Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, 22-09-2009, BJ9982, AR 293/2007 - H-565/08

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, 22-09-2009, BJ9982, AR 293/2007 - H-565/08

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Datum uitspraak
22 september 2009
Datum publicatie
13 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:OGHNAA:2009:BJ9982
Zaaknummer
AR 293/2007 - H-565/08

Inhoudsindicatie

Arubaanse zaak. Avia huurt grond van AAA en heeft op die grond een -roerende- hangar gebouwd. Aan eind van de huur was Avia verplicht binnen een maand de gehuurde grond te ontruimen. Verwijdering van de hangar bleek geen reële optie. Verwijt dat AAA onvoldoende mogelijkheid tot ontruiming heeft geboden mist daarom goede grond. Ook faalt het beroep op 'ongerechtvaardigde verrijking’. De omstandigheden die Avia naar voren brengt, zoals b.v. het feit dat het een vliegtuighangar betreft en er slechts één luchthaven is waren bij het sluiten van de overeenkomst te voorzien. Bovendien sluit artikel 14 van de huurovereenkomst uitdrukkelijk het recht op een vergoeding uit voor door de huurder achtergelaten opstallen.

Uitspraak

UITSPRAAK: 22 september 2009 HLW

ZAAKNRS: AR 293/2007 - H-565/08

HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE

NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA

Vonnis in de zaak van:

de naamloze vennootschap

AVIA AIR N.V.,

gevestigd in Aruba,

eerst gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, thans appellante,

gemachtigde: mr. D.G. Kock,

tegen

de naamloze vennootschap

ARUBA AIRPORT AUTHORITY N.V.,

gevestigd in Aruba,

eerst eiseres in conventie, verweerster in reconventie, thans geïntimeerde,

gemachtigde: mr. L.N. Buckley.

Partijen worden hierna aangeduid als “Avia” en “AAA”.

1. Het verloop van de procedure

1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 2 april 2008. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.

1.2. Avia is in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis door indiening op 12 mei 2008 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 20 juni 2008 ingekomen memorie van grieven heeft zij een aantal grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd “tot persistit”.

1.3. AAA heeft een memorie van antwoord ingediend, waarin zij de grieven heeft bestreden en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van Avia in het hoger beroep, althans bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Avia in de kosten van beide instanties.

1.4. Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op heden.

2. Ontvankelijkheid

AAA heeft aangevoerd dat het onderhavige hoger beroep is ingesteld door [E.T.] namens Avia, terwijl hij daartoe niet bevoegd was nu hij op 30 september 2003 zijn aandelen in Avia aan Avia Holding II N.V. heeft verkocht en overgedragen. In dat betoog kan AAA niet worden gevolgd. De bevoegdheid om Avia in rechte te vertegenwoordigen, ontleent [E.T.] niet aan zijn hoedanigheid als aandeelhouder van Avia, maar kennelijk aan zijn functie als directeur van de vennootschap. Het enkele feit dat [E.T.] geen aandeelhouder meer is van Avia, maakt dan ook niet dat hem de bevoegdheid om Avia in rechte te vertegenwoordigen ontbreekt. Dat [E.T.] ten tijde van het instellen van appel geen directeur van Avia meer was (direct of indirect), of dat zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid ter zake was beperkt, heeft AAA niet gesteld. Het Hof gaat er derhalve van uit dat [E.T.] bevoegd was om namens Avia hoger beroep in te stellen.

Het hoger beroep is verder tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Avia daarin kan worden ontvangen.

3. Grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4. Beoordeling

4.1. De grieven zijn niet gericht tegen de vaststelling van de feiten door het GEA onder 2 van het bestreden vonnis. Die vaststelling komt het Hof ook juist voor. Zij dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling in hoger beroep.

4.2. Bij het bestreden vonnis heeft het GEA in conventie (a) bepaald dat dit vonnis de kracht heeft van een tussen partijen opgemaakte akte tot levering van de - roerende - hangar door Avia aan AAA, (b) Avia veroordeeld om aan AAA het bedrag van Afl. 104.788,95 te betalen, en (c) het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft het GEA de vorderingen van Avia - betreffende (a) een verklaring voor recht dat AAA aan Avia een vergoeding verschuldigd is wegens de eigendomsovergang van de hangar aan AAA, van welke vergoeding de hoogte bij staat moet worden opgemaakt, en (b) een bevel aan AAA tot het afleggen van rekening en verantwoording ten aanzien van de sinds 1 april 2004 door AAA gerealiseerde huuropbrengst van de hangar - afgewezen en Avia veroordeeld in de proceskosten.

4.3. Avia stelt in de memorie van grieven voorop dat zij er spoedeisend belang bij heeft om middels deze procedure de toegang tot de luchthaven af te dwingen teneinde in de gelegenheid te worden gesteld de hangar te verwijderen. Een vordering van die strekking heeft Avia in deze procedure in eerste aanleg echter niet ingesteld, en is ook in hoger beroep niet - in de vorm van een wijziging of vermeerdering van eis - aan de orde gesteld. In haar pleitnota heeft Avia er ook niets over vermeld. Het Hof gaat er daarom van uit dat een dergelijke vordering in deze procedure niet ter beoordeling staat. Gelet op de inhoud van de memorie van grieven en het pleidooi legt Avia in dit hoger beroep wel ter beoordeling aan het Hof voor of AAA het recht heeft de eigendom van de hangar op te eisen, zo ja, of AAA een vergoeding daarvoor aan Avia is verschuldigd, en los daarvan of de huurpenningen die AAA in de periode van 1 april 2004 tot en met 2 april 2008 voor de hangar zou hebben ontvangen toekomen aan Avia.

4.4. Het GEA heeft aangenomen dat de hangar zonder beschadiging van betekenis kan worden gedemonteerd en evenmin duurzaam met de grond is verenigd, zodat deze geen bestanddeel van de grond is geworden, niet onroerend is en niet door natrekking eigendom van AAA kan zijn geworden. Partijen hebben dat oordeel in hoger beroep niet bestreden en het Hof heeft er ook ambtshalve geen bedenkingen tegen, zodat het daarvan zal uitgaan. Het komt er dus op aan of AAA wel op grond van artikel 14 van de schriftelijke huurovereenkomst van Avia kan verlangen de eigendom van de hangar aan haar over te dragen, zoals AAA stelt maar Avia betwist.

4.5. Avia stelt zich in dit verband bij pleidooi in hoger beroep voor het eerst op het standpunt dat genoemd artikel niet van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen, zodat AAA reeds daarom daaraan geen rechten kan ontlenen. Zij voert daarbij aan dat zij de huurovereenkomst, waarin deze bepaling is opgenomen, destijds met het Land Aruba had gesloten. Toen AAA de plaats van het Land als verhuurder overnam, heeft Avia met haar geen overeenkomst met dezelfde inhoud gesloten. Nu na het verstrijken van de schriftelijke overeenkomst met het Land geen nieuwe schriftelijke overeenkomst is aangegaan, is op grond van artikel 1590 BW een nieuwe huur ontstaan waarop de bepalingen van de mondelinge huurovereenkomst van toepassing zijn, zo betoogt zij. Eerder, ook in de memorie van grieven, ging Avia nog - net als AAA - van de toepasselijkheid van deze bepaling uit. AAA heeft met deze wending dan ook geen rekening behoeven te houden. Zij heeft ook niet aanvaardt dat dit nieuwe verweer in de rechtsstrijd wordt betrokken. Het Hof zal dit verweer daarom buiten beschouwing laten, nu AAA er vanwege het late stadium waarin het is aangevoerd niet meer voldoende op heeft kunnen reageren.

Overigens merkt het Hof op dat, ook als dit verweer wel in de beoordeling zou worden betrokken, dit Avia niet zou baten. Niets wijst er immers op dat partijen bij de overname van de huurovereenkomst tussen Avia en het Land door AAA of de latere voortzetting ervan een andere inhoud dan die van de oorspronkelijke huurovereenkomst hebben beoogd. Avia heeft daarover ook niets gesteld. Gelet daarop moet het ervoor worden gehouden dat het onderhavige beding, dat direct verband houdt met de huurverhouding tussen partijen, tussen hen van toepassing is gebleven.

4.6. In de memorie van grieven betoogt Avia verder dat AAA, door de toegang tot de luchthaven te weigeren aan Avia, haar directeur en derden die ten behoeve van Avia een offerte voor de kosten van verwijdering zouden moeten maken, het voor haar onmogelijk heeft gemaakt om gevolg te geven aan artikel 14 van de huurovereenkomst.

Dat betoog acht het Hof feitelijk onvoldoende onderbouwd. Ingevolge artikel 14 van de huurovereenkomst was Avia verplicht binnen één maand na het einde van de huur de gehuurde grond te ontruimen, waarbij zij het recht had bij die ontruiming al hetgeen zij op de gehuurde grond had gebouwd af te breken en weg te nemen. Vaststaat dat AAA bij brief van 15 oktober 2003 de huurovereenkomst heeft ontbonden, zodat Avia tot 15 november 2003 gelegenheid had de op de gehuurde grond gebouwde hangar te verwijderen. Duidelijk is dat zij dat niet heeft gedaan, ook niet nadat AAA haar bij brief van 3 februari 2004 nog een maand de tijd had gegeven dat alsnog te doen. Uit de gedingstukken blijkt niet dat Avia na laatstgenoemde brief aan AAA heeft verzocht om toegang teneinde de verwijdering van de hangar te kunnen realiseren, tot zij in augustus 2006 een kort geding aanhangig maakte waarin zij toegang tot de luchthaven met dat doel eiste. (De diverse verzoeken die de heer Tromp in de tussenliggende periode aan AAA heeft gedaan, betroffen - voor zover dat uit de overgelegde correspondentie kan worden afgeleid - wel het verkrijgen van luchthavenpassen en het ontplooien van andere bedrijfsactiviteiten, maar niet het verkrijgen van toegang om de hangar te kunnen verwijderen.) AAA stelde zich inmiddels op het standpunt dat zij al eigenaar van de hangar was geworden, maar heeft dit standpunt tijdens het kort geding prijsgegeven en bij brief van 13 september 2006 wederom onderhandelingen aangeboden over de termijn waarbinnen en de voorwaarden waaronder de verwijdering van de hangar zou moeten geschieden. Toen partijen daarover geen overeenstemming bereikten, heeft het GEA voorgesteld vanwege de op de luchthaven geldende strikte veiligheidsvoorschriften de verwijdering door AAA zelf doch voor rekening van Avia te laten verrichten. AAA heeft daarmee ingestemd, op voorwaarde dat Avia een bankgarantie zou verstrekken ter dekking van de met de verwijdering van de hangar gemoeide kosten. Avia was niet bereid deze bankgarantie te verstrekken en heeft het kort geding ingetrokken, waarna AAA de onderhavige procedure is gestart. Gelet op deze onbetwiste gang van zaken kan niet worden gezegd dat AAA het voor Avia onmogelijk heeft gemaakt van haar recht tot verwijdering van de hangar gebruik te maken.

4.7. Daarnaast verdient nog opmerking dat Avia in haar pleitnota thans zelf stelt dat het afbreken van de vloer en weghalen van de hangar de facto geen zin had. Daarmee geeft zij in feite te kennen dat verwijdering van de hangar voor haar geen reële optie is. Het verwijt dat AAA haar daartoe onvoldoende mogelijkheid heeft geboden, mist ook daarom goede grond. Gelet op het voorgaande staat niets aan het beroep van AAA op voormelde contractsbepaling in de weg. Het GEA heeft dus terecht geconcludeerd dat AAA op grond van dit artikel van Avia mag verlangen dat zij de eigendom van de hangar aan haar overdraagt. Voor zover de grieven tegen dat oordeel zijn gericht, falen zij derhalve.

4.8. De vraag is vervolgens of Avia recht heeft op een vergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking van AAA. Avia meent dat dit het geval is en beroept zich daartoe op bijzondere omstandigheden als bedoeld in HR 25 juni 2004, LJN AP4373 (NJ 2005, 338). Zij wijst er daarbij op dat zij een leeg, onbebouwd stuk terrein in huur heeft gekregen om een hangar te bouwen, dat zij daarvoor een speciaal voor grote luchtvaartuigen geschikte, dure vloer heeft moeten aanbrengen en een hangar heeft moeten optrekken, dat AAA in het geheel niets heeft geïnvesteerd, dat AAA voor de grond met opstal een veel hogere huurprijs heeft kunnen bedingen dan voor de grond alleen, dat er diverse gegadigden zijn die de hangar voor een prijs boven Afl. 800.000,- willen kopen, en dat verwijdering van de vloer en hangar meer dan twee ton zou kosten en dus financieel onhaalbaar is en bovendien de facto zinloos is, omdat het hier gaat om een vliegtuighangar, terwijl er op Aruba maar één luchthaven bestaat.

4.9. In het arrest waarop Avia zich beroept, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:

“Met betrekking tot de vraag of een huurder aanspraak kan maken op een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking voor veranderingen die hij bij het einde van de huur niet heeft weggenomen, moet worden vooropgesteld dat deze vraag slechts bevestigend kan worden beantwoord indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Daarbij kan onder meer van belang zijn wat uit de huurovereenkomst of uit nadere afspraken van partijen voortvloeit ten aanzien van het aanbrengen van veranderingen aan het gehuurde, in hoeverre de huurder de kosten die hij voor de aangebrachte veranderingen heeft gemaakt, heeft kunnen terugverdienen of aan een opvolgend huurder in rekening heeft kunnen brengen, in hoeverre deze kosten veranderingen betreffen die inmiddels als afgeschreven kunnen worden beschouwd, en in hoeverre de verhuurder daadwerkelijk profijt heeft van de aangebrachte veranderingen, bijvoorbeeld doordat hij het gehuurde voor een hogere prijs kan verkopen of van een opvolgend huurder een hogere huur kan bedingen dan wanneer de veranderingen niet zouden zijn aangebracht.”

4.10. In artikel 14 van de huurovereenkomst is enerzijds bepaald dat de huurder bij ontruiming het recht heeft om al hetgeen hij op de gehuurde grond heeft doen maken af te breken en weg te nemen, onder verplichting de grond te herstellen in de vorige staat, en anderzijds dat hetgeen daarop is blijven staan door of vanwege de verhuurder op kosten van de huurder zal worden opgeruimd of, indien de verhuurder zulks mocht verkiezen, eigendom zal worden van de verhuurder zonder dat de verhuurder gehouden is voor het achtergelatene enige schadeloosstelling te betalen. Met deze bepaling hebben partijen een recht op vergoeding voor door de huurder achtergelaten opstallen uitdrukkelijk uitgesloten. De omstandigheden die Avia thans naar voren brengt, waren bij het sluiten van de overeenkomst in feite alle te voorzien en kunnen, gelet op de inhoud van deze bepaling, dan ook geen aanleiding tot een aanspraak uit ongerechtvaardigde verrijking geven. Het GEA heeft de gevorderde verklaring voor recht dat Avia recht op deze vergoeding heeft dan ook terecht niet toewijsbaar geacht. Hetzelfde geldt voor de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording ter zake de door AAA gerealiseerde huuropbrengsten voor de hangar na het vertrek van Avia. Ook deze vordering is kennelijk gebaseerd op de stelling dat AAA door te profiteren van de achtergelaten bebouwing ongerechtvaardigd is verrijkt; ook deze strandt op voormelde contractsbepaling. Voor zover de grieven tegen de afwijzing van deze vorderingen zijn gericht, falen zij dus eveneens.

4.11. De slotsom is dat, nu de grieven ongegrond zijn en het Hof ambtshalve geen bezwaren heeft, het bestreden vonnis zal worden bevestigd. Avia zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

BESLISSING:

Het Hof:

bevestigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Avia in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van AAA gevallen en begroot deze kosten tot op heden op Afl. 220,- aan exploitkosten en Afl. 5.100,- aan gemachtigdensalaris.

Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, H.L. Wattel en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Aruba uitgesproken op 22 september 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.