Parket bij de Hoge Raad, 18-01-2005, AR6618, 00888/04
Parket bij de Hoge Raad, 18-01-2005, AR6618, 00888/04
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 januari 2005
- Datum publicatie
- 5 april 2005
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2005:AR6618
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AR6618
- Zaaknummer
- 00888/04
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid verdachte in appèl. Beroepstermijn overschreden na onjuiste telefonische mededeling griffiemedewerker aan raadsman dat aanhoudingsverzoek was gehonoreerd. HR vernietigt door hof uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring verdachte. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom de raadsman in dit geval niet heeft mogen aannemen dat de hem telefonisch medegedeelde beslissing afkomstig was van de politierechter.
Conclusie
Nr. 00888/04
Mr. Machielse
Zitting 23 november 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 29 januari 2004 verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2. Namens verdachte heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, althans dat 's Hofs oordeel onbegrijpelijk is.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De raadsman van verdachte voert het woord met betrekking tot de ontvankelijkheid van zijn cliënt in hoger beroep. De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota voor wat betreft het gedeelte dat op de ontvankelijkheid van zijn cliënt betrekking heeft. Hij voegt daaraan zakelijk weergegeven het volgende toe.
De dagvaarding voor de terechtzitting van 12 mei 2003 is op 22 maart 2003 aan cliënt in persoon betekend. Bij brief van 5 en 8 mei 2003 heb ik om aanhouding gevraagd. Ik heb van een griffiemedewerker van de rechtbank Breda de telefonische mededeling gekregen dat mijn aanhoudingsverzoek gehonoreerd zou worden door de desbetreffende rechter.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede van mening te zijn dat verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep nu zij dan wel haar raadsman het hoger beroep te laat hebben ingesteld.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Na beraad verklaart de voorzitter het onderzoek gesloten en deelt de voorzitter als 's hofs beslissing mede dat het hof zich op het standpunt stelt dat een telefonische mededeling van een griffiemedewerker in het onderhavige geval geen garantie inhoudt en men er niet blindelings van uit mag gaan dat de desbetreffende zaak ook daadwerkelijk wordt aangehouden. Voorts is het hof van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van de raadsman en/of de verdachte is om binnen 14 dagen na die zitting na te gaan of de behandeling van de zaak al dan niet is aangehouden.
Volgens artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering moet in een geval als het onderhavige het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van de eerste rechter.
Nu het hoger beroep pas na het verstrijken van die termijn, immers eerst op 30 juli 2003 is ingesteld, kan de verdachte niet in het hoger beroep worden ontvangen."
5. De in het proces-verbaal van de zitting genoemde pleitnota is aan het proces-verbaal gehecht en bestaat uit een verzameling losse papieren.(1) Voor wat betreft de ontvankelijkheidsvraag zijn daarbij de volgende stukken relevant:
- een brief van de advocaat M.J.J.E. Stassen van 5 mei 2003 aan het strafparket van de Rechtbank Breda met het verzoek om toezending van de relevante stukken in de zaak;
- een faxbericht van 8 mei 2003 inhoudende dezelfde brief van 5 mei 2003;
- een (deel van een) brief van 11 november 2003 van (naar ik aanneem) advocaat M.J.J.E. Stassen (de pagina met ondertekening ontbreekt) aan de strafgriffie van de Rechtbank Breda, waarin medegedeeld wordt dat verdachte bezwaar wenst te maken tegen een omzetting(2) en voorts inhoudende -voorzover relevant-:
"De strafzaak tegen cliënte diende op 12 mei 2003. Middels faxberichten d.d. 5 mei en 8 mei heb ik om de relevante stukken verzocht en mij gesteld als raadsman.
Toen de stukken er vlak voor de zitting nog niet waren heb ik telefonisch verzocht om aanhouding. Deze aanhouding werd mij ook telefonisch verleend op vrijdag. Toch heeft de politierechter de zaak op de maandag daaropvolgend gewoon behandeld. Cliënte kwam daar echter pas op 2 juli 2003 van op de hoogte. Cliënte heeft meteen hoger beroep ingesteld."
6. Het arrest houdt vervolgens nog het volgende in:
"De ontvankelijkheid van het hoger beroep
De dagvaarding voor de terechtzitting van 12 mei 2003 is op 22 maart 2003 aan verdachte in persoon betekend. Bij brief van 5 en 8 mei 2003 heeft de raadsman om aanhouding gevraagd.
De raadsman van verdachte heeft naar zijn zeggen van een griffiemedewerker van de rechtbank te Breda de telefonische mededeling gekregen dat zijn aanhoudingsverzoek gehonoreerd zou worden door de desbetreffende rechter.
Het hof stelt zich op het standpunt dat een telefonische mededeling van een griffiemedewerker in het onderhavige geval geen garantie inhoudt en men er niet blindelings van uit mag gaan dat de desbetreffende zaak ook daadwerkelijk wordt aangehouden. Voorts is het hof van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van de raadsman en/of de verdachte is om binnen 14 dagen na die zitting na te gaan of de behandeling van de zaak al dan niet is aangehouden.
Volgens artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering moet in een geval als het onderhavige het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van de eerste rechter.
Nu het hoger beroep pas na het verstrijken van die termijn, immers eerst op 30 juli 2003 is ingesteld, kan de verdachte niet in het hoger beroep worden ontvangen."
7. Laat ik vooropstellen dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.(3)
8. De vraag is of 's Hofs oordeel, dat zich in casu niet dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen, onbegrijpelijk is. Ter zitting van het Hof is aangevoerd dat per brief van 5 mei en 8 mei 2003 om aanhouding was gevraagd,(4) en dat de raadsman van een griffiemedewerker van de Rechtbank te Breda de telefonische mededeling had gekregen dat zijn aanhoudingsverzoek gehonoreerd zou worden door de desbetreffende rechter. Het Hof is ook hiervan uitgegaan.
9. De advocaat heeft ter terechtzitting in hoger beroep een wat warrige presentatie gegeven. Hij heeft een verzameling losse papieren overgelegd kennelijk met de bedoeling aldus zijn betoog te adstrueren. Maar de inhoud van de papieren is onzeker, onvolledig of staat in tegenspraak met wat de raadsman ter terechtzitting heeft betoogd. Eerst in cassatie wordt een coherent overzicht van wat is voorgevallen gepresenteerd.
Anders dan in de zaak die ten grondslag lag aan HR NJ 2004, 462, heeft de raadsman in de onderhavige zaak niet uitdrukkelijk, na daartoe geadviseerd te zijn door de griffier, om een telefonische beslissing inzake de aanhouding verzocht.
10. Desondanks meen ik dat het Hof in hetgeen de advocaat ter terechtzitting in appel heeft aangevoerd reden had moeten zien desnoods een nader onderzoek in te stellen of de mededeling van de griffiemedewerker inderdaad de beslissing van de Politierechter weergaf. Het Hof is er immers vanuit gegaan dat de advocaat twee verzoeken om aanhouding heeft gedaan en van de kant van de griffie vernomen heeft dat de zaak zou worden aangehouden, hetgeen kan worden uitgelegd in die zin dat de bevoegde rechter heeft toegezegd uitstel te zullen verlenen. Het ligt niet op de weg van de advocaat toch te informeren binnen veertien dagen na de zittingsdatum, als een mededeling van de kant van de rechter dat de zaak zal worden aangehouden hem kan doen aannemen dat hij wel een afschrift van de oproeping voor de nieuwe rechtsdag zal ontvangen.
Iets anders is dat de verdediging er niet zonder meer vanuit mag gaan dat een verzoek om aanhouding wel zal worden gehonoreerd en dus niet mag verzuimen te verifiëren of inderdaad een beslissing tot aanhouding ter terechtzitting is genomen op een verzoek met dergelijke strekking.(5)
11. Ik acht het middel terecht voorgesteld.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot terugwijzing van de strafzaak naar het Hof teneinde op het bestaande beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Voor de zekerheid heb ik bij de strafgriffie van het Hof Den Bosch geïnformeerd of er geen inhoudelijke pleitnota was overgelegd. Mij werd bevestigd dat onder de noemer pleitnota enkel deze verzameling stukken was overgelegd.
2 Het zal gaan om de toepassing van vervangende hechtenis na het niet verrichten van de opgelegde taakstraf.
3 Vgl. HR 20 december 1994, NJ 1995, 253 en HR 4 mei 2004, NJ 2004, 462.
4 Bedoelde brieven, onderdeel uitmakend van de pleitnota, houden echter slechts een verzoek om toezending van de stukken in. Het Hof gaat er blijkens zijn arrest echter ook van uit dat in die brieven om aanhouding is verzocht.
5 DD 94.189.