Home

Parket bij de Hoge Raad, 08-02-2005, AR7228, 02804/03

Parket bij de Hoge Raad, 08-02-2005, AR7228, 02804/03

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
8 februari 2005
Datum publicatie
8 februari 2005
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AR7228
Formele relaties
Zaaknummer
02804/03

Inhoudsindicatie

Verzoek tot dactyloscopisch tegenonderzoek. De eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak, aan zo’n verzoek gevolg behoort te worden gegeven. Daarbij kan worden gedacht aan o.m. a) de gronden waarop het verzoek steunt, b) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van bijv. de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat, c) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijdstip dat zo’n onderzoek nog mogelijk is, en d) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan. I.c. is de afwijzing door het hof van het verzoek niet zonder meer begrijpelijk.

Conclusie

Nr. 02804/03

Mr. Fokkens

Zitting: 30 november 2004

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens - kort gezegd - een inbraak veroordeeld tot vijf weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen. Voor dat bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tevens heeft het Hof de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie weken gelast.

2. Namens verdachte heeft mr. F. van Baalen, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.

3. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard:

"hij in de periode van 7 september 2001 tot en met 8 september 2001 te Zwammerdam Alphen aan den Rijn met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een bedrijfspand, gelegen aan de Steekterweg 67 heeft weggenomen 54 kentekenbewijzen en 22, althans registratiebewijzen en twee vervoersvergunningen en 10 tankpasjes (Shell) en een metalen geldkist en een of meer sleutels toebehorende aan Jannes Vos B.V., gevestigd te Zwammerdam, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een automatisch hekwerk/rolhek open te trekken en vervolgens al dan niet met een schroevendraaier, een draairaam open te breken en vervolgens via dat raam dat kantoor binnen te klimmen."

4. De bewijsmiddelen waarop het Hof zijn oordeel dat verdachte het feit heeft begaan heeft gebaseerd, zijn:

- een verklaring van de verdachte inhoudende: "Ik heb er geen verklaring voor hoe mijn vingerafdruk aan de binnenzijde van de vensterbank is gekomen.";

- een proces-verbaal van politie inhoudende:

"als relaas verbalisanten voornoemd (blz. 45):

Naar aanleiding van een diefstal af/uit een bedrijf gepleegd te Zwammerdam tussen 7 september 2001 en 8 september 2001 ten nadele van Jannes Vos BV, werd op 8 september 2001 een technisch sporenonderzoek ingesteld op de locatie Steekterweg 67 te Zwammerdam. De bij het onderzoek aangetroffen en veiliggestelde dactyloscopische sporen werden op 20 september 2001 overgedragen aan het hoofd van de afdeling Dactyloscopie van de divisie CRI te Zoetermeer.

Daaruit bleek dat het spoor op folie PD1/2 aangetroffen op "binnenzijde van vensterbank", zijnde een inklimspoor van de dader, geïdentificeerd is op "de rechterringvinger", voorkomend op het vinger/handpalmafdrukblad van de verdachte [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979."

en

- een geschrift, te weten een brief van het KLPD, met kenmerk 1000089096/0, gedateerd 8 oktober 2001 en ondertekend door A.J. Zeelenberg, hoofd van de Afdeling Dactyloscopie, inhoudende:

"Op 20 september 2001 ontvingen wij van Uw dienst het verzoek tot het instellen van een dactyloscopisch onderzoek in de zaak met de navolgende gegevens:

Datum: 07-09-2001

Adres: Steekterweg 67, Zwammerdam

Benadeelde: Jannes Vos BV

Ontvangen: 2 zwarte foliën

Het spoor nr. PD1/2, aangetroffen op "binnenzijde vensterbank", is door middel van nazoekingen geïdentificeerd op een afdruk van de rechterringvinger voorkomend op het vingerafdrukblad ten name van: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].

De identificatie is uitgevoerd volgens de voorgeschreven methode en vaste procedure. De identificatie betekent dat het spoor identiek is aan een afdruk van de geïdentificeerde. Vanwege de eenmaligheid van vingerafdrukken betekent dit tevens dat het spoor van niemand anders afkomstig kan zijn."

5. Ten aanzien van het bewijs heeft het Hof in de bijlage bij het arrest overwogen:

"Het hof overweegt nog dat, nu de verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven omtrent de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op de plaats van de gepleegde inbraak, naar zijn oordeel die afdruk moet zijn geplaatst tijdens de uitvoering van die in-braak."

6. Verdachte heeft, zoals ook uit het voorafgaande blijkt, ontkend dat hij bij de inbraak betrokken is geweest. De bewezenverklaring berust dan ook volledig op de herkenning van de op de plaats van de inbraak gevonden vingerafdruk als een afdruk van de rechterringvinger van verdachte. Vandaar dat de raadsman, nadat hij primair vrijspraak had bepleit, subsidiair verzocht om een nader onderzoek naar de vingerafdruk.

7. De in hoger beroep overgelegde pleitnota houdt daarover in:

"Subsidiair:

Mocht u toch een veroordeling overwegen, mag naar inzicht van de verdediging in geen geval twijfel omtrent de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek bestaan. Cliënt betwist dat de gevonden vingerafdruk van hem is. Er moet worden uitgesloten dat er, een vergissing is gemaakt. Het is niet ondenkbaar dat er een vergissing is gemaakt. Fouten maken is menselijk en er kan in casu zowel bij het maken en opslaan van de op de plaats delict gevonden afdruk als bij het vergelijken met de in de algemene documentatie aanwezige dactyloscopische signalementen iets mis zijn gegaan of een verwisseling hebben plaatsgevonden.

De verdediging verzoekt uw college dan ook de behandeling ter zitting aan te houden om alsnog de mogelijkheid te bieden dat een tegenonderzoek wordt uitgevoerd op het vingerspoor."

8. Het Hof heeft als volgt beslist:

"4. Beslissing op het subsidiair verzoek van de raadsvrouw

Ter terechtzitting in hoger beroep van 26 mei 2003 heeft de raads-vrouw subsidiair een verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak teneinde -zakelijk weergegeven- de verdediging de mogelijkheid te bieden een tegenonderzoek in te stellen naar de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd hetgeen staat vermeld in haar op de terechtzitting aan het hof overgelegde pleitnotities.

Het hof wijst dit verzoek van de raadsvrouw af, nu door de raads-vrouw is op generlei wijze in concreto is aangegeven in welk(e) opzicht(en) het dactyloscopisch onderzoek hiaten of mankementen zou vertonen waaruit de noodzaak van een tegenonderzoek zou kunnen worden afgeleid. Ook anderszins zijn het hof geen feiten of omstandigheden bekend geworden die tot een ander oordeel zouden dienen te leiden."

9. Over deze afwijzing van het verzoek klaagt het eerste middel en dit middel acht ik terecht voorgesteld.

10. Het enige bewijs dat er tegen verdachte is, is de verklaring van de deskundige dat de gevonden vingerafdruk overeenstemt met die van de rechterringvinger van verdachte. Het dossier bevat alleen die mededeling, niet zijn er bijvoorbeeld foto's van de gevonden vingerafdruk en de afdruk van verdachtes rechterringvinger uit het archief van de CRI. Dat maakt de opmerking van het Hof dat de raadsvrouw op geen enkele wijze heeft aangegeven in welk opzicht het dactyloscopisch onderzoek hiaten zou vertonen, tot een onbegrijpelijk argument voor afwijzing van het verzoek.(1) Nu in het dossier niets te vinden is over het onderzoek - behalve dat het volgens de regels is uitgevoerd en wat het resultaat was - was het voor de verdediging immers onmogelijk concreet aan te geven in hoeverre het onderzoek mankementen vertoonde. De enige mogelijkheid die de verdediging had om de betrouwbaarheid van het enige bewijsmateriaal tegen de verdachte te onderzoeken, was dan ook een verzoek om een tegenonderzoek van de gevonden vingerafdruk.

11. In dit verband wijs ik op andere deskundigenonderzoeken waarvan de uitkomst in beginsel bepalend is voor het al dan niet bewezen zijn van het strafbare feit: de ademanalyse respectievelijk de bloedproef bij het vermoeden van rijden onder invloed en het in de artikelen 151a e.v. en 195a e.v. Sv geregelde DNA-onderzoek. Voor al die onderzoeken geldt dat de verdachte het recht op een tegenonderzoek heeft.

12. Door het verzoek van verdachte in deze omstandigheden op deze gronden af te wijzen en vervolgens verdachte op grond van de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek te veroordelen, heeft het Hof verdachtes recht op een fair trial geschonden. De verdachte is de mogelijkheid onthouden het bewijsmateriaal tegen hem op zijn betrouwbaarheid te onderzoeken. Dat dit niet op voorhand als overbodig kan worden bestempeld als het gaat om vingerafdrukken, kan bijv. worden opgemaakt uit het in het NJB opgenomen artikel van de hoogleraren Merkelbach, Crombag en Van Koppen (NJB 2003, p. 710 e.v. i.h.b. p. 714) waaruit kan worden afgeleid dat deskundigen met elkaar van mening kunnen verschillen over de vraag of een vingerafdruk dezelfde is als een bijv. in het archief aanwezige vingerafdruk.

13. Ik acht het eerste middel gegrond.

14. Het tweede middel klaagt dat de gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring niet kunnen dragen. Daartoe wordt aangevoerd dat de bewezenverklaarde betrokkenheid van de verdachte door het Hof is gebaseerd op de aangetroffen vingerafdruk van de verdachte en diens verklaring over die vingerafdruk. De tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte zou echter niets toevoegen aan het bewijs.

15. Die klacht is ondeugdelijk. Het Hof heeft geoordeeld dat de aangetroffen vingerafdruk toebehoorde aan de verdachte en heeft vervolgens overwogen dat het Hof, nu verdachte daarvoor geen verklaring kan geven, tot de conclusie komt dat die afdruk daar tijdens de inbraak is gezet. Dat is geen onbegrijpelijke conclusie. Verdachte moet ter plekke zijn geweest als zijn vingerafdruk daar wordt gevonden. In die omstandigheden mag worden verwacht dat hij, als hij verdacht wordt van betrokkenheid bij een inbraak in het betreffende pand, die verdenking tegen hem zal wegnemen als hij dat kan door te verklaren hoe die vingerafdruk daar, anders dan ter gelegenheid van de inbraak (maar bijv. omdat hij de ramen de dag tevoren heeft schoongemaakt) terecht is gekomen.

16. Het middel faalt.

17. Het derde middel klaagt over de motivering van de beslissing van het Hof de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen. In de toelichting wordt gesteld dat de motivering onbegrijpelijk is, omdat de verdediging de vordering wel heeft betwist.

18. De ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota houdt in:

"Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij:

Nu [de; JWF] verdediging primair tot vrijspraak pleit, verzoekt zij de vordering benadeelde partij af te wijzen."

19. Het arrest van het Hof houdt op dit punt in:

"11. Vordering tot schadevergoeding

In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 1] zich namens Jannes Vos B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 2.106,23.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit - in eerste aanleg toegewezen - bedrag.

De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.

De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.

Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken."

20. Aldus heeft de verdediging tegen de vordering van de benadeelde partij alleen ingebracht dat de verdachte de geleden schade niet heeft veroorzaakt. De verdediging heeft bijvoorbeeld niet tegen die vordering ingebracht dat de geleden schade niet is veroorzaakt door de inbraak. De overweging van het Hof dat de verdachte de vordering niet heeft betwist moet dan ook aldus worden verstaan dat de verdachte niet heeft betwist dat de vordering van de benadeelde partij ziet op de schade als gevolg van de inbraak.

21. Het middel faalt.

22. Het eerste middel gegrond achtend concludeer ik tot vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

plv.

1 Zie over de wijze van identificering van vingersporen, de reële foutkans en de maatregelen tegen een foutieve identificatie, A.J. Zeelenberg, Achtergronden en problematiek van de identificatie van vingersporen in h. de Doelder & J. Hielkema, Goed gezien? Problemen bij identificatiemethoden in strafzaken, Arnhem 1993, pp. 143-158