waarbij later een vertaalslag naar een eigen waarneming is gebezigd.

Deze vermeende waarneming verdraagt zich evenwel niet met de feiten in deze zaak, zodat de verklaringen, waarop de officier van justitie zich zowel in eerste aanleg, als ook in haar schriftuur in appèl heeft gebaseerd, als zijnde onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven/ niet kunnen dienen als bewijsmateriaal in onderhavige strafzaak.

Ook de rechtbank heeft in het vonnis ten onrechte voor de bewezenverklaring gevaren op de door mij hierboven aangegeven getuigenverklaringen.

De conclusie aan de hand van het sporenonderzoek en de op basis daarvan vervatte deskundigenrapportage, kan mijns inziens dan ook geen andere zijn dan dat:

- door cliënt met met hoge, dan wel aanzienlijke snelheid is gereden;

- een hoog toerental niets zegt over snelheid;

- door cliënt meteen de remming is ingezet;

- met het inzetten van het remproces de aanvankelijke snelheid van ongeveer 25 km per uur, aanzienlijk is afgenomen en vergelijkbaar is geweest met die van fietssnelheid;

- het geheel zich binnen een tijdsspanne van nog minder dan 2 seconden heeft voltrokken."

14. In voorgaand, met een deskundigenrapport onderbouwd betoog, heeft het Hof volgens het middel ten onrechte geen aanleiding gezien te motiveren waarom het de getuigenverklaringen voor zover deze repten van een hoge snelheid voldoende betrouwbaar achtte om deze voor het bewijs te bezigen.

15. Uitgangspunt is dat het in beginsel is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht zonder dat hij van zijn oordeel omtrent de keuze en de betrouwbaarheid van het door hem gekozen bewijsmateriaal rekenschap behoeft af te leggen. Op dit uitgangspunt zijn zowel wettelijke als enkele jurisprudentiële uitzonderingen aangebracht, op grond waarvan onder omstandigheden een nadere redengeving van de feitenrechter wordt verlangd omtrent de betrouwbaarheid van het door hem gebezigde bewijsmateriaal, welke omstandigheden mede afhankelijk zijn van de bijzondere aard van de materie en van hetgeen ter terechtzitting in feitelijke aanleg door of namens de verdachte is aangevoerd (HR 6 januari 2004, LJN AN8569, rov. 3.2).

16. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het Hof in dit geval gehouden was op het bedoelde verweer uitdrukkelijk in te gaan, omdat sprake is van een uitzondering op de genoemde regel aangezien het onderhavige geval vergelijkbaar is met de situatie zoals die zich voordeed in HR 13 mei 1997, NJ 1998, 318, het zogenaamde Computergame-arrest. Daarin oordeelde de Hoge Raad dat het Hof het met een deskundigenrapport onderbouwde verweer dat de door verbalisanten verrichte observaties van het spel niet toereikend zijn om te kunnen concluderen dat sprake was van een kansspel, "gelet op de aard van de onderhavige materie" niet had mogen verwerpen zonder het deskundigenrapport in zijn overwegingen te betrekken (zie rov. 5.2).

17. In zijn noot bij het Computergame-arrest legt Schalken uit dat voor de beantwoording van de vraag of het een kansspel of een behendigheidsspel betrof, beslissend is voor de strafbaarheid in de zin van de Wet op de kansspelen. In zo'n geval, waarin de juistheid van het oordeel over het karakter van dit type spelen sterk afhankelijk is van de expertise waarover de beoordelaar beschikt, leveren deskundigen de feitelijke en normatieve context die richtinggevend is voor het juridisch oordeel en kan bij de vorming van dat oordeel de opvatting van deskundigen niet buiten beschouwing blijven. Om die reden zal de Hoge Raad ook hebben gewezen op de aard van de materie, aldus Schalken. In de onderhavige zaak ligt dit anders. De vraag of is gereden met hoge snelheid is niet richtinggevend voor het bewijs van het tenlastegelegde.

18. Bovendien gaat het middel er aan voorbij dat de omstandigheid dat weliswaar de volgens het deskundigenrapport hoogst haalbare snelheid van 25 km/u in zijn algemeenheid voor een auto niet als hoog pleegt te worden aangemerkt, maar dat deze niettemin in de omstandigheden van het concrete geval, zoals in het onderhavige geval van inrijden op onbeschermde voetgangers, als hoog kan worden aangemerkt. De uitkomst van het deskundigenrapport is dus met de verklaringen van de getuigen niet zonder meer in strijd. Ook in die zin is van een uitzonderingsgeval als in vorenbedoelde zin geen sprake. Het stond het Hof daarom vrij het deskundigenrapport ongemotiveerd terzijde te schuiven en voor het bewijs zonder meer gebruik te maken van de betreffende getuigenverklaringen.

19. Het middel faalt.

20. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 J. de Hullu, Materieel strafrecht, tweede druk, p. 231.

2 Zie in deze zin ook J. Remmelink, Mr. D. Hazewinkel-Suringa's Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, vijftiende druk, p. 293-294.

3 Zie voor een zaak waarin dat wel het geval was HR 1 juni 2004, nr. 02431/04. Daarin had de verdediging op basis van het uitgevoerde persoonlijkheidsonderzoek aangevoerd dat sprake was van amnesie tijdens de mishandeling zodat verdachte niet heeft geweten of kunnen beseffen wat er gaande was toen hij het slachtoffer sloeg. Deze zaak, waarin ook fors alcoholgebruik in het spel was, werd echter door de Hoge Raad met art. 81 RO afgedaan, nadat mijn ambtgenoot Machielse concludeerde dat het Hof opzet met name had kunnen aannemen doordat verdachte had verklaard dat hij het slachtoffer een klap had gegeven, vervolgens was doorgedraaid, haar meerdere klappen had gegeven, haar met zijn vuisten had slagen, en dat hij gewoon door het lint was gegaan.

4 In de toelichting op het middel wordt het verweer niet juist geciteerd, omdat p. 11 van de pleitnotitie daarin in het geheel niet wordt vermeld.